Leesfragment: De Jacobsboeken

25 december 2019 , door Olga Tokarczuk
| |

Hoe worden messiassen geboren? Hoe worden ze erkend? Deze week vieren we de valse en de gezalfde in de literatuur, en vandaag publiceren we een fragment uit De Jacobsboeken, van de Nobelprijswinnares 2018, in de vertaling van Karol Lesman.

Door de ogen van de tijdreizende joodse matriarch Jenta volgen we het leven van een controversiële sekteleider. Jacob Frank (1726-1791) bekeerde duizenden joden tot het frankisme, zijn eigen mengelmoesje van joodse en christelijke elementen. Hij kreeg een gevangenisstraf opgelegd toen bekend werd dat er orgieën plaatsvonden onder het mom van religie. Tokarczuk beschouwt deze charismatische, mysterieuze figuur door de ogen van joden, moslims en christenen, van de mannen en vrouwen die hem bewonderden en degenen die hem haatten, en van die ene vrouw die hem als enige werkelijk leek te zien.

N.B. Eerder besprak Anneke Leene Drive Your Plow over the Bones of the Dead.

 

De bruiloft duurde zeven dagen, van de vierentwintigste dag van de maand sivan van het jaar 5512, oftewel 6 juni 1752. De vader van de bruid, Towa, had zich daarvoor flink in de schulden gestoken en hij maakt zich er nu al zorgen over dat hij waarschijnlijk in financiële problemen komt en de zaken gaan de laatste tijd toch al niet te best. Het is een sobere bruidsschat, maar het is een schattig meisje en ze is smoorverliefd op haar echtgenoot. Het is ook niet te verwonderen: Jacob is opgewekt en grappig, bovendien mooi als een hert. Al tijdens de eerste nacht komt het tot het consumeren van de echtverbintenis, althans daar gaat de bruidegom prat op, ja, een paar keer; haar wordt niets gevraagd. Verbaasd over dit door een twaalf jaar oudere man binnendringen in de slaperige rabatten van haar lichaam kijkt ze vragend in de ogen van haar moeder en zusters. Dus zo gaat dat?

Ze heeft als echtgenote nieuwe kleren gekregen; ze kleedt zich nu op zijn Turks: een zachte pofbroek met daaroverheen een Turkse tuniek geborduurd met rozen en versierd met edelstenen en ook nog een mooie sjaal van kasjmierwol die nu over de balustrade ligt, want het is heel heet.

De halsketting die ze van haar man heeft gekregen is zo kostbaar dat hij onmiddellijk wordt afgenomen en in een kist gelegd. Chana heeft een speciale bruidsschat: het prestige van de familie, de vindingrijkheid van haar broers, de door haar vader geschreven boeken, haar moeders afkomst van Portugese Joden, haar slaperige schoonheid en mildheid waarmee ze Jacob in vervoering brengt, hij is immers gewend aan slanke, hoogmoedige en brutale vrouwen met een sterke wil, zoals de Jodinnen uit Podolië, zijn grootmoeder, zijn zusters en nichten, of aan de rijpe weduwen door wie hij zich in Smyrna had laten verwennen. Chana is mild als een hinde. Ze geeft zich aan hem uit liefde, ze neemt niets voor zichzelf, dat zal hij haar pas leren. Ze geeft zich met verbazing in haar ogen, dat windt Jacob op. Ze bekijkt hem heel precies, als een paard dat zij cadeau had kunnen krijgen. Jacob dommelt en zij controleert nauwgezet zijn vingers, de huid op zijn rug, ze onderzoekt de sporen van de pokken op zijn gezicht, windt zijn baard rond haar vinger en uiteindelijk, na daarvoor eenmaal de moed te hebben verzameld, kijkt ze verbaasd naar zijn genitaliën.

Een vertrapt tuintje, een omvergelopen schutting, zand dat het huis was binnengelopen door de dansers die naar buiten waren gegaan om af te koelen en nu de met kelims en kussens bezaaide vloeren de aankondiging van de woestijn brachten. Nog niet gedane vuile vaat, hoewel de vrouwen al sinds het krieken van de dag in de weer waren, de geur van urine in de tuin, restjes van voor katten en vogels buiten gegooid eten, geheel en al afgekloven botjes, dat was er over van het feest dat een paar dagen had geduurd. Nachman heeft hoofdpijn, waarschijnlijk heeft hij wat teveel genomen van de Nikopolse wijn. Hij ligt in de schaduw van een vijgenboom en kijkt naar Chana, terwijl die – weinig passend voor een jonge echtgenote – met een stokje in de muur van het huis peutert waarin zich wespen hebben genesteld. Zo dadelijk heeft ze voor zichzelf en voor alle anderen de poppen aan het dansen en zullen ze de benen moeten nemen. Ze is chagrijnig omdat de bruiloft nog niet is afgelopen of ze willen al weer weg. Ze heeft haar echtgenoot nog maar nauwelijks kunnen bekijken en nu jakkert hij al weer verder.
Nachman doet net of hij is ingedut, maar stiekem kijkt hij naar Chana. Waarschijnlijk mag hij haar niet. Hij vindt haar vlees noch vis. Wie is toch degene die Jacob zal krijgen? Hij zou haar niet kunnen omschrijven, als hij nu zou moeten terugkeren naar zijn Restjes. Hij weet niet of ze slim is of dom, vrolijk of melancholisch, of ze makkelijk boos wordt of integendeel, of ze een mild karakter heeft. Hij weet niet hoe dat meisje met het ronde gezicht en die groenachtige ogen een echtgenote zou kunnen zijn. Hier worden echtgenotes de haren niet afgeknipt, dus kun je zien hoe weelderig en mooi ze zijn, donkerbruin als kaffa. Ze heeft mooie handen met lange, smalle vingers en weelderige heupen. Ze lijkt veel ouder dan die veertien jaar van haar. Ze ziet eruit als twintig, als een vrouw. En precies zo zou je haar moeten beschrijven, dat ze mooi is en rond. Dat is voldoende. Nog een paar dagen geleden keek hij naar haar als naar een kind.
Ook kijkt hij aandachtig naar de tweelingbroer van Chana, naar Chaim, je ziet een gelijkenis tussen die twee die je doet sidderen. Hij is kleiner, compacter, levendiger, hij heeft een langer gezicht en zijn haren zijn op een jongensachtige manier verward, lang tot op zijn schouders. Zijn lichaam is slanker, daardoor lijkt hij jonger. Hij is bijdehand en heeft altijd een twistziek lachje. Zijn vader heeft hem voorbestemd als zijn opvolger. Nu vindt de scheiding tussen broer en zus plaats, wat niet gemakkelijk zal zijn. Chaim wil met hen mee naar Craiova, maar zijn vader heeft hem hier nodig of misschien is hij gewoon om hem bevreesd. Dochters zijn voorbestemd om te worden uitgehuwelijkt, van begin af aan is duidelijk dat ze uit huis zullen gaan, hoe zorgvuldig het geld opzij wordt gelegd waarmee als het moment daar is de koppelaar moet worden betaald. Als Chana stopt met mokken en bijna vergeet dat ze getrouwd is, gaat ze naar haar broer en fluisteren die twee elkaar iets in het oor, hun zwarte hoofden naar elkaar toe gebogen. Het is een aangenaam gezicht, niet alleen voor Nachman die ziet dat iedereen genoegen schept in dit dubbele beeld: pas samen zijn ze volmaakt. Zou een mens niet juist zo moeten zijn? Dubbel? Hoe zou het zijn als iedereen zijn tweeling van het andere geslacht had? Dan zou je zonder woorden met elkaar praten.
Hij kijkt ook naar Jacob en het komt hem voor dat diens ogen sinds hij getrouwd is door een vlies zijn overtrokken; misschien is het vermoeidheid, veroorzaakt door het vele toasten. Waar is zijn vogelblik, dat ironische kijken waarvoor de mensen hun ogen afwenden? Nu houdt hij zijn handen achter zijn hoofd, hier zijn geen vreemden, hij voelt zich ontspannen; een brede mouw is tot aan zijn schouder omhoog geschoven en ontsluit de verdieping van zijn oksel die weelderig begroeid is met donker haar.
Schoonvader Towa strooit iets half fluisterend in Jacobs oor, zijn hand rust vlak achter Jacobs rug, je zou bijna zeggen, denkt Nachman boosaardig, dat de schoonvader met hem is getrouwd en niet Chana. Chana’s broer, Chaim, hoewel hij zich tot iedereen aangetrokken voelt, ontwijkt Jacob. Als Jacob hem aanspreekt, zwijgt de ander en maakt zich uit de voeten. Het is niet duidelijk waarom dat de volwassenen amuseert.
Reb Mordke komt niet buiten, hij houdt niet van de zon. Hij zit in zijn eentje in de kamer op kussens en rookt zijn pijp: lui en langzaam, smaakvol genietend van elke rookpluim en peinzend neemt hij de afzonderlijke momenten van de wereld onder het waakzame oog van de letters van het alfabet onder de loep. Nachman weet dat hij wacht, dat hij waakt, dat hij in de gaten houdt dat alles in vervulling gaat wat hij met zijn ogen ziet, zelfs als hij nergens naar kijkt.
 
Onder het baldakijn heeft Towa iets tegen Jacob gezegd, een paar woorden, een enkele korte zin, het begin en einde ervan zijn in de weelderige baard van de wijze man verstrikt geraakt. Jacob moest naar zijn schoonvader overleunen en heel even waren op zijn gezicht verrassing en verwondering te zien. Daarna verstarde Jacobs gezicht weer, alsof hij een grimas probeerde te onderdrukken.
De gasten vragen naar de bruidegom, ze willen nog een keer de verhalen horen die de aan tafel gezeten Mordechaj, reb Mordke, graag met hen deelt en gehuld in rookwolken vertelt hij hoe Nachman ben Lewi en hij Jacob naar Towa brachten: ‘Dit is de man voor jouw dochter, zeiden we. Alleen hij. En waarom hij, vroeg Towa. Hij is bijzonder, zei ik, dankzij hem zal zij groot eerbetoon deelgenoot worden. Kijk naar hem, zie je dat dan niet? Hij is groot.’ Reb Mordke trekt aan zijn pijp, de rook ruikt naar Smyrna, naar Istanboel. ‘Maar Towa aarzelde. Wie is hij, die jongen met het pokdalige gezicht en waar komen zijn ouders vandaan, vroeg hij. Waarop ik, Reb Mordke, en deze Nachman hier uit Busk, geduldig uitlegden dat zijn vader een bekende rabbijn is, het is Jehuda Lejb Buchbinder, zijn moeder, Rachel uit Rzeszów, is afkomstig uit het beste huis, zij is verwant met Chaim Malach, en zijn nicht is gehuwd met Dobruschka in Moravië, de achterkleinzoon van Leibele Prossnitz. En in zijn familie komen geen krankzinnigen noch zieken noch wat voor gebrekkigen dan ook voor. De geest daalt alleen neer op uitverkorenen. O, als Towa een vrouw had gehad, zou hij die nu om raad kunnen gaan vragen, maar die heeft hij niet, zij is gestorven.’
Reb Mordke doet er het zwijgen toe en hij herinnert zich dat die aarzeling van Towa hen irriteerde, het deed hen denken aan de aarzeling van een koopman die boven zijn handelswaar staat te trillen. Maar hier ging het immers om Jacob!
Nachman luistert met een oor naar reb Mordke, want hij observeert Jacob van een afstandje als die met zijn schoonvader kleine kopjes kaffa drinkt. Jacob heeft zijn hoofd laten hangen en kijkt naar zijn schoenen. De hitte maakt dat de woorden van beide mannen niet kunnen rijpen om uitgesproken te worden, ze zijn zwaar en traag. Jacob ontdoet zich niet meer van zijn Turkse kleren, op zijn hoofd draagt hij een nieuwe, felgekleurde tulband, dezelfde als die op zijn bruiloft, in de kleur van vijgenbladeren. Hij staat hem goed. Nachman ziet zijn Turkse schoenen van saffiaan met de naar boven gebogen neuzen. Vervolgens komen de handen van beide mannen op hetzelfde moment omhoog om een slokje kaffa uit een klein schaaltje te drinken.
Nachman weet dat Jacob de Jacob is, want als hij naar hem kijkt zoals nu van op een afstand en op het moment waarop die ander hem niet ziet, voelt hij in de buurt van zijn hart een druk, alsof een onzichtbare, hete en vochtige hand hem daar vasthoudt. Van die druk krijgt hij een aangenaam en rustig gevoel. Maar ook een droevig gevoel. De tranen stromen naar zijn ogen. Hij zou zo wel de hele tijd kunnen kijken en kijken. Welk bewijs had hij nog nodig: het is immers het hart dat spreekt.
Jacob is zich ineens gaan voorstellen, niet als zoals hij tot nu toe deed met: Jankiel Lejbowicz, maar met Jacob Frank, zo noemen ze hier de Joden uit het westen, zo spreken ze over zijn schoonvader en echtgenote. Frank, frenk betekent ‘vreemde’. Nachman weet dat Jacob hiervan gecharmeerd is, een vreemde zijn is de eigenschap van hen die vaak van woonplaats veranderen. Hij heeft tegen Nachman gezegd dat hij zich het best op een nieuwe plek op zijn gemak voelt, want dan begint de wereld als het ware opnieuw. Een vreemde zijn wil zeggen vrij zijn. Een grote ruimte, een steppe, een woestijn achter je hebben. De gedaante van de maan die als een wieg is die de muziek van de cicaden verdoofd, de lucht die ruikt naar de schil van een meloen, het geruis van de scarabee die tegen de avond als de hemel helemaal rood wordt het zand op gaat om te jagen achter je hebben. Je eigen geschiedenis hebben dat niet voor iedereen bestemd is, een eigen verhaal dat geschreven is met de sporen die je achterlaat.
Je overal gast voelen, huizen alleen voor enige tijd bevolken, je niet bekommeren om de tuin, eerder genieten van de wijn dan je hechten aan de wijngaard. De taal niet begrijpen, waardoor je beter gebaren en gelaatsuitdrukkingen ziet, de uitdrukking van mensenogen, emoties die als schaduwen van de wolken op gezichten verschijnen. Een vreemde taal vanaf het begin leren, op elke plek maar heel even zijn, woorden vergelijken en orden van gelijkenissen vinden.
Je moet die staat van zijn goed in de gaten houden, want die geeft een enorme macht.
Jacob heeft, typisch Jacob, Nachman iets verteld, zogenaamd voor de grap, zogenaamd bij wijze van spotternij, iets onduidelijks dat zich echter onmiddellijk in Nachmans geheugen heeft gegrift, omdat het Jacobs eerste les was, hoewel hij dat toen misschien zelf nog niet wist: dat je elke dag moet oefenen hoe je ‘nee’ moet zeggen. Wat betekent dat? Nachman neemt zich heilig voor dat hij hem dat zal vragen: maar wanneer? Er is geen tijd meer voor. Hij is nu triest en geïrriteerd, misschien was de wijn niet goed? Hij weet zelf niet meer wanneer hij van meester steeds meer collega werd en daarna, nu ongemerkt, leerling. Hij heeft het laten gebeuren.
Jacob spreekt nooit zoals de wijzen doen: in lange, gecompliceerde zinnen die bol staan van zeldzame, dure woorden en zich voortdurend beroepend op citaten uit de geschriften. Jacob spreekt kort en helder, als iemand die leeft van de handel op de markt of het vervoeren ervan met een kar. Hij maakt voortdurend grappen, maar in feite is niet duidelijk of het grappen zijn of serieuze oordelen. Hij kijkt je recht in de ogen, spreekt een zin uit alsof hij een pijl schiet en wacht op een reactie van zijn gesprekspartner. Gewoonlijk brengt zijn doordringende, bijna vogelachtige blik, als die van een adelaar, een valk, een gier, zijn gesprekspartners in verwarring. Ze wenden hun blik af, verslikken zich in hun woorden. Het gebeurt wel dat hij in lachen uitbarst, zomaar en dan voelt iedereen om hem heen opluchting. Hij is soms grof, bot. Hij aapt mensen na. Als iemand hem onaangenaam opvalt trekt hij zijn wenkbrauwen op en wordt zijn blik die van een mes. Hij zegt verstandige en domme dingen. Neem hem niet teveel in vertrouwen, want hij lacht je uit, zo heeft Nachman hem ook al weleens gezien, hoewel hij naar Nachman nog niet met zijn gierachtige blik heeft gekeken. Door dit alles lijkt Jacob op het eerste gezicht sympathiek en mieters, maar al snel tijdens het gesprek voel je dat hij sympathiek is noch mieters.

 

pro-mbooks1 : athenaeum