Leesfragment: De magische apotheek

02 juli 2019 , door Anna Ruhe
|

Anna Ruhes Er hangt een geheim in de lucht, deel één van De magische apotheek, is een van de Zomerboeken van Athenaeum Roeterseiland! Met illustraties van Claudia Carls, en vertaald door David Orthel. Vandaag brengen we de eerste pagina's.

Het ruikt vreemd in de oude villa, naar… naar wel duizend dingen tegelijk! Dat is het eerste wat Lucie aan haar nieuwe thuis opvalt. Maar die geuren lijken nergens vandaan te komen en de sleutel die Lucie onder een vloerplank vindt, lijkt in geen enkel slot te passen. Is er soms een verborgen kamer in de villa?

Samen met haar jongere broertje Benno en hun buurjongen Mats gaat Lucie op onderzoek uit. Als ze de geheime kamer in de villa vinden, kunnen de kinderen hun ogen niet geloven: de muren hangen van de vloer tot aan het plafond vol met planken. En op die planken staan duizenden flesjes, waarin de heerlijkste parfums borrelen en glinsteren! Al snel komen ze erachter dat achter het glas niet alleen de heerlijkste geuren schuilen, maar ook talloze gevaren. En één flesje kan zelfs beter voorgoed gesloten blijven…

 

1

Het eerste waarvan ik wakker werd, was die eigenaardige, doordringende geur die om me heen hing. Die geur kwam niet zomaar uit de meubels of de donkere houten betimmering op de muur. Hij kwam van overal.
Het tweede waarvan ik wakker werd was mijn broertje, die van beneden naar me riep: ‘Lucie! Kooomen!’
Onverstoorbaar trok ik het dekbed over me heen. Ik was gewoon nog niet toe aan wat me te wachten stond. Bovendien was het nog veel te vroeg om op te staan, ook al zaten de vogels buiten al te kwetteren alsof ze gek waren geworden, en was het in mijn kamer klaarlichte dag. Dat laatste kwam vooral door dat stomme oma-gordijn; het hing namelijk alleen voor de onderste helft van het raam. Toen ik dat lelijke ding gisteren bij aankomst zag hangen, was ik meteen van plan het de volgende morgen laten verdwijnen. Ten slotte was ík nog geen honderdtwintig jaar oud, zoals die gehaakte lappen. Maar toen dacht ik: als het dat gordijn is gelukt daar meer dan honderd jaar te blijven hangen, zo lelijk als het is, dan moet het op zijn minst een eerlijke kans krijgen.
Geen enkel ander meisje had er langer dan twee tellen over nagedacht en gewoon een nieuw gordijn gevraagd. Maar mama had me vaak genoeg ingepeperd dat ik respect moest hebben voor alles wat oud was. Soms zei ze van die domme dingen als: ‘Er schuilen verhalen in gebruikte spullen.’ Of iemand die verhalen eigenlijk wel wilde horen, interesseerde haar totaal niet. Als iets oud was, was het automatisch waardevol, punt uit. Aan dat grondbeginsel kon je bij ons thuis beter niet twijfelen, wilde je geen ruzie met mama krijgen. En ruzie was niet zo mijn ding.
‘Luuucie! Ontbij-hijt!’
Benno gaf het niet op, dat deed hij nooit.
Ik zuchtte diep. Voor mijn broer was onze verhuizing één groot avontuur. De oude villa, de tuin, het hele ouderwetse zootje. Alles was spannend.
Nou ja, Benno was ook pas vijf.
Ik wierp nog een laatste blik op de scheuren in het gipsen plafond en liet me uit bed glijden. Mijn eerste nacht in Villa Evie had ik dus al achter de rug. En het zag ernaar uit dat er nog honderden zouden volgen.
Ik trok een spijkerbroek en T-shirt aan en liep de trap af. Elke trede kraakte onder mijn voeten en kondigde mijn komst stap voor stap aan.
Beneden rook het ook al zo vreemd; op de een of andere manier naar allerlei dingen tegelijk. Niet vies, maar wel vreemd. En die mengelmoes van geuren drong zich van achteren aan me op en kwam me tegelijkertijd van voren tegemoet. De luchtjes hingen overal, als een te sterk opgebracht parfum dat mensen soms achterlaten en opsluiten in kleine ruimten, zoals liften. Hopelijk zouden deze niet vanaf nu aan mij blijven hangen en mijn komst al van ver aankondigen, of ik het wilde of niet.
Gelukkig waren er ook een paar bekende geuren, zoals die van geroosterd brood, gesmolten boter en koffie, dus baande ik me op de begane grond tussen de verhuisdozen door een weg naar de keuken. Daar zat iedereen al lang en breed aan tafel. Benno likte net de jam van zijn toast en wiebelde op zijn stoel heen en weer.
‘Alleen jam telt niet als ontbijt!’ zei papa op een toon alsof het niet de eerste keer was dat hij dit had gezegd.
‘Morgen,’ zei ik.
‘Goedemorgen, schat van me!’ Mama slurpte van haar koffie en bladerde door de krant.
Alles was dus zoals altijd. Ik pakte een geroosterd boterhammetje, smeerde er ook zo dik mogelijk jam op en ging naast Benno zitten.
‘Lekker geslapen?’ vroeg mama, en ze wierp me een blik toe waarmee je ijs had kunnen laten smelten. Gewoonlijk lukte dat haar ook. Vandaag niet.
‘Gaat wel,’ mompelde ik, en ik hapte in mijn toast.
Papa’s rechtermondhoek trok naar boven. ‘Ja, de eerste nacht is ook altijd de moeilijkste. Bij ons op de kamer tocht het alsof je boven op een berg zit. Mijn nek is zo stijf als een plank.’ Overdreven wreef hij over zijn schouders en trok daarbij een grimas vol zelfmedelijden, alsof hij zo dood neer zou vallen. Typisch papa. Hij probeerde elke situatie met een grapje te redden. Maar ook met dit grapje stuitte hij vandaag bij mij op een muur.
‘We hadden gewoon thuis kunnen blijven,’ zei ik alleen. ‘Of ten minste in een écht huis kunnen gaan wonen. Iets met elektrische verwarming, bijvoorbeeld.’
Mama schoot ongelovig in de lach. ‘Pardon? Villa Evie is een droomhuis! We mogen in onze handen knijpen dat we dit huis zo goedkoop hebben kunnen krijgen. Alle andere meisjes zullen groen zien van jaloezie!’
‘Ja, als dit gammele museum niet eerst boven hun hoofd instort.’ Ik haalde diep adem. ‘En als ik ze vertel dat ik de badkachel van tevoren moet aanzetten, zodat er een uur later een beetje warm water uit de kraan komt, zien ze al helemáál groen van jaloezie. Meteen.’
‘Lucie!’ Mama sloeg de krant dicht en keek me met fonkelende ogen aan. ‘Met dat uurtje voorverwarmen hebben de mensen vroeger ook kunnen leven. Je mag blij zijn dat Villa Evie geen karakterloze nieuwbouw is! Het is een oud huis en juist daarom is het zo ontzettend mooi. Wie heeft er vandaag de dag nou nog een antieke badkachel?’
‘Precies! Niemand!’
Ik rolde met mijn ogen. Mama werkte als restaurateur, wat betekende dat ze dweepte met alles wat onder het stof zat of kapot was. Ze zag er altijd het gelukkigste uit als ze iets ouds weer kon laten glanzen. Soms noemden we haar daarom de Florence Nightingale van de vlooienmarkt, maar daar stoorde ze zich niet aan. Je zag mama vrijwel altijd rondlopen in haar met verf en gips besmeurde stofjas. Daarin gehuld zat, knielde of lag ze vaak op een steiger in een of andere kerk en schilderde daar muurschilderingen over, die niemand behalve zij nog kon onderscheiden. In Villa Evie zaten geen muurschilderingen; in plaats daarvan waren er wel enorme hopen oude rommel die – dat moest gezegd – haar hulp hard nodig hadden.
Ik keek naar Benno, die van de gelegenheid gebruik had gemaakt: alle jam was in zijn mond verdwenen en zijn toast lag ergens onder de tafel. Nu stond hij op en ging hij op zoek naar zijn Lego. Ik moest een grijns onderdrukken om hem niet te verraden.
‘Jammer toch dat de bakker hier alleen ’s ochtends open is.’ Mama nam een laatste slokje van haar koffie en keek me aan. ‘Voor morgen hebben we zeker nog een brood nodig. Ik weet dat je nog maar net uit bed bent, maar we hebben nog een boel…’
‘Ja, oké. Ik doe het wel. Geen probleem.’ Sinds ongeveer een jaar was het een van mijn taakjes om in het weekend naar de bakker te gaan.
‘Dank je wel, schat,’ zei mama vleiend. ‘De bakker is op het kruispunt aan het eind van de straat.’
‘Oké.’ Vlug zette ik mijn bordje in de wasbak. Eigenlijk was ik hartstikke blij met dit goede excuus om de deur uit te gaan.
Onder het tandenpoetsen probeerde ik te bedenken hoe ik mijn haar het snelste van een kapsel kon overtuigen. Maar ook vandaag schoot me zo gauw niets te binnen waar mijn donkerblonde lokken blij mee zouden zijn. Dus bond ik het gewoon in een staart. Ten eerste viel je met een staart niet zo op, ten tweede was je dan snel klaar.
In de hal pakte ik het geld dat mama voor me had klaargelegd, schoot in mijn gymschoenen, riep ‘Tot zo!’ en liet de voordeur achter me dichtvallen. Ik sprong de vier treden van de veranda af en liep de Lavendelweg af naar de bakker. Links en rechts kwamen de tuinhekken maar tot aan mijn knieën; voor een kind uit de grote stad, zoals ik, was dat maar vreemd.
Het was maar een klein eindje naar de bakker. Het bord met de geschilderde croissant erop was al van ver te zien. Aan het eind van de Lavendelweg duwde ik de winkeldeur open en schrok even van het geklingel van de koperen bel boven mijn hoofd. De smalle winkel was ouderwets ingericht en de mensen stonden er dicht opeengepakt. Een echte oma-winkel! Ik vond onze nieuwe bakker meteen aardig en ging achteraan in de rij staan. Het rook heerlijk naar warme broodjes, vanille en kaneel.
Voor me stonden twee jongens, van wie er zich een naar mij omdraaide. Hij was bijna een kop groter dan ik en zat zeker twee klassen hoger. Voordat ik een andere kant op kon kijken, trok hij een wenkbrauw op. Ik kreeg het meteen warm. Toen begon hij ook nog te grijnzen. Hopelijk stond ik niet meteen te blozen! Daar was ik namelijk supergoed in, als ik me niet op mijn gemak voelde.
‘Hoi,’ zei hij. ‘Ben je nieuw hier?’
Pang! Meteen veranderde mijn lichaam in een luciferhoutje. Ik stond stokstijf stil en kreeg een knalrooie kop.
‘Eh… we zijn gisteren in Villa Evie komen wonen,’ antwoordde ik, gewoon om maar iets te zeggen. ‘Dat is dat oude huis met die…’
‘O, echt waar? Woon jij in Villa Evie?’ Hij zette grote ogen op en gaf de jongen met het donkere haar naast hem een por in zijn ribben. Toen trok hij een nog bredere grijns. ‘Hé, Mats, hoor je dat? Ze woont naast ons in de griezelvilla!’

[...]

pro-mbooks1 : athenaeum