Leesfragment: De ontdekking van Elsschot

26 maart 2019 , door Vic van de Reijt
| | |

Vandaag in de winkel: Vic van de Reijts nieuwe boek De ontdekking van Elsschot. Wij brengen een fragment.

In De ontdekking van Elsschot bundelt Vic van de Reijt, Elschottiaan en biograaf, veertig verhalen over de schrijver en zakenman Alfons De Ridder. Hij speurde alle interviews met Elsschot op en citeert de markantste uitspraken. Hij ontdekte onbekende teksten en veegt op vrolijke wijze de vloer aan met collega-onderzoekers. En hij vertelt de geschiedenis van de mosterdgedichten die De Ridder schreef voor de Gentse firma Tierenteyn.
De ontdekking van Elsschot is een ideale introductie tot het werk van de schrijver. Voor de gevorderde liefhebber bevat het talloze details die in de biografie niet aan de orde kwamen.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Van de Reijts biografie Elsschot, en lichtte vertaler Sander Berg Cheese toe.

 

Het pak van Laarmans – vooraf

Het is allemaal de schuld van Karel van het Reve. Die schreef in 1977 een geruchtmakend artikel, ‘De miskenning van Elsschot’, waarin hij de neerlandici uitfoeterde die nauwelijks aandacht schonken aan ‘de beste Nederlandse schrijver van de twintigste eeuw’. Nog nooit had een hoogleraar een jaar college over Elsschot gegeven. De publicaties over hem waren heel dun: de Vlamingen schreven daarin dat je in zijn boeken veel ‘geestige humor’ aantreft en de Hollanders verzekerden ons dat achter zijn cynische stijl ‘grote gevoeligheid’ schuilgaat. Het zou kortom nog twintig, dertig jaar duren voor Elsschot echt algemeen erkend was als onze grootste schrijver sinds Multatuli.
Die woorden van Karel van het Reve werkten bij mij als een zweepslag. Mijn studie neerlandistiek werd gedomineerd door taalkundigen die ons de principes van de transformationeel-generatieve grammatica probeerden duidelijk te maken en door literatuurwetenschappers die hun wijsheid bij de Frankfurter Schule van Adorno en Habermas hadden opgedaan. Het woord ‘Elsschot’ kwam bij hen niet over de lippen. Maar goddank waren er ook docenten als Enno Endt en Willem Wilmink. Van de laatste is de beroemde uitspraak: ‘Adorno, da’s toch een wielrenner?’ Vergelijkbaar met Elsschots droogkomische vraag aan Jan Greshoff: ‘Wie is Freud waar in Forum zoo dikwijls over gesproken wordt? Kan je mij een van zijn boeken aanbevelen?’
Dankzij Karel van het Reve besloot ik mijn doctoraalscriptie aan Elsschot te wijden. Tijdens het onderzoek daarvoor schreef ik mijn eerste Elsschot-artikelen in soms obscure bladen en tijdschriften; vele publicaties volgden daarna, waaronder de uitgave van Elsschots Brieven. Uit dat ‘pak van Laarmans’ kon ik in 2011 uiteindelijk de biografie destilleren: Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder. Na de publicatie van de biografie dacht ik dat ik voorlopig wel klaar was met de man, maar dat bleek geenszins het geval – ik bleef vrolijk doorschrijven over onderwerpen die de biografie niet gehaald hadden of die ik daarin slechts beknopt had kunnen behandelen.
In dit boek zijn veertig stukken verzameld die ik in de loop van bijna veertig jaar over Elsschot heb geschreven, het is mijn persoonlijke ontdekkingstocht door het leven en werk van de schrijver. Ik heb ze bewust chronologisch afgedrukt, zodat mijn onderzoek en dat van anderen in de tijd te volgen is. Maar de stukken kunnen ook door elkaar gelezen worden. Uiteraard zijn er overlappingen met de biografie, maar de artikelen staan op zichzelf. Er zitten interviews met Elsschot tussen, polemieken met andere onderzoekers, eindeloze zoektochten naar verloren gewaande Mosterdverzen en Wereldtijdschriften. En er komen herhalingen in voor, maar in de herhaling zit onze kracht. In de herhaling zit onze kracht.
Uiteindelijk had ik bij het schrijven van de stukken maar één doel voor ogen: de lezer aan te zetten om het werk van Elsschot te gaan lezen of herlezen. Het Verzameld werk beslaat zo’n 750 bladzijden. Je hoeft maar een willekeurige bladzijde op te slaan en je leest zinnen waar de vonken van afslaan. En er gaat ook veel geestige humor en grote gevoeligheid in schuil.

Vic van de Reijt

 

19. Uit het leven gegrepen

De man achter Tsjip

‘Aan mijn kleinzoon Jan Maniewski’ schreef Willem Elsschot op de eerste bladzijde van zijn boek Tsjip. Die opdracht was heel logisch, want het boek is eigenlijk een liefdesverklaring aan zijn eerste kleinkind Jan, op 23 februari 1933 geboren uit het huwelijk van zijn dochter Adèle De Ridder met de Pool Bennek Maniewski.
Jan Maniewski, het model voor Tsjip, is nu gepensioneerd arts in Antwerpen. Op zijn zestigste verjaardag werd hij door het weekblad Vrij Nederland geïnterviewd over zijn grootvader, die zijn eerste levensjaren zo prachtig heeft opgetekend in het tweeluik Tsjip / De Leeuwentemmer. Jan Maniewski las het boek toen hij zeventien was. ‘Het was een schok, dat wel. Maar ik heb het er met mijn grootvader nooit over gehad. Er werd bij ons niet over letterkunde gepraat. Voor ons was hij niet Willem Elsschot, maar Pa. Elsschot had geloof ik drie boeken in huis: de Larousse Illustré, het Oude Testament en Vanden Vos Reinaerde. Hij las ontzettend veel, maar als hij een boek uit had deed hij het van de hand. Hij bezat zelfs zijn eigen werk niet. Als hij iemand Het Dwaallicht cadeau wilde geven, kocht hij een exemplaar in de boekhandel.’
Elsschot was buitengewoon trots op zijn boek Tsjip, vooral op het einde ervan ‘omdat ik er werkelijk alles ingelegd heb wat ik bezit. Als dát niet goed is dan moet ik het opgeven, want ik kan het niet beter.’ Zo schreef hij op 8 maart 1934, kort na de voltooiing van het boek, aan een collega. En hij doelde daarbij speciaal op de volgende regels: ‘Tsjip en ik zijn gezworen kameraden. Samen zullen wij door dik en dun gaan, ik voorop. En ieder krijgt zijn werk. Terwijl ik de doornen kap kan hij de bloemen plukken. Langs de baan zal ik hem onderrichten: dat hij veel doen moet van wat ik heb nagelaten en veel nalaten van wat ik heb gedaan; dat hij de gevulde hand moet afstoten; dat hij niet bukken mag voor ’t geweld, juichen noch rouwen op bevel van de machthebbers. Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen.’
Die laatste zin liegt er niet om: kort hiervoor was in Duitsland zo’n machthebber aan het bewind gekomen. Volgens Jan Maniewski koos Elsschot altijd blindelings de kant van de paria’s, de verschoppelingen, de verliezers. Dat verklaart ook waarom hij zowel het gedicht over Marinus van der Lubbe (de metselaar die de Rijksdag in brand stak) als over Borms (een in 1946 gefusilleerde Vlaamse collaborateur) kon schrijven: ‘Als humanist was hij tegen de doodstraf, punt uit! Juichen noch rouwen op het bevel van de machthebbers? Daar hoefde ik het werk van Elsschot niet voor te lezen. Het is de hele familie De Ridder met de paplepel ingegoten. Elsschot was zoiets als het opperhoofd van een Sioux-stam. De waarden die hij voorstond, gingen automatisch over op al zijn afstammelingen. Daar ben ik dankbaar voor, meer nog dan voor die 750 bladzijden van zijn Verzameld werk en meer nog dan voor het boek dat aan mij is opgedragen.’

De jaren dertig zijn voor Willem Elsschot jaren van grote verandering. Hij begint voor zichzelf een reclamebureau, nadat hij vele jaren met compagnons zijn fortuin in zaken had gemaakt. Hij ziet zijn zes kinderen één voor één het huis verlaten en hij hervat zijn schrijverscarrière, die na de publicatie van Lijmen (1924) tot stilstand was gekomen.
Daarvoor had hij nog drie boeken geschreven: Villa des Roses (1913) over zijn verblijf in een Parijs familiepension, Een Ontgoocheling (1920) over zijn mislukte middelbare schooljaren op het Antwerps Koninklijk Atheneum en De Verlossing (1921), een roman waarin een moord op een priester wordt beschreven, en dat in het overwegend katholieke Vlaanderen op de Index (de lijst van verboden boeken) was geplaatst. Alleen Villa des Roses was goed ontvangen en verkocht, maar door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, een jaar na de publicatie, raakte Elsschots naam in vergetelheid. Het meesterwerk Lijmen, waarin hij zonder schroom zijn zwendelpraktijken met het Wereldtijdschrift had opgetekend, kreeg al evenmin het succes dat Elsschot verdiende. Pas toen deze roman in 1932 een herdruk kreeg bij een Nederlandse uitgever en toen een jaar later het boek Kaas verscheen, was Elsschots naam opnieuw gevestigd. Het belangrijke literaire tijdschrift Forum haalde hem binnen als medewerker en publiceerde ook de prachtige verzen, zoals de moedergedichten en ‘Het huwelijk’, die Elsschot al meer dan twintig jaar in de la had liggen.
Na Kaas (1933), een roman die volgens Elsschot zelf eigenlijk over reclame gaat, volgden Tsjip (1934), Pensioen (1937), Het Been (1938), het tweede deel van Lijmen, en De Leeuwentemmer (1940), het vervolg op Tsjip. In 1942 en 1946 zouden de laatste romans verschijnen: Het Tankschip en Het Dwaallicht.
Ook internationaal ging het Elsschot voor de wind. Er kwamen vertalingen van zijn werk in het Deens, in het Tsjechisch en zelfs in het Duits: Tschip. Dat laatste leverde een kleine rel op.
Op 5 maart 1936 schreef Elsschot aan zijn Duitse uitgever Holle & Co. Verlag in Berlijn:

Mijnheeren,

Ik ontving Uw presentexemplaren van tsjip. Zij hebben mij waarlijk genoegen gedaan want zij zien er keurig uit. Zelden kreeg ik zulk een smaakvol boek in handen. Des te spijtiger vind ik het dat de vertaling uitgevoerd werd door iemand die niet zeer goed Nederlands kent. [...] Wat ik echter volstrekt niet begrijp is het weglaten van een zin, zonder mij te raadplegen. Op de laatste pagina mis ik het volgende: ‘Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en groten tot brij te vertrappen.’ lk verzoek u vriendelijk, maar dringend, mij hieromtrent per omgaande opheldering te verschaffen.

Na enige tijd komt de reactie van de vertaalster. Zij heeft de zin weggelaten omdat zij hem ‘niet bevorderlijk’ vond.

“Niet bevorderlijk” is nog behoedzaam uitgedrukt, want naar mijn mening zou deze zin genoeg zijn om het boek te verbieden (ik weet van gevallen waarin boeken om onschuldiger opmerkingen verboden zijn), en met zo’n verbod zou noch de schrijver noch de uitgeverij gediend zijn. Want er wordt toch openlijk tot verzet opgeroepen in de woorden dat de scharen der onderdrukten de vorsten en groten der aarde tot brij moeten vertrappen. En die uitspraak staat ook nog niet onopvallend ergens in de tekst, maar wordt in zekere zin het kind als programma meegegeven op zijn weg.

Elsschot weigert zelfcensuur toe te passen. Aan zijn Duitse uitgever schrijft hij:

Om Uwe belangen niet te schaden zal ik mij niet tegen de verkoop van deze eerste uitgave verzetten. Maar alvorens tot een tweede druk over te gaan is het mijn formeel verlangen dat de tekst volledig, dus met de zin in kwestie, aan de censuur onderworpen wordt. Verzet die zich werkelijk tegen deze zin, alhoewel er juist in Duitsland geen regerende vorsten meer zijn, dan zal ik zien wat mij te doen staat. In ieder geval wens ik een volledige proef van tsjip te ontvangen alvorens tot een tweede druk wordt overgegaan.

Het is misschien maar goed dat het van een tweede druk nooit gekomen is.

[...]

 

Copyright © 2019 Vic van de Reijt / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Weteringschans 259, 1017 xj Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum