Leesfragment: De eeuw van Gisèle

03 januari 2019 , door Annet Mooij
|

De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares van Annet Mooij werd door de Volkskrant tot een van de beste boeken van 2018 uitgeroepen, daarnaast was de biografie genomineerd voor de NRC Boekenwedstrijd 2018. Lees bij ons een fragment!

Gisèle van Waterschoot van der Gracht (1912-2013), dochter van een Oostenrijkse barones en een Amsterdamse patriciër, bracht haar jeugd door op katholieke kostscholen en in een kasteel met zeventig kamers. Dit begin vormde de springplank voor een veelzijdige kunstenaarsloopbaan en een leven vol vriendschappen en liefdes. Ze trouwde met oud-burgemeester Arnold d’Ailly en verbond haar lot aan de mysterieuze Duitse dichter Wolfgang Frommel en zijn schare jonge vrienden, aan wie zij tijdens de bezetting onderdak verleende in haar kleine Amsterdamse bovenwoning. Na de oorlog ontstond hieruit een exclusief, met veel geheimzinnigheid omgeven uitgevershuis, Castrum Peregrini: Gisèles eigen Herengrachtfamilie.

Zelf presenteerde Gisèle haar leven met succes als een sprookje. Maar hoe zag de werkelijkheid achter de fraaie façade eruit? Hoe hield deze vrijgevochten schilderes zich staande in de vrouwvijandige gemeenschap die Castrum Peregrini destijds was? In De eeuw van Gisèle reconstrueert Annet Mooij met gevoel en oog voor detail haar veelbewogen en fascinerende leven.

 

Inleiding

Zou zij nog hebben geleefd, dan had Gisèle d’Ailly-van Waterschoot van der Gracht alles in het werk gesteld om te voorkomen dat deze biografie het licht zou zien. Ze kon daarin ver gaan. Bij een haar onwelgevallige publicatie die in 2005 verscheen, had ze de volledige oplage van het betreffende boek, waarin twee bladzijden aan haar waren gewijd, wel willen opkopen om op die manier de distributie ervan te verhinderen. Daarvoor was ze te laat, maar haar interventie leidde er wel toe dat onmiddellijk een tweede druk uitkwam waaruit de voor haar aanstootgevende passages waren verwijderd.
Op zich sprak het idee dat er over haar een biografie geschreven zou worden Gisèle wel aan. Ze rekende daar misschien zelfs wel een beetje op. De laatste periode van haar leven besteedde ze aan de ordening van haar kolossale archief, zodat anderen er na haar dood hun weg in zouden kunnen vinden. Maar de biografie die zij voor ogen had, zou dan wel het verhaal moeten vertellen dat zijzelf ook altijd aan de wereld presenteerde, het verhaal van een sprookjesleven.
Dat verhaal is ijzersterk en aansprekend, en zo overtuigend neergezet dat de verleiding vaak groot is er klakkeloos in mee te gaan. Om te beginnen zou Gisèle zelf als personage niet misstaan in een sprookjesachtige vertelling. Ze was een bijzondere verschijning met een enorme uitstraling. Waar zij ook kwam, met haar tengere, meisjesachtige gestalte en opvallende vogelkop was ze altijd het middelpunt van het gezelschap. In elke ruimte en in elk gezelschap zoog ze de aandacht naar zich toe. Ze was niet snel vertrouwelijk in de omgang en had in haar overvolle sociale leven maar enkele echte intimi, maar veel van haar gespreksgenoten gaf ze het gevoel juist met hen een speciaal contact en een bijzondere band te hebben, al was het maar voor even. Een korte ontmoeting met Gisèle maakte op veel mensen al een onuitwisbare indruk.
Door de vele wonderlijke tegenstrijdigheden die ze in zich verenigde en de sterk uiteenlopende werelden die ze vertegenwoordigde, bleef ze een raadselachtig wezen, waar niemand snel op uitgekeken raakte. Gisèle leefde vrij en onafhankelijk maar was ook ten diepste met anderen verbonden. Ze bleef, met ups en downs, levenslang trouw aan het strenge katholicisme dat ze van haar ouders meekreeg, maar hield er bij tijden een levensstijl op na die daar op geen enkele manier mee te verenigen viel. Ze groeide op met huispersoneel en zilveren bestek, maar beleefde haar gelukkigste momenten in een verlaten Grieks kloostertje zonder elektriciteit en stromend water. Ze schonk miljoenen weg, maar kon bij een duur uitgevallen kopje koffie opeens de hakken in het zand zetten.
In de prachtige, lichte ruimte van haar atelier, dat uitkijkt over de daken van de Amsterdamse binnenstad, omringde ze zich de laatste dertig jaar van haar leven met haar vele gekoesterde bezittingen: haar schilderijen, haar kunstboeken, de foto’s van dierbaren, familiesouvenirs. Op de brede vensterbanken lag haar verzameling kleinoden uitgestald, de stenen en schelpen, wervels en botten, veren en blaadjes die ze in diverse delen van de wereld bijeen had geraapt. Gisèle bewaarde alles wat haar dierbaar was, en dat was veel. Bijna elk souvenir was voor haar met betekenis geladen, achter elk voorwerp school wel een verhaal of anekdote. Oud en frêle, maar nog kwiek en met de oogopslag van een ondeugend jong meisje, leidde ze nieuwe bezoekers rond in haar atelier, zo nu en dan stilstaand bij iets uit haar collectie om de geschiedenis ervan uit de doeken te doen. Gisèle beschikte over een uitgebreid repertoire van beeldende verhalen ter illustratie van een lang en fascinerend leven.
Was Gisèle als karakter al larger than life, ook haar persoonlijke geschiedenis bevat ingrediënten van een sprookjesachtige allure. Als dochter van een Amsterdamse patriciër en een Oostenrijkse barones leidde zij een kleurrijk en tot de verbeelding sprekend leven. Een deel van haar jeugd bracht ze door op het reusachtige kasteel van haar moeders familie, in de afgebladderde glitterwereld van de Oostenrijkse adel. Ze groeide op in verschillende landen, woonde tussen de indianen in het Wilde Westen van Amerika, ging voor haar kunstopleiding naar Parijs, maakte deel uit van interessante kunstenaarsmilieus en verrijkte haar leven met vele vriendschappen en liefdes. Zeer aansprekend is ook de moedige rol die Gisèle gespeeld heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen zij met gevaar voor eigen leven haar kleine bovenwoning aan de Amsterdamse Herengracht openstelde voor de Duitse dichter Wolfgang Frommel en twee van zijn jonge Joodse vrienden. Mede dankzij haar werd het leven van deze jongens gered.
Onder druk van de extreme omstandigheden kwam op de kleine etage een gemeenschap van onderduikers en geregelde bezoekers tot ontwikkeling waarin werd gelezen, gedicht en getekend. De Duitse poëzie en de Europese cultuurgeschiedenis vormden het geestelijk voedsel waarmee men deze moeilijke jaren niet alleen grotendeels ongeschonden, maar ook onderling zeer hecht verbonden wist door te komen. Na de oorlog bleef deze vriendengroep bestaan. Ze bleef een baken in Gisèles leven. Er kwamen een woongemeenschap, een literair tijdschrift en een uitgeverij uit voort, die zij tot het einde van haar leven onderdak verleende in het hoekhuis aan de Herengracht, dat ze in de naoorlogse jaren in zijn geheel had weten te bemachtigen.
Tot op de dag van vandaag ligt heel dit boeiende, eeuwomspannende leven opgeslagen in dit Amsterdamse grachtenpand. Wie het bezoekt, betreedt een tijdcapsule. De kleine onderduiketage lijkt rechtstreeks uit de jaren veertig de eenentwintigste eeuw in te zijn gekatapulteerd en maakt een onaangeraakte indruk. Een verdieping hoger bevindt zich de oude salon met zijn donkere meubilair en zijn hoge uitzicht over de grachten, waar Gisèle na haar huwelijk met de oud-burgemeester van Amsterdam Arnold d’Ailly haar gasten ontving. De ruimte ruikt intussen wat stoffig, maar ligt er verder bij alsof de voormalige bewoners slechts even de deur uit zijn. Alles ademt er nog de sfeer van de jaren vijftig. Gisèles oude atelier is inmiddels leeggeruimd, maar ook daar is de oude sfeer intact gebleven. Er worden nu bijeenkomsten gehouden door de culturele stichting die Gisèles nalatenschap beheert. Het geheel is van een grote imponerende kracht. Er is vrijwel geen bezoeker die niet wordt geraakt door het bijzondere leven dat in deze omgeving met zoveel zorg wordt geconserveerd.
Er valt veel voor te zeggen om het leven van Gisèle een door haarzelf vervaardigd kunstwerk te noemen. Volgens sommigen van haar naaste vrienden is dit zelfs haar grootste en belangrijkste schepping geweest, imposanter dan haar schilderkunst. Beide kwamen tot stand volgens de kunstopvatting waarmee ze opgroeide en waarvan ze nooit echt los zou komen: kunst moet mooi zijn. Op haar doeken is zelden iets te zien van strijd of conflict. Je ziet er nauwelijks duistere krachten of gevoelens in werkzaam, haar werk is gestileerd en afgerond. Dezelfde polijsting onderging ook de voorstelling van haar eigen leven. Ook daarin is geen plaats voor conflict of teleurstelling, wroeging of eenzaamheid. Die bleven in het donker gehuld, werden weggeretoucheerd of overgeschilderd.
Wat Gisèle op deze manier deed, is wat iedereen tot op zekere hoogte doet: een verhaal creëren dat de werkelijkheid zin en betekenis geeft. Maar Gisèles onconventionele leven en haar veelkantige persoonlijkheid stelden haar in staat er iets bijzonders van te maken, een verhaal dat niet alleen haarzelf gelukkiger maakte, maar dat ook anderen wist en weet te inspireren. Tegelijk was zij wel een erg fanatieke regisseur van haar eigen leven. Ze kneedde zo consequent en met zoveel overtuiging haar eigen werkelijkheid dat de vraag rijst waar zij deze mentale strategie voor nodig had. Waar kwam die onbedwingbare behoefte aan mooi maken vandaan?
Wie daar iets over aan de weet wil komen, begint al spoedig te krabben aan het gladde oppervlak. En ja, dan komt daaronder een complexere werkelijkheid tevoorschijn, die Gisèle zelf altijd voor het oog van de wereld verborgen trachtte te houden. Dat is precies de reden dat deze biografie haar niet zou hebben behaagd. De blootlegging en benoeming van kwesties die ze zelf uit haar levensverhaal had weggewerkt, wekten haar woede en ontsteltenis. Maar het is niet de taak van de biograaf de gevoeligheden van zijn of haar onderwerp uit de weg te gaan. Dat heb ik dan ook niet gedaan. Het kunstwerk van Gisèles leven heb ik niet alleen willen beschrijven, maar vooral willen bevragen en onderzoeken. Hoe kwam het tot stand? Wat werd erdoor aan het oog onttrokken? Welk effect had het op omstanders en toeschouwers? En hoe verhoudt het zich tot de werkelijkheid?
Het is daarbij niet mijn doel om te ontmaskeren of op de een of andere manier bedrog aan te tonen. Eerder wil ik op deze manier licht werpen op het meest bijzondere aspect van Gisèles persoonlijkheid: haar vermogen uit een complexe en lang niet altijd fraaie werkelijkheid een betekenisvol en aansprekend verhaal te scheppen.

Ik ontmoette Gisèle voor het eerst toen ze negenennegentig was. Ze was bijna volslagen doof en in haar hoofd schemerde het al geruime tijd, zodat een echt gesprek niet meer mogelijk was. De communicatie was voornamelijk tactiel, maar zo nu en dan, als haar iets niet zinde of als haar aandacht door iets werd getrokken, konden haar ogen oplichten en schalde haar harde, nasale stem opeens door de ruimte als een misthoorn door de nevel. In een bijrol kon zij zich nu eenmaal moeilijk schikken. Op 11 september 2012 vierde ze haar honderdste verjaardag in het souterrain van haar huis aan de Herengracht, een happening met vrienden, familie, bekenden en een toespraak van de burgemeester van de stad waar ze al zeventig jaar woonde. Het was haar laatste openbare optreden. In mei 2013 overleed ze.
In de eeuw die Gisèles leven omspande, veranderde het aanzien van de wereld drastisch, maar haar leven is geen typisch voorbeeld van een leven waarin de tijden zich weerspiegelen. Zij had bovendien zelf geen gevoel voor zoiets als de ‘tijdgeest’. Kranten, radio en later televisie interesseerden haar nagenoeg niet, van haar stemrecht maakte ze nooit gebruik. In haar bestaan bleef de realiteit van politiek, wereldgebeuren en maatschappelijk leven bijna steeds op afstand. De Duitse bezetting vormt hierop de grote uitzondering. De gevolgen daarvan drongen diep in haar persoonlijk leven door.
Dit boek volgt voornamelijk twee rode draden in Gisèles leven. De eerste is die van haar kunst. Gisèle liet een kunstzinnig oeuvre na dat eigenzinnig is, persoonlijk en divers. Zij maakte met gebrandschilderd glas en wandtapijten aanvankelijk naam in de toegepaste kunst, maar toen de financiële omstandigheden het toelieten, stapte ze over op het vrije schilderen, wat ze tot op hoge leeftijd bleef doen. Het kunstenaarschap was voor Gisèle van levensbelang, al kwamen roeping en ambitie op dit vlak een stuk later dan ze achteraf zelf geloofde. Van bescheidenheid had ze geen last: ze stond vrijwel kritiekloos tegenover haar eigen werk en kon daar nauwelijks hiërarchie in aanbrengen, in haar eigen ogen was bijna alles even mooi. In de buitenwereld werd er strenger geoordeeld. Gisèle was in de naoorlogse kunstwereld een marginale figuur. Naast de klassieke biografische vraag naar de relatie tussen leven en werk is in haar geval daarom ook de vraag interessant waarom de gehoopte erkenning uitbleef. Had dat alleen te maken met de kwaliteit van haar werk of zijn daar ook andere oorzaken voor aan te wijzen?
Het tweede grote thema vormt Gisèles relatie tot Castrum Peregrini. Deze naam – de burcht van de pelgrim – werd gekozen als schuilnaam van de onderduikgemeenschap en bleef na de oorlog in gebruik ter aanduiding van de vriendengroep, het tijdschrift en het uitgevershuis die hieruit voortkwamen. Spil van dit geheel vormde de al genoemde Wolfgang Frommel. Gisèles kennismaking met hem in 1939 kun je gerust schicksalbestimmend noemen. Het gezamenlijk leven met hem en zijn schare jonge vrienden en de magie van vriendschap en dichtkunst die hen onder Duitse bezetting had beschermd, behoren tot de meest aansprekende onderdelen van haar sprookjesleven. De belangrijke plaats die Castrum in haar leven innam, wordt weerspiegeld in dit boek, dat naast het persoonlijk levensverhaal van Gisèle ook de werdegang vertelt van de gemeenschap waaraan zij haar lot had verbonden.
Frommel was een goeroe-achtige figuur. Met zijn Castrum Peregrini probeerde hij in Amsterdam een alternatieve leefvorm te stichten in navolging en in de geest van de Duitse dichter Stefan George. Frommel bezat een groot vermogen bij jonge mensen de juiste snaar te raken en hen te begeesteren voor een leven buiten de gebaande maatschappelijke paden. Het uitgebreide vriendennetwerk dat uit dit project voortkwam, is altijd schuilgegaan achter een façade van gecultiveerde geheimzinnigheid. Ik heb geprobeerd daarachter te kijken, waardoor niet alleen nieuw licht geworpen wordt op het leven in de pelgrimsburcht, maar ook ruimte ontstaat voor nieuwe en soms ongemakkelijke vragen naar de betrekkingen tussen Gisèle en Castrum Peregrini. Hoe mooi was die dichterswereld eigenlijk en wat had zij te zoeken in deze niet bepaald vrouwvriendelijke mannengemeenschap?

Een beter geconserveerd en gedocumenteerd leven dan dat van Gisèle d’Ailly is nauwelijks denkbaar. Naarmate ze ouder werd kreeg de archiefkoorts steeds meer vat op haar. Bij haar dood liet ze naast haar schilderijen en tekeningen een pakhuis vol papieren na. De ooit lege atelierruimte was er langzamerhand door overwoekerd geraakt: archiefkasten met familiedocumenten en foto’s uit alle periodes van haar leven, planken met de gesorteerde brieven van meer dan vijfhonderd correspondenten, ordners met reisverslagen, bureaulades met aantekeningen, gesorteerd en ongesorteerd, stapels mappen met opschriften: ‘Important notes about my life’, ‘Ungeordnete Souvenirs’, ‘Notes on painters and poets’ of raadselachtiger: ‘To be or not to be’, ‘What machines can do’. En tussendoor de briefjes, overal briefjes: to-dolijstjes, herinneringsflarden en geheugensteuntjes, invallen en aforismen, gedachten en gedichten, instructies aan zichzelf en anderen.
Dat er van deze doolhof ook een soort routebeschrijving voorhanden was, is te danken aan het werk van de germanist Leo van Santen, die vanaf 1986 vrijwel elke zaterdag Gisèle bezocht om haar te helpen met het ordenen, inventariseren en toegankelijk maken van haar papierwinkel. Gisèle dicteerde aan hem de inhoud van al haar oude agenda’s, waarin ze niet alleen afspraken en gebeurtenissen noteerde, maar ook dagboekachtige notities bijhield. Het feit dat dit materiaal hierdoor digitaal beschikbaar en doorzoekbaar was, was uiteraard een zegen.
Gisèles uitpuilende privéarchief is het resultaat van haar jarenlange strijd tegen oprukkende vergeetachtigheid en dreigende vergetelheid. Tegelijk is het ook een zelfopgericht monument van ie- mand die als een cerberus waakte over haar eigen beeldvorming. Enig wantrouwen is daarom op zijn plaats. Zo was het een tijdrovende maar nuttige exercitie om de inhoud van haar agenda’s zoals ze die aan Van Santen dicteerde te vergelijken met de originele agenda’s, die gelukkig eveneens bewaard zijn gebleven. Dat leverde interessante aanvullingen op en inzicht in de manier waarop Gisèle zelf haar biografie opschoonde. Een vergelijkbare blik achter de schermen biedt een aantal intrigerende kladbrieven. Ook zij tonen een kant van de werkelijkheid die tot nu toe buiten beeld is gebleven.
Hoe omvangrijk het ook is, ook in Gisèles archief bleken enkele gaten te zitten. Door plundering van het familiekasteel in Oostenrijk en brand in haar Limburgse atelier is bijvoorbeeld veel materiaal over haar jeugd verloren gegaan. In haar latere jaren wordt vooral de onzinnige overvloed een probleem. Uit de zee van kerstkaarten, verjaarswensen en vakantiegroeten valt maar weinig van waarde op te diepen. Snoeien was hier het enige devies. Velen van haar tientallen vrienden, bekenden en dierbare contacten zullen op de volgende pagina’s vergeefs naar hun naam zoeken. Volledigheid zou slechts een dikker boek hebben opgeleverd, geen scherper beeld.

 

Copyright © 2018 Annet Mooij

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum