Leesfragment: De Bourgondiërs

13 januari 2019 , door Bart Van Loo
|

17 januari verschijnt De Bourgondiërs. Aartsvaders van de Lage Landen van Bart Van Loo. Lees bij ons alvast een deel van de proloog.

De Bourgondiërs vertelt de geschiedenis van de vroege Nederlandse eenwording. Het is een wonderlijk relaas van ontbolsterende steden, ontwakend individualisme en uitstervende ridderidealen. Van schizofrene koningen, doortastende hertogen en geniale kunstenaars. Terwijl de Bourgondische hertogen met veldslagen, huwelijken en hervormingen de versnipperde Lage Landen tot één geheel smeedden, ontstonden onder hun impuls de onvergetelijke werken van Klaas Sluter, Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Bart Van Loos even spannende als leerrijke verkenning van de middeleeuwen groeit gaandeweg uit tot een wervelende cultuurgeschiedenis. Meeslepend en erudiet vertelt hij waar wij vandaan komen. Als geen ander weet Van Loo bevlogenheid, humor en kennis van zaken te combineren.

N.B. Lees ook de bespreking door Roel Salemink.

 

‘Dat blanke tafelkleed van plekken spekvet, puur
Damast en vlekken Bourgogne plakt
Aan deze vingers en ontvouwt zich traag
Tussen twee strofen door.’
(Leonard Nolens: Een dichter in Antwerpen en andere gedichten, 2005)

Proloog

 

Jean-Léon Huens, prent N° 182: Nancy, uit ’s Lands Glorie (1949-1961)

Echt aantrekkelijk zagen ze er niet uit. In hun vaalgroene stoffen omslag straalden ze sombere saaiheid uit. Maar eens je de boeken opensloeg, belandde je in een wereld van spanning en avontuur. Rond mijn veertiende heb ik de zes delen van ’s Lands Glorie (1949-1961) letterlijk stuk gelezen. Samen met de befaamde trilogie van Thea Beckman over de Honderdjarige Oorlog vormden ze in 1987 een sesam-open-u: de poort van de grote geschiedenis draaide breed open.
’s Lands Glorie was de eerste uitgave van de Maatschappij Historia. Je moest bonnetjes uitknippen die afgedrukt stonden op de verpakking van etenswaar. Met die bonnen kon je prenten bekomen. Op de achterkant stond een kort commentaar bij het betreffende beeld. Door de juiste producten te eten kon je kennis vergaren. Uiteindelijk plakte je de illustraties in de bijbehorende groene boeken. Die stonden lang niet alleen bij ons in de kast. Twee, drie generaties Belgen zijn ermee opgegroeid. De impact ervan valt niet te onderschatten.
In zijn beknopte teksten schuwde professor Jean Schoonjans de clichés niet. Hij had het over ‘degelijke en dappere soldaten’, noemde een als non geklede dame ‘een schrandere vorstin’ en bekritiseerde ‘de vreselijke hertog van Alva’. Hij legde een romantische filter over het verleden. En praatte ons enige fierheid aan. Het woord ‘glorie’ stond niet zomaar in de titel. De geest van de negentiende eeuw waaide over de bladzijden.
In Schoonjans’ hardnekkig belgicistische lezing van de geschiedenis leek het alsof ons land altijd had bestaan, alsof de bewoners zich tweeduizend jaar geleden al bewust waren van hun identiteit. Las ik bij hem niet dat ‘de Belgen’ in 57 voor Christus ‘een gelukkig volk waren’? Maar toen kwamen de Romeinen. Dat was op pagina negen en ik zat al op het puntje van mijn stoel. Niet veel later stelde Schoonjans dat ‘de Belgen’ bij de verovering van Jeruzalem ‘een beslissende rol speelden’. Ik was zo gebeten dat ik zelfs de romans van Thea Beckman terzijde legde. Dat ik haar bedroog met de schoolmeesterachtige teksten van Schoonjans lijkt onverklaarbaar. Maar ’s Lands Glorie bezat een andere troef.
Wat de reeks niet alleen aantrekkelijk, maar ook onvergetelijk maakte, waren de illustraties van Jean-Léon Huens. Vaak liet hij zich inspireren door schilderijen van oude meesters — mijn eerste Van Eyck of Van der Weyden zag ik door zijn ogen — maar net zo goed ging hij zijn eigen gang. Hij probeerde onverwachte gezichtspunten uit, kadreerde verrassend, schilderde tronies van stervende mensen. Zijn realistische stijl verankerde zich in mijn geheugen. Heeft iemand het over Karel Martel, Godfried van Bouillon of Willem van Oranje dan verschijnen ze in mijn hoofd zoals hij ze ooit verbeeldde.
Het hoogtepunt van zijn kunnen stond op bladzijde vijftien van deel III, onder het kopje N° 182: Nancy. Meestal serveerde Huens een sprekend portret, een aangrijpende scène of een detail van een of andere veldslag, maar deze keer blonk zijn illustratie uit in ogenschijnlijke leegte.
Telkens als ik deze prent zie, ben ik weer veertien. Zie ik opnieuw dat winterlandschap zoals ik het toen zag: een boom, een met sneeuw bedekte vlakte, twee gewapende mannen die in de verte komen aanlopen. Ik verbaasde me over de kaalheid van die overwegend sneeuwwitte illustratie. De boom en de mannen waren details in de marge. Benieuwd las ik het commentaar van Schoonjans: ‘In 1477 belegerde Karel de Stoute de stad Nancy. Hij vond er de dood in een gevecht waarvan de omstandigheden duister zijn gebleven. Zijn lijk werd, half verslonden door de wolven, onder de sneeuw teruggevonden.’ Opnieuw keek ik naar de prent en toen pas zag ik hoe zich in de schaduw van de boom een donkere vlek aftekende in de sneeuw. Je kon er de contouren van een dood lichaam in ontwaren.
Mijn ogen moeten van tekst naar prent en weer terug zijn gesprongen. Steeds dezelfde vragen doken op. Wie was Karel de Stoute? Waarom heette hij zo? Wat was hem in godsnaam overkomen bij Nancy? En hoe zat het met die wolven? Hoezeer ik door het verdere verloop van de geschiedenis ook werd gegrepen, telkens keerde ik terug naar deze illustratie. Naar de wolven, de sneeuw, het lijk… naar het mysterie van Nancy.
Pas dertig jaar later zou ik het helemaal uitvlooien. De tragische ondergang van Karel de Stoute, hertog van Bourgondië, is namelijk een belangrijk element van dit boek, waarin ik niet alleen op zoek ga naar de ware toedracht van deze anekdote, maar ook naar datgene wat Huens en Schoonjans in ’s Lands Glorie op hun manier probeerden boven te spitten: de oorsprong van onze contreien. En dan bedoel ik niet België, want alle goede bedoelingen van Schoonjans ten spijt doken eerst de Lage Landen op, pas daarna was er sprake van België en Nederland.
Uiteindelijk las ik in 1987 weer verder in Thea Beckman. Na Geef me de ruimte! (1976) volgden Triomf van de verschroeide aarde (1977) en Het rad van fortuin (1978). Ontelbare Belgen en deze keer ook Nederlanders verslonden de avonturen van Marije alias Marie-Claire en haar zoon Matthis. Hun avonturen tijdens de Honderdjarige Oorlog beschouw ik als mijn eerste grote leeservaring. Dit was het ware leven: dikke boeken lezen die eeuwenoude gebeurtenissen nieuw leven inblazen, in de huid van iemand anders kruipen, trillen van emotie en spanning. En tegelijkertijd veel bijleren.
Beckman liet haar trilogie spelen in de jaren 1346-1369. Ze voerde personages ten tonele die me nog jarenlang zouden achtervolgen: Bertrand du Guesclin, Jan de Goede, Karel V, Etienne Marcel. Om nog te zwijgen van het decor: de slag bij Crécy en die bij Poitiers, het Parijs en het Brugge van de veertiende eeuw. Ze komen allemaal voor in het boek dat u nu in handen hebt. De periode tussen haar drieluik en de dood van Karel de Stoute vormt er het kloppende hart van.
Sommige leeservaringen zijn zo sterk dat ze decennialang blijven gisten, om dan als een duiveltje uit een doosje tevoorschijn te springen. Op een dag kon ik de verleiding niet meer weerstaan en dook in de bres die Beckmans trilogie en Huens’ prent nummer 182 in mijn verbeelding hadden geslagen. We zijn zelf net zoals de wereld om ons heen: de vrucht van het verleden.

*

Jarenlang keek ik over het muurtje. De blik ging steevast zuidwaarts. Naar Frankrijk. Door me te laven aan die cultuur ben ik geworden wie ik ben. Pas veel later stelde ik vast dat mijn voeten al die tijd hier waren blijven staan. Eerst nog in de zanderige ondergrond van de Kempen, dan in Antwerpse straten, uiteindelijk in de West-Vlaamse klei en door mijn steeds frequentere doortochten in het noorden ook in de Hollandse polders. Plotseling liet mijn blik de zuidelijke horizon in de steek en zakte naar beneden. De plek waar mijn voeten stonden begon me te intrigeren. Hoe kon ik al die jaren mijn wortels zo hebben verwaarloosd?
Onze geschiedschrijving staat bol van de boekwerken waarin wordt uitgelegd hoe de Nederlanden eind zestiende eeuw uit elkaar vielen. De historiografie heeft zoveel aandacht voor die pijnlijke boedelscheiding dat we ons zelden de vraag stellen hoe het daarvoor zat. Alsof we altijd samen waren geweest.
Ik begon te lezen en reisde door de tijd langs Dijon, Parijs, Rijsel, Brugge, Gent, Brussel, Mechelen, Delft, Gouda, Nijmegen en ’s-Hertogenbosch. Ik zag ontbolsterende steden, ontwakend individualisme en uitstervende ridderidealen. Schizofrene koningen, doortastende hertogen en geniale kunstenaars. Brandstapels en banketten, pest en steekspelen, Jeanne d’Arc, Filips de Goede en het Gulden Vlies. De lange zoektocht leidde me naar het ontstaan van de Nederlanden in de vijftiende eeuw. En wat bleek? De Lage Landen zijn een Bourgondische uitvinding.
Uiteraard bestond al ontelbare jaren het geografisch gegeven van de ‘lagen landen bi de zee’, zoals een anonieme monnik het ooit verwoordde, maar de inwoners van de daar gesitueerde vorstendommen leefden meestal in hoge mate onafhankelijk van elkaar. Feodaal gesproken behoorden ze ofwel tot het Franse koninkrijk of tot het Heilige Roomse Rijk. Toch werden in de late middeleeuwen een aantal van deze domeinen samengesmolten en ontstond, geprangd tussen de twee grootmachten, een nieuwe eenheid. De Bourgondische hertogen Filips de Stoute, Jan zonder Vrees, Filips de Goede en de bij Nancy omgekomen Karel de Stoute speelden in dit proces een vooraanstaande rol en ontpopten zich als de aartsvaders van de eengemaakte Nederlanden. Filips de Stoute legde de basis, zijn nazaten bouwden de erfenis uit en kleinzoon Filips de Goede zou de onder zijn gezag verenigde landen aan de benedenloop van Rijn, Maas en Schelde voor het eerst een staatkundige dimensie geven.
Alles begon toen Filips de Stoute als hertog van Bourgondië in het huwelijk trad met Margaretha van Male, de dochter van de Vlaamse graaf. Hun trouwfeest in Gent op 19 juni 1369 leek dan ook de gedroomde opening voor dit boek. Alleen had ik na drie bladzijden al vijftien voetnoten nodig wilde ik mijn tekst niet nodeloos verzwaren door iemand als Lodewijk van Male te situeren, of een begrip als feodaliteit uit te leggen. Kortom, ik had een aanloop nodig of het verhaal zou bezwijken onder informatie waarvan ik niet kon veronderstellen dat elke lezer ze paraat heeft.
Een halve eeuw eerder beginnen zou wel volstaan. Toch niet, zo bleek. Dan maar honderd jaar? Uiteindelijk gooide ik de hengel zowat een millennium eerder uit. Als ik nu eens bij wijze van start, zo dacht ik, het grote verhaal van de middeleeuwen probeerde te vertellen vanuit het standpunt van de oude Bourgondiërs, het Germaanse volk dat voor het eerst in onze geschiedenis opdook in 406, de koninklijke voorgangers van de hertogen uit de veertiende en vijftiende eeuw? Het was een pittige uitdaging om dit grotendeels in nevelen gehulde tijdperk op een alternatieve manier tot leven te roepen, maar het loonde de moeite. Niet alleen wezen de oude krijgers de weg naar tal van historische sleutelmomenten, ze losten bovendien mijn probleem op: de lezer zou de Bourgondische reis met de juiste bagage ondernemen.
Bestrijkt het eerste deel van het boek bijna duizend jaar (406-1369), het volgende beslaat een eeuw (1369-1467). In het derde deel komt een decennium (1467-1477) aan bod. Volgen de delen vier en vijf, die welgeteld een jaar (1482) en een dag duren.
Dit boek heeft de vorm van een omgekeerde piramide. Het spreidt zijn vleugels breed uit, vliegt aanvankelijk met snelle halen hoog over de middeleeuwen, neemt dan de tijd de gebeurtenissen van dichterbij te observeren en terwijl de focus steeds scherper wordt, stevent het traag, maar zeker af op een welgekozen eindpunt, een vergeten dag in Lier, een stadje in het vroegere hertogdom Brabant, de plek waar op 20 oktober 1496 de westerse geschiedenis kantelde.

[...]

 

Copyright © 2019 Bart Van Loo

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum