Leesfragment: De reizigers

05 september 2019 , door Regina Porter
|

Vandaag in de winkel: Regina Porters De reizigers (The Travellers, vertaald door Lette Vos). Wij brengen een fragment!

Agnes Miller, een jonge zwarte vrouw, wordt met haar vriendje op een verlaten weg in Georgia door de politie aangehouden. Het is 1966, en de verschrikkelijke gebeurtenissen die dan volgen laten diepe sporen na in Agnes' leven.

James Vincent, geboren in 1942, is een kind van gescheiden ouders uit een wit arbeidersmilieu. Hij ontworstelt zich met moeite aan zijn kansarme jeugd, en als beginnend advocaat ziet hij zijn toekomst met vertrouwen tegemoet.

Terwijl de jaren voortschrijden, kruisen de levens van Agnes en James elkaar steeds vaker. De keuzes die ze maken hebben invloed op de ander, en de gevolgen worden overgedragen van generatie op generatie.

De reizigers is een hoogst origineel en prachtig geschreven debuut dat de lezer nog lange tijd zal bijblijven.

De reizigers van Regina Porter is een uitzonderlijk portret van twee families, en tegelijkertijd een confronterende en messcherpe analyse van het moderne Amerikaanse leven - vanaf de burgerrechtenbeweging in de jaren vijftig tot het eerste jaar van het presidentschap van Obama.

 

Uit: Regina Porter, De reizigers

Doorgeven

1946 1954 1964 1971 1986 2000 2009

Toen de jongen vier was, vroeg hij aan zijn vader waarom mensen slaap nodig hebben. Zijn vader antwoordde: ‘Zodat God alle dingen die de mensen verneuken kan oplossen.’

Toen de jongen twaalf was, vroeg hij aan zijn moeder waarom zijn vader was weggegaan. Zijn moeder antwoordde: ‘Zodat hij alles kan neuken wat los en vast zit.’

Toen de jongen dertien was, wilde hij weten waarom zijn vader weer bij hen over de vloer kwam. Zijn moeder antwoordde: ‘Ik ben eenenveertig – ik heb geen zin om nog op zoek te gaan naar iemand anders om mee te neuken.’

Op zijn veertiende, toen het grove taalgebruik bij zijn vrienden van de tong rolde als water uit een lekke pijp, stond het woord neuken de jongen absoluut niet aan. Ab-so-luut niet.

Toen hij achttien was, verliet de jongen (Jimmy Vincent junior) zijn geboortestad Huntington op Long Island en ging hij studeren aan de Universiteit van Michigan. Jimmy stond algemeen bekend als een voortreffelijke student en een bijna storend knappe jongen. Hij kon ieder meisje krijgen dat hij wilde, maar zoals je wel vaker ziet richtte hij zijn pijlen op een heerlijk onopvallend meisje dat Alice heette. Jimmy praatte zichzelf aan dat hij van Alice hield, en het eerstejaarsstel had regelmatig aangeschoten, acrobatische seks. Verrukt door haar geluk drukte Alice Jimmy dan stevig tegen zich aan en zei: ‘O jezus. O, je neukt mij. Mij? Jezus.’

Na zijn studie in Michigan keerde Jimmy terug naar de oostkust. Hij kreeg een baan als assistent bij een prestigieus advocatenkantoor en ontmoette een lang meisje uit New England. Jane was geneeskundestudent, maar had voor model kunnen doorgaan. Ze deed niet aan geile praatjes en als ze ergens binnenliepen gaapte iedereen haar aan. Dat was nog eens een meisje met wie Jimmy niet alleen had willen trouwen, maar van wie hij ook echt hield, zelfs op de prille leeftijd van tweeëntwintig. Hij nam Jane mee naar zijn ouders op kerstavond, wat toevallig ook de dag was waarop ze een jaar bij elkaar waren.

Na een heerlijk diner uit zijn moeders favoriete kookboek waar ze de hele dag voor in de weer was geweest, liep Jimmy’s vader de woonkamer in en ging tussen Jimmy en Jane in zitten. Nippend van een glaasje port haalde hij herinneringen op aan zijn jeugd op het platteland van Maine. ‘Met een hete aardappel kun je een paddenpisser genezen. Een rauwe aardappel onder je oksels werkt beter dan deodorant. Stop een aardappel in je schoen en je bent zo van je verkoudheid af. Dat vind je allemaal in de almanak van een boerenzoon. Ik heb het ene aardappelveld voor het andere verruild. Long Island stond ooit vol met aardappels, voor het geval je dat nog niet wist.’ Toen Jane even in de keuken ging kijken of ze Jimmy’s moeder kon helpen, wendde zijn vader zich tot hem en zei: ‘Jongen, mag je dáárop? Die moet je niet laten lopen, hoor. Verpest het maar niet. Jimmy, m’n jongen, daar zou ik het ook wel op kunnen.’ Jimmy, die altijd Jimmy junior was genoemd, besloot ter plekke dat hij de voorkeur gaf aan James. Toen James werd aangenomen aan Columbia Law School verloor hij Jane uit het oog.

Kerstmenu van Nancy Vincent
‘Braadfestijn’

Zalig braadstuk, Pommes frites, Gefrituurde uienringen,
Broccoli met hollandaisesaus in een handomdraai,
Salade met appelschijfjes,
Weergaloze waaierbroodjes, Kersttaart met kaarsjes,
Warme koffie,
Melk in een kannetje

– uit: Better Homes and Gardens: Special Occasions
(New York: Meredith Press, 1959)

Toen James achtentwintig was, werd hij benoemd tot partner bij zijn advocatenkantoor. Hij zat goed in de slappe was, al was hij niet schandalig rijk. James had twee partners die niet veel ouder waren dan hij het loodje zien leggen door een hartaanval, dus hij ruimde tijd in om te reizen, zowel in eigen land als daarbuiten. Met veel genoegen versleet hij een indrukwekkende verscheidenheid aan vriendinnen. Hij trouwde met een mooi meisje uit Middlebury, in de buurt van de universiteit waar ze studeerde in Vermont, op een glooiende heuvel vol bosbessen. James en Sigrid kochten een flat met drie slaapkamers en uitzicht op Central Park. Zijn lieftallige echtgenote had één minpuntje, een litteken op haar neus dat ze te danken had aan een willekeurige voorbijganger die Sigrid van haar roze meisjesfiets had geduwd toen ze met haar ouders in Prospect Park aan het fietsen was. ‘Ga godverdomme aan de kant,’ zei de wildvreemde man in sportlegging terwijl hij op suède rolschaatsen langs haar zoefde. James beschouwde dat verhaal om een of andere reden als een voorteken. Hij hield net zoveel van Sigrid als zij van hem. Hij kon met haar lachen. Ze kregen een zoon. Ze gaven hem de naam Rufus, maar noemden hem Ruff. Sigrid zei tegen James dat ze het bij één kind wilde laten. Na een jaar verlof ging Sigrid weer aan het werk als persklaarmaker.

Toen hij veertig was, liet alles James onberoerd. Hij had ergens gelezen dat mensen van in de veertig zich ellendig voelden, maar zolang hij zijn saaie maar winstgevende werk op kantoor van vrijdag tot maandag kon opschorten om met Ruff in het Yankee-stadion naar honkbalwedstrijden te gaan was hij dik tevreden. Tot zijn verrassing mocht hij aan de slag als docent aan zijn alma mater Columbia en beviel hem dat beter dan de advocatuur zelf.

Toen hij tweeënveertig was, liet niets James meer onberoerd – vooral niet nadat zijn bejaarde vader was bijgelegd in hun familiegraf in Cabot, Maine. Een collega van kantoor nam James voor de begrafenis apart en zei: ‘Je boft maar dat je je vader als volwassene hebt gekend. We worden niet allemaal eenentachtig.’ James wilde eigenlijk antwoorden: Pleur toch op. Ik kende mijn vader helemaal niet. In plaats daarvan zei hij: ‘Wat fijn dat je naar Maine bent gekomen. Heel erg bedankt.’

Uit: Regina Porter, De reizigers

Toen James vijfenveertig was, zei Sigrid dat ze te veel tijd alleen in de flat doorbracht en vond dat er iets moest veranderen. Ze waren zoals ieder jaar op wintersport in Vermont, een paar meter van het skiresort op de bosbessenheuvel waar hij haar ten huwelijk had gevraagd. Het werd een lamlendig weekend. James ging te rade bij de collega die naar zijn vaders begrafenis was gekomen. ‘De overgang is moeizaam,’ zei de collega. ‘Tijd voor een nieuw model.’ Dat leek James wat voorbarig, dus hij vroeg zijn moeder om advies. Zij stuurde James een recept uit Better Homes and Gardens. Met een bord paddenstoelenrisotto voor hun neus waar James een groot deel van de middag voor in de keuken had gestaan, zei hij tegen Sigrid: ‘Je leven over een andere boeg gooien kan een zegen of een vloek zijn.’ Sigrid ging met Rufus aan de andere kant van het land wonen, in een appartementencomplex in Spaanse stijl in Los Angeles. Tegenwoordig loopt ze bijna elke ochtend hard op het strand en drinkt ze ’s avonds Japans bier met haar vriend.

Toen James vijftig was en een verhouding had met Akemi, zijn veel jongere Japanse assistente, belde Rufus hem op een nacht huilend op vanuit Venice Beach. ‘Pap, er is net iets behoorlijk kuts gebeurd. Wil je me alsjeblieft komen halen?’ James was niet voorbereid op het slechte nieuws van zijn zoon. Hij hing op voor Rufus klaar was met praten, maar zei eerst nog wel: ‘Het spijt me, Ruff, maar ik probeer te slapen – zodat ik alle dingen kan oplossen die God heeft verneukt.’
Akemi, wat ‘beeldschoon’ betekent in het Japans, keek toe terwijl James een greep deed naar de pizzadoos op het nachtkastje. Het viel haar op dat hij de laatste tijd steeds vaker snacks at in bed. Ze trok de dekens over haar schouders en weigerde te doen alsof ze van hem hield. ‘Jullie weten hier niet hoe je oud moet worden.’ James zei dat hij wat tijd voor zichzelf nodig had. En toen Akemi wegging belde hij Rufus.

Toen James achtenvijftig was, en gelukkig getrouwd met de zes - envijftigjarige Adele, van wie hij hield omdat ze allebei aan een paar woorden genoeg hadden, ging hij op bezoek bij zijn bejaarde moeder in de serviceflat waar ze tegenwoordig woonde. Zijn moeder had wit haar en een wit kunstgebit, en hij stond versteld van haar sprankelende nepglimlach. Hij had nooit tegen zijn moeder gezegd dat ze mooi was. Ze was het soort vrouw dat geen prijs zou stellen op zo’n compliment. ‘Hoe gaat het met je, mama?’ Zijn moeder keek hem aan en zei: ‘Het is een keer mooi geweest.’
Dat antwoord leek James onvermijdelijk, maar wel wat vaag. Hij vroeg zich af of ze overwoog om er een einde aan te maken. Dat was iets voor lafaards, maar hij sloot niet uit dat hij er zelf ooit voor zou kiezen. Ze gebaarde naar een oude man in een sjofele zijden badjas. De oude schildpad was verwoed in gesprek met een mollige bezoekster van middelbare leeftijd die zijn dochter of veel jongere vrouw kon zijn. ‘Ik krijg geen seconde rust. Die knakker zit voortdurend met me te flirten.’
‘Je bent nog altijd even in trek, mama,’ zei James. Zijn moeder glimlachte en kneep in zijn wang. Hij zei daarmee niet letterlijk dat hij haar knap vond. Maar het was een keer mooi geweest. Ze schoof haar stoel naar achteren en zei dat ze ernaar uitkeek om James volgende week zondag weer te zien.

Toen James zestig was en Rufus, die inmiddels zelf een paar jaar getrouwd was en een tweeling had, hem belde met de vraag: ‘Hoe zorg ik ervoor dat mijn huwelijk niet kapotgaat, pap?’ antwoordde James eenvoudigweg: ‘Door niet te gaan scheiden.’ Zijn zoon was getrouwd met een zwarte vrouw die Claudia Christie heette, wat betekende dat Elijah en Winona, zijn kleinkinderen, multi - raciaal waren, van gemengd ras, half-zwart. Waar James ook kwam in Manhattan, overal zag hij halfbloedjes. Hij was ooit zo dom geweest om het woord ‘mulat’ te gebruiken. Rufus nam hem apart en legde hem uit dat dat woord uit den boze was. Als hij het nog eens gebruikte, zou hij zijn kleinkinderen van z’n lang-zal-zeleven niet meer zien. Toch had James als hij met Elijah en Winona over straat liep gevoelens die net zo gemengd waren als hun huidskleur. ‘Wat zijn ze prachtig,’ zeiden mensen. Maar ze lijken in de verste verte niet op mij, biechtte hij op aan Adele.

Op een zonnige middag in augustus was James in de achtertuin aan het overgooien met Elijah. Hij bracht tegenwoordig het grootste deel van de zomer en herfst met Adele door in hun strandhuis in Amagansett. Ze pasten een weekje op de kleinkinderen terwijl Rufus en Claudia in Dublin op een Joyce-symposium waren. Rond het middaguur dronken James en Adele graag een martini. Middagmartini’s waren in Amagansett een gewoonte geworden, maar golfen niet. Ze zouden nooit gaan golfen. Toen Adele uit de keuken kwam in een jarenveertigbadpak à la Mildred Pierce en Winona in de antieke zwemband parkeerde was James enigszins bezorgd. De zwemband was blauw met wit en versierd met rode krabbetjes, maar je kon zien dat hij uit het stenen tijdperk stamde omdat de krabben tot een roestig roze waren vervaagd. James verdeelde zijn aandacht tussen Winona in het zwembad en Elijah, die venijnige balletjes gooide. Dat joch kon er wat van. En als het licht goed viel – was dat nou niet geinig – leek hij als twee druppels water op hem.
‘Opa,’ zei Elijah terwijl hij zich opmaakte om nog een keer te gooien – zo hard dat de bal met een scherpe steek tegen James’ handpalm smakte. ‘Waarom hebben mensen slaap nodig?’
Ze stonden op het ruime gazon. Ze hadden allebei een zwembroek aan. Hun zwembroeken hadden dezelfde zeegroene kleur. Adele wilde dat alles in haar strandhuis bij elkaar paste qua kleur en net zo helblauw was als de Caribische Zee. Het idee dat alles in een strandhuis wit moest zijn vond ze vulgair. Over Adele gesproken: waar was ze eigenlijk? Winona zat in de zwemband te zingen. Te trappelen en te zingen. Te spetteren en te trappelen. Even was James in de war. Oud worden was niet makkelijk. Soms probeerde hij in gedachten terug te gaan naar 1942, zijn geboortejaar.
‘Wat zei je, Elijah?’
‘Waarom moeten we allemaal slapen, opa?’
James kon Adele door de terrasdeuren zien. Ze schonk zichzelf nog een martini in. Ze was aan de telefoon, waarschijnlijk met een van haar vrienden uit het kunstenaarswereldje voor advies waar ze vanavond het beste met de kinderen konden gaan eten. Nu ze allemaal kleinkinderen hadden, hoorden etentjes bij hun dagelijkse ritueel. Etentjes en martini’s.
‘Elijah,’ zei James en hij draaide zich om naar het zwembad. Winona lag te soezen. Winona sliep. Haar lichaam hing slap in de zwemband en ze dreef af naar het diepe gedeelte van het zwembad.
‘Niemand weet waarom mensen slaap nodig hebben,’ hoorde James zichzelf tegen zijn kleinzoon zeggen. ‘Het is een groot raadsel.’

 

Copyright © 2019 Regina M. Porter. All rights reserved.
Copyright Nederlandse vertaling © 2019 Lette Vos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum