Leesfragment: Amir

27 mei 2019 , door Rein van der Wiel
|

Woensdag 29 mei wordt de nieuwe roman van Rein van der Wiel, Amir, gepresenteerd bij het Martyrium. Vandaag publiceren we voor!

Zijn moeder begrijpt hem niet, zijn leraren doen moeilijk en op een dag staat zelfs de politie voor de deur. De twaalfjarige Amsterdamse Amir, zoon van een Nederlandse moeder en een verdwenen Afghaanse vluchteling, drijft iedereen tot wanhoop. Zijn moeder is zelfs bang dat hij radicaliseert.
Van school moet Amir opschrijven hoe hij over zichzelf en de mensen om hem heen denkt. Dat verslag sleept ons mee in de spannende zoektocht naar zijn vader.

Amir is het hartveroverende verhaal van een gewone jongen die zijn vader mist.

Rein van der Wiel (1953) is neerlandicus en werkte tot voor kort als docent op een middelbare school. Na zijn debuut Gezicht op Haarlem (1986) publiceerde hij in De Revisor en schreef hij boeken over literatuur en kunst, zoals Van Rapenburgerstraat naar Amerika (2010), over diamantbewerker en kunstverzamelaar Andries van Wezel.

 

1
Eerlijk

Ik moet dit opschrijven van school. Ik ben eigenlijk net op die nieuwe school gekomen en nou willen ze me alweer weg hebben. Ze willen alleen nog wel even van me weten hoe ik denk. Alsof ik dat weet, hoe ik denk. Wie weet nou hoe hij denkt. En ze willen weten wat ik van iedereen vind: van m’n moeder, van m’n vader, van haar ‘enige vriend’, van de buren, van de mentor, van haar baas, van de klas, van alles. Ik ga ‘mijn’ soort eerlijk zijn, heb ik besloten, want ‘eerlijk duurt het langst’, zeggen ze hier op die school, en m’n moeder vindt dat ook.
Laat ik dat maar eerst uitleggen. Kijk, er zijn volgens mij twee verschillende soorten eerlijk. Mijn eerlijk en dat andere, zogenaamd betere, eerlijk van anderen. Mijn eerlijk heb ik niet geleerd van m’n moeder. Ik was vier. Ik zat een keer te huilen en zei niet waarom. Zij vertelde me toen dat ik altijd moest zeggen wat ik voelde en dacht. Ik mocht niet jokken. Oké, denk je dan, als dat eerlijk is, dan ga ik dat doen. Maar algauw bleek dat ik als ik zei wat ik dacht of voelde niet veel handen op elkaar kreeg (dat zegt m’n moeder namelijk altijd, dat ik ‘niet veel handen op elkaar krijg’). Ik vertelde bijvoorbeeld toen ik zes was dat ik naar mijn vader toe wilde. Dat ik hem koos. Dat was ineens ‘niet eerlijk’. Want ik wist niet waar ik het over had. Zei ze.

Dat bedoel ik. Dat is toch apart? Wie zou niet ‘in verwarring’ raken? Want dat zeggen ze ook: dat ik in verwarring ben (naast: ik krijg niet veel handen op elkaar).

Toen ik hier op die school aankwam, was er al heel wat gebeurd. Nog afgezien van dat systeem dat me hier heeft neergezet: ik had het Sweelinck op 1 en werd toen op het Botelius geplaatst. Daar kan je niks aan doen. Al mijn vrienden zitten op het Sweelinck en ik zit hier. Zonder mentor, want die moet me niet. Ze zegt zelf mentrix, maar daar begin ik niet aan.

Gisteren werd het pas echt erg. M’n moeder belde me op en vertelde dat ze niet zulk leuk nieuws had. Of ik naar huis wilde komen.

Als m’n moeder dramatisch doet, heb ik altijd hoop dat ’t over mijn vader gaat. Dat ze het heel erg voor mij vindt om te moeten melden dat mijn vader terug is gekomen of zo. Maar dat was het niet. Ik was naar huis geracet en baalde uiteindelijk behoorlijk. Wat denk je? M’n moeder een grafstem en een oorwurmgezicht, zoals gebruikelijk de afgelopen twee jaar. Naast haar Herman, die ‘vriend’.
‘Lieverd, ik heb Herman gebeld en wil dit met z’n drieën bespreken.’
‘Wat is dit?’
‘Je school heeft gebeld. Je hebt gestolen. Is dat zo?’
‘Nee, dat is gelogen.’
‘Je mentrix zegt...’
‘Zij is mijn mentor niet. Ze is mentor van de andere kinderen.’
‘Wat bedoel je?’
‘Dat zeg ik toch de hele tijd. Ze moet me niet. Ze kotst me uit. Ik doe alles altijd fout.’
‘Maar liefje, dat verhaal geloof je toch zelf niet? Je bent vanaf dag 1 bezig met jezelf onmogelijk te maken.’
‘O ja, is dat zo? Zit jij daar ook op school?’
‘Aroon, please, wees niet brutaal en luister naar ons. Wat is er volgens jou gebeurd? Eerlijk, hè!’
‘Ik heet geen Aroon. Ik heet Amir.’
‘Sorry. Dus?’
‘Ik heb samen met Mo even iemands horloge geleend.’
‘Want?’
‘Grapje.’
‘Maar hoe verklaar jij nou dat jullie een grapje maken en de school mij belt dat je iets gestolen hebt? Dan heb je dat horloge dus niet teruggegeven?’

M’n moeder en Herman snappen niks van mij. Dat zie je zo. Ze kijken me aan alsof ze me liever naar het asiel zouden brengen waar ze ook mijn honden heen hebben gebracht. M’n moeder vraagt Herman met dramastem: ‘Wat moet ik nu?’
Ik pak m’n mobiel en daag ze een beetje uit door grappige gezichten te trekken: eerst eentje met wanhoop, dan eentje met grote ogen, en ik sla mijn armen om hen heen en zeg: ‘Wat moeten we nou?’
Zij zeggen niks.
‘Dood,’ zei ik toen maar. ‘Allemaal dood. Dat is vaak het beste.’

 

Copyright © 2019 Rein van der Wiel

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum