Leesfragment: BAM

08 oktober 2019 , door Jelle Brandt Corstius
| |

Morgen verschijnt de nieuwe Jelle Brandt Corstius, BAM. Een reis van niets naar niets. En zondag 13 oktober spreekt hij erover bij Teylers Ontmoet. Lees nu een fragment.

Waarom rijdt hier een trein? En waarom zit ik erin? Jelle Brandt Corstius is als achtjarige gefascineerd door de Grote Bosatlas. En dan vooral door de kaart van Siberië: die is bijna leeg. Hoe zou het zijn om daar te wonen? Wat doen ze daar? En wanneer mag hij erheen? Op diezelfde kaart ziet hij dat er wordt gewerkt aan een spoorlijn door die leegte, met de magische naam ‘Bajkal-Amoer Magistrale’. De BAM. Het duurt nog dertig jaar voor Jelle twee reisgenoten vindt die met hem op de BAM willen springen: kunstenaar/charmeur Aldo en grafisch ontwerper/stoïcijn Fabian – drie rare Nederlanders die hier voor hun lol zitten, geen Rus die ze begrijpt. Samen leggen ze 4287 kilometer af door een sterk veranderd – en ijskoud – Rusland. Terwijl de trein de taiga en de tijdzones door dendert, het drietal in gesprek gaat met Poetin-haters en -liefhebbers en met een man die zijn kachel stookt met de verzamelde werken van Lenin, kan Jelle zich alleen maar afvragen: waarom rijdt hier een trein? En waarom zit ik erin?

Jelle Brandt Corstius (1978) is schrijver, Rusland-kenner en programmamaker. Zijn laatste boek is As in tas, dat werd genomineerd voor de NS Publieksprijs.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit As in tas, en bespraken we Van Bakoe tot Batoemi en De universele reisgids voor moeilijke landen.

 

Uit: Jelle Brandt Corstius, BAM, foto (c) Fabian Hahne
© Fabian Hahne

Ik was denk ik een jaar of acht. Op zondagochtend, als mijn zussen en vader nog lagen te slapen, sloop ik de trap af naar de woonkamer. Tot mijn zussen wakker werden (nog voor mijn vader, die was meestal de laatste) had ik het rijk alleen. Ik pakte mijn favoriete boek, waar ik in zou blijven bladeren tot mijn zussen beneden kwamen en we aan onze andere favoriete zondagochtendactiviteit begonnen: deeg maken en dat rauw opeten terwijl onze vader sliep.
Mijn favoriete boek was De Grote Geïllustreerde Bosatlas van 1983. Urenlang kon ik wegdromen bij de landkaarten. Bij een roman moet je je fantasie gebruiken om personages voor je te zien. Een atlas gaat nog een stapje verder: je moet de personages er zelf bij verzinnen.
Er was een kaart die ik bewaarde voor als ik alleen was, een kaart die mijn volle aandacht en fantasie verdiende: de kaart van Siberië, toen nog gelegen in de Sovjet-Unie. Aan de rand van de kaart kon je net West-Europa zien liggen, met steden en wegen die vochten om de beperkte ruimte. In Siberië was ruimte zat. Alleen langs de Trans-Siberische spoorlijn lagen wat steden, de rest van de kaart was bijna leeg. Slechts hier en daar stond een klein stipje met de naam van een dorp, dat nooit zou zijn afgebeeld in de drukte van West-Europa. Dorpen met exotische namen als Oergal. Hoe zouden de huizen eruitzien? Hoe houden de bewoners zich daar warm in de winter? Zouden er muggen zijn in de zomer? En vooral, hoe zou het zijn om daar te wonen? Zouden de Oergallers zich niet eenzaam voelen, zo ver van alles vandaan?
In een tekstje op de Siberië-pagina las ik dat daar verandering in ging komen. De Sovjets waren bezig met een nieuwe spoorlijn, dwars door Siberië, ruwweg parallel aan de Trans-Siberische spoorlijn, maar dan ongeveer zevenhonderd kilometer noordelijker. Die lijn, de bam, zou over een paar jaar af zijn. Dat betekende, tot mijn opwinding, dat al die afgelegen dorpen per trein bereikbaar zouden zijn tegen de tijd dat ik van de middelbare school kwam. Ik nam me voor er dan beslist eens heen te gaan.
Later ontstonden er ook andere plannen en dromen. Zo sprak ik op de basisschool met een vriendje af om ooit met een zelfgebouwde boot naar Australië te gaan. We zouden honderd boterhammen meenemen, want de tocht zou honderd dagen duren. Toen ik het vriendje uit het oog verloor verdween ook ons plan, de boterhammen zijn nooit gesmeerd. Maar mijn verlangen naar Siberië is altijd gebleven, met enige regelmaat ging die atlas weer open.
Dit boek gaat over mijn liefde voor de bam, de Bajkal-Amoer Magistrale: de lijn die het Bajkalmeer verbindt met de rivier de Amoer, een paar duizend kilometer verderop.
Plannen voor de bouw van de bam stammen al uit de negentiende eeuw, maar werden in de jaren dertig concreet onder Stalin, die de Trans-Siberië te dicht bij de Chinese grens vond liggen. De banden tussen China en de Sovjet-Unie waren beroerd, er zou zomaar een oorlog kunnen uitbreken. Als de Chinezen de Trans-Siberië zouden veroveren, zou Moskou de verbinding met het Verre Oosten kwijt zijn. De steden in het oosten hingen aan Europees Rusland vast met een zijden draadje van 20 meter breed. Bovendien moest de bam de grondstoffen van Siberië ontsluiten. Hout, kolen, olie, gas en edelstenen zijn daar in overvloed.
Er moest een spoorlijn van vierduizend kilometer worden aangelegd, dwars door maagdelijke taiga. Dat is van Amsterdam naar Gibraltar – en terug. Mensen om aan de lijn te werken waren er zat, in de vorm van politieke gevangenen die verspreid zaten in de talloze goelag-kampen. Na de oorlog werd het leger arbeiders aangevuld met krijgsgevangenen uit Duitsland en Japan. Na de dood van Stalin in 1953 kwam de bouw even in het slop, maar twee decennia later raakte hij weer in een stroomversnelling. Dat kwam door Brezjnev, die in 1974 aankondigde de lijn te voltooien, dit keer ‘met schone handen’, dus zonder politieke gevangenen. Veel vrijwilligers waren lid van de Komsomol, de communistische jeugdbeweging. Sommigen geloofden in het communistische ideaal. Anderen werkten in Siberië om in aanmerking te komen voor een auto, waar in de Sovjet-tijd lange wachttijden voor stonden. Deed je werk op afgelegen plekken, dan werd je hoger op de wachtlijst geplaatst. Meestal kreeg je na jaren wachten een onooglijke Zjigoeli – de heilige graal.
Geheel in communistische – of misschien wel Russische – traditie ging het bouwen van het spoor gepaard met veel enthousiasme en weinig planning. De meest fundamentele zaken voor de bouw van een spoorlijn – zoals geologisch onderzoek – werden vaak overgeslagen. Iemand had een lijn getrokken tussen begin- en eindpunt van de trein, en zo moest het spoor gaan lopen. Dat er af en toe bergen en rivieren in de weg zaten deed er niet toe, dat zouden ze onderweg wel oplossen. Dat het soms sneller en goedkoper was om een bocht aan te leggen werd niet overwogen. Dat het spoor over de gehele lengte over permafrost liep, daar hield niemand aanvankelijk rekening mee. We hebben het over Siberië, waar de temperatuur maar negentig dagen per jaar boven nul komt. Dat verandert trouwens door de opwarming van de aarde: langzaam is de permafrost op sommige plekken aan het verdwijnen, en verliezen bomen hun grip op de aarde. Overal langs de lijn zie je sparren en lariksen schots en scheef staan. ‘Dronken bomen’ noemen Russen dat verschijnsel.
De eerste meter grond in de diepte ontdooit sowieso elke zomer en verandert in een soort blubber waar je alleen maar met een tractor doorheen kunt rijden. De eerste bouwers zagen hun nieuw gelegde rails dan ook in de modder verdwijnen. Net als alles in Rusland was het bam-project een aaneenschakeling van improvisatie, mismanagement en verduistering.

Het duurde nog eens zeventien jaar voor de lijn af was (op een tunnel na). Maar toen pas begon de echte tragiek van de bam: de Sovjet-Unie stortte in elkaar. Niemand kon meer naar Siberië worden gelokt met een hoger loon en een Lada. Er was geen reden meer om het harde leven in Siberië vol te houden. Mensen trokken en masse weg, de plaatsen langs de bam werden spooksteden en -dorpen. Er gaat tegenwoordig niet eens meer een trein vanuit Moskou naar het einde van de lijn, Sovetskaja Gavan aan de Stille Oceaan. De lijn is gedegradeerd tot een tweederangs netwerk, opgeknipt in aparte trajecten. Maar in mijn hoofd was het nog steeds één trein, die vierduizend kilometer door de wildernis denderde.

Toen ik als student volwassen genoeg was om daadwerkelijk die reis te maken werd mijn verlangen ondraaglijk. Wie waren er overgebleven in de steden en dorpen langs de bam? En wie reed nog met de trein mee? Tijdens mijn eerste reis was ik vierentwintig. Ik kreeg mijn vader zo gek om mee te gaan, maar verder dan Severobajkalsk, aan het begin van de bam, zijn we niet gekomen. Severobajkalsk – de naam betekent gewoon Noord-Bajkal – ligt aan de noordoever van het Bajkalmeer. Het was zomer, het meer lag er schitterend bij, en mijn vader werd gillend gek. Iedereen die naar Rusland komt wordt ofwel gillend gek, of vindt het fantastisch. Als je niet kunt lachen om alles wat je overkomt, dan houd je het in Rusland niet lang vol. Bijvoorbeeld als je uit je hotelkamer wordt gegooid omdat andere mensen meer voor je kamer betalen. Of dat je als vegetariër in Siberië in elk restaurant de keuze hebt tussen een bord rijst of een tomaat. Ik vond het moeilijk dat mijn vader er de humor niet van inzag, want zelf genoot ik met volle teugen van dit rare land. Dat je een restaurant in stapt, en het blijkt een bordeel te zijn, maar dat de prostituees je dan toch een kop soep geven.

[...]

 

© 2019, Jelle Brandt Corstius

pro-mbooks1 : athenaeum