Leesfragment: De wereld volgens Darp

26 oktober 2019 , door Frank Westerman
| |

Vanaf 29 oktober in de winkel: De wereld volgens Darp van Frank Westerman. Lees bij ons een fragment!

December 1989. Als ooggetuige van de geschiedenis maakt Frank Westerman in Roemenië de val van de Ceausescu’s mee. Na een hardhandig verhoor wordt hij het land uit gezet. Nu, terug in Boekarest, leest hij in zijn Securitate-dossier hoe hij voorafgaand aan zijn arrestatie dagenlang werd geschaduwd onder de codenaam oprea.

Met spanning en oog voor de menselijke maat maakt De wereld volgens Darp  niet alleen de ondergang van de kameraden invoelbaar, maar ook het nieuwe geweld sinds de neergang van het IJzeren Gordijn. In Bolivia bezoekt Frank Westerman het cia -graf van Che Guevara, in Cuba ontbijt hij met een voortvluchtige RAF-terroriste en in Rusland ontmoet hij de eerste ruimtewandelaar, kosmonaut Leonov.

Zijn reis begint en eindigt dicht bij huis: in het Drentse dorp Darp, waar hij als scholier meeliep in de jaarlijkse mars tegen de kernwapenopslag in het bos. Nu, als schrijver-chroniqueur, toont hij Darp als een spiegel waarin het einde en de mogelijke terugkeer van de Koude Oorlog weerkaatsen.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Een woord een woord en schreven daarover een recensie. Ook bespraken we Wij, de mens en Dier, bovendier.

 

30
Ik ben Cuba, ik ben Fid(e)el


Vlak voordat de Varkensbaai in het vizier komt, zie ik iets over het wegdek schieten. Iets kleins en beweeglijks. Hoewel ik rem hoor ik onder mijn autobanden een licht gekraak. Krkk krrkk.
Dus híérvoor ben ik gewaarschuwd – al had ik het niet verstaan. ‘Cuidado , hè. Oppassen,’ had de pompbediende gezegd bij de afslag van de A1, de door de Sovjets aangelegde autopista. ‘Vooral dicht bij zee.’ Onder het tanken bekeek hij mijn zwarte huurjeep, een Suzuki.
Ik wilde zijn waarschuwing in de wind slaan door op te merken dat de cia sinds de mislukte Varkensbaai-invasie toch nergens meer een voet aan wal heeft op Cuba. Maar dat is buiten Guantánamo Bay gerekend, de Amerikaanse legerbasis en is-gevangenis op de westpunt van het eiland.
‘Zal ik doen,’ zei ik.
‘Er zijn daar veel... (onverstaanbaar),’ merkte de pompbediende op.
‘Animales ?’ gokte ik. ‘Op de weg?’ Ik dacht aan loslopende koeien. Geiten misschien.
‘Sí ! Ze kunnen je banden lekprikken.’ De pompbediende maakte een handgebaar dat ik niet kon thuisbrengen.
Egels? Stekelvarkens?
Tussen het tankstation en de Varkensbaai strekt zich het Zapatamoeras uit, de habitat van de ruitkrokodil: ‘een stevige, agressieve soort/kan ver uit het water omhoogspringen en langsvliegende vogels uit de lucht pakken’ – aldus het Wereldnatuurfonds.
De afslag voerde me eerst nog door het dorp Australië – vol billboards op de straathoeken.
dit was het hoofdkwartier vanwaar comandante fidel de tegenaanval aanvoerde.
Net buiten Australië begon een strekdam van twintig kilometer door het moeras, een liniaalrecht dijkje waarop twee paard-en-wagens elkaar net konden passeren. Halverwege kondigde zich een krokodillenranch aan en een van Fidels favoriete vissersdatsja’s.
De bermheroïek nam in dichtheid toe: alhier bracht het cubaanse volk het yankee-imperialisme zijn eerste grote nederlaag in latijns-amerika toe. De leuzen waren verluchtigd met Cubaanse vlaggen en silhouetten van tanks.
yo soy fidel – ik ben fid(e)el.
Voorbij dit bord begon het gekraak. Ik minderde vaart en zag toen pas wat ik plette. Krabbetjes. Iel gebouwde, hoogpotige cangrejos. Grijs dekschild, oranje scharen.
Hoe traag ik ook rijd, hoe ik ook laveer, ik kan ze niet allemaal ontwijken. Het zijn er tientallen. Honderden. De meeste houden zich tot het laatst toe gedeisd. Ik kan hun koolzwarte ogen op steeltjes onderscheiden. Ze zien een groot gevaar op zich afrazen. Hun enige uitweg is zijwaarts wegrennen, maar ik weet niet welke kant ze zullen kiezen: links of rechts.
Dan maakt het moeras plaats voor weilanden en is de weg weer krabvrij. Een opgeschilderde tank in een bosje van koningspalmen markeert de toegang tot de Varkensbaai. Pal aan de kust staat een kluitje huizen in pasteltinten, schommelstoelen op de veranda’s.
hier geeft niemand zich over.
Pas bij zonsondergang op het strand, waar in april 1961 vijftienhonderd door de cia getrainde en bewapende infiltranten aan land waren gezet, zie ik de symboliek van de krabbentrek. Of beter gezegd het beeldrijm: nu al meer dan zestig jaar dendert er voortdurend een groot gevaar af op Cuba – sinds kort in de personen van Donald Trump, John Bolton en Mike Pompeo. De 11 miljoen Cubanen hebben slechts twee uitwijkmogelijkheden. Ze kunnen naar links of ze kunnen naar rechts.

Ooit ben ik hier eerder geweest. In 1985, als student. Behalve de leuzen en de monumentale tanks (her en der op duintoppen) kan ik me er weinig van herinneren. Destijds maakte ik een tussenstop op weg naar het voormalige, in de tijd gestolde guerrillakamp van Che Guevara in het Escambraygebergte, vanwaar hij en zijn kameraden afdaalden om sabotage te plegen (zoals het laten ontsporen van een pantsertrein van dictator Batista).
Nu, juni 2019, leg ik dezelfde route af, maar met een andere bestemming. Ik wil Ciudad Nuclear bezoeken. Letterlijk ‘Kernstad’: een Bijlmermeer-achtige samenklontering van torenflats op een afgelegen landtong. In Ciudad Nuclear woonden de bouwers van Cuba’s enige kerncentrale, die eind 1991, toen de Sovjet-Unie haar eigen meltdown beleefde, op een haar na voltooid was (voor 90 à 97 procent, schatte een Amerikaans overheidsrapport in 1992).
De betonnen totem, opgericht met miljoenen jaren aan mensenarbeid, staat vijf kilometer verderop. Het is een kathedraal voor de industrie op een onbewoonde kust. Vijftig meter hoog en verlaten. ‘Zona militar’ volgens YouTube. Aasgieren met kale halzen op geknakte hijskranen.
Cuba’s nucleaire droom dateert van vóór Tsjernobyl. De plannen (aanvankelijk voor twaalf centrales) voeren terug op de Varkensbaai-invasie, in die zin dat Fidel Castro zich na de overwinning in de armen van de Sovjet-Unie stortte. De strijdkreet vaderland of de dood werd socialisme of de dood. Nikita Chroesjtsjov hoorde het en stuurde schepen met kernkoppen de Atlantische Oceaan over, Kennedy beval een zeeblokkade. Het was in die dagen, oktober 1962, dat mijn ouders een overlevingspakket ontvingen van de bb-bunker; er zaten jodiumpillen in tegen stralingsziekte en een blik scheepsbiscuit (‘Cubakoekjes’, zoals we later zeiden).
De sisser waarmee de Cubacrisis afliep is bekend. Minder bekend is dat de Sovjets de Cubanen na afloop een dozijn kerncentrales offreerden – als nucleaire doekjes voor het bloeden, in ruil voor rietsuiker. Kunnen er geen kernraketten onder de Florida Keys worden gestationeerd? Dan maar kernreactoren.
Na de alfabetisatie (een schare onderwijzers had binnen twee jaar de ongeletterdheid op Cuba uitgeroeid) was de elektrificatie van het platteland de nieuwe belofte van de revolutie. Op waterkrachtcentrales die gloeilampen lieten branden tot in Siberië had Sovjetschrijver Andrej Platonov al eens de lof gezongen: ‘Elektrificatie is de eerste proletarische roman, een groot boek in een ijzeren band.’ Het Cubaanse volk zou de zegening van elektrisch licht (of een koelkast) niet zo zwaar hoeven te bevechten als de Russen destijds: door gebruik te maken van het gecontroleerd splijten van atoomkernen kon Cuba de moderniteit in worden geschoten. Twaalf kerncentrales volstonden om de energiebehoefte van het eiland te dekken.
Fidel Castro belastte zijn oudste zoon, Fidel Castro, met de supervisie. In de jaren zeventig had Fidel Castro jr. kernfysica gestudeerd aan de Lomonosov-universiteit in Moskou. Hij promoveerde, deed werkervaring op in de stad Voronjez aan de rivier de Don en was getrouwd met een Russin, Olga Smirnova. Aangezien hij met zijn Griekse trekken en pluizige baard kon doorgaan voor een dubbelganger van zijn vader, kreeg hij de bijnaam Fidelito.
Fidel Castro jr. zag toe op de verrijzenis van vier watergekoelde kernreactoren van het type vver-440. Besloten werd om met twee te beginnen. Terwijl de eerste betoncilinder als een Maya-tempel boven de jungle begon uit te stijgen, schreef Fidelito boeken met titels als Ruimte en tijd in de filosofie en de fysica.
Toen kwam 26 april 1986, de ontploffing van reactor vier van de Oekraïense V.I. Lenin-centrale, Tsjernobyl. Terwijl wij in Europa geen spinazie meer mochten eten en onze schoenen maar beter op de deurmat konden uittrekken om geen radioactiviteit naar binnen te lopen, incasseerde de jonge Fidel Castro zijn eerste tegenslag. Congresleden in Washington protesteerden tegen ‘een nieuw Tsjernobyl in onze achtertuin’ – waarop Fidelito de veiligheidseisen moest aanscherpen en het project vertraging opliep.
Vijf jaar later liet kameraad Gorbatsjov het Sovjetimperium uit zijn handen glippen. Cuba, toch al lijdend onder de Amerikaanse boycot, raakte losgekoppeld van het Russische hulpinfuus. Fidel Castro riep een ‘período especial’ uit. Hoewel vlees en rijst en kleding al op de bon waren, golden er voortaan strikte rantsoenen voor vrijwel alle elementaire levensbehoeften, inclusief brandstof. Het gemotoriseerde verkeer verdween van de wegen en de Cubanen begonnen, net als hun vee, gestaag te vermageren.
In de lente van 1992 ontsloeg Fidel Castro zijn zoon wegens ‘inefficiëntie’. Fidelito verdween van het toneel en nog datzelfde jaar viel het doek voor het hele Cubaanse atoomprogramma. Door de ineenstorting van het socialistische kamp ging het nucleaire visioen van het eiland in rook op. De Russen eisten ineens betaling in harde valuta – ‘volstrekt onacceptabel’. Fidel zei dat er al 1,1 miljard dollar in de bouwputten was gestort, het was genoeg geweest. De kerncentrale in aanbouw ging in de mottenballen.

Hoewel ik op een toeristenvisum reis, hoop ik de inwoners van Ciudad Nuclear te ontmoeten. Hoe kijken zij terug op hun werk? Hoe zien ze de toekomst?
Voorbij het Varkensbaaimuseum (meer wapentuig, echte koffie) heb ik geen toeristisch excuus meer om de kustlijn te volgen. Volgens mijn Lonely Planet is ‘the Juraguá Nuclear Power Plant’ off limits voor buitenlanders. De naam Juraguá, zo leer ik, is een verwijzing naar een voormalige landbouwnederzetting in de omgeving. Op mijn kaart staat slechts één (doodlopende) weg ingetekend die zou moeten leiden naar Ciudad Nuclear. Bewegwijzering ontbreekt, maar niemand houdt me tegen. In plaats van agenten of militairen die me tot stoppen manen, stappen er lifters de weg op.
Ik laat een oude man en een vrouw instappen – een dochter die haar vader vergezelt, schat ik. Zij klapt haar paraplu/parasol in, hij tilt een zwaar gevulde tas van kunstvezel op de achterbank.
Dina heet de vrouw. Ze moet naar het puntje van de landtong, vanwaar een voetveer naar de havenstad Cienfuegos vertrekt. ‘Bij het kasteel,’ verduidelijkt ze.
‘Ik ook,’ zegt de man.
Hij is naast zijn tas gaan zitten. In de achteruitkijkspiegel zie ik zijn donkere, gerimpelde gelaat.
Wonen ze in Cienfuegos?
‘Ja,’ zegt Dina.
‘Nee,’ zegt de man. ‘In cn.’
cn?’
‘Ciudad Nuclear.’
Zijn verhaal komt vanzelf. Alfredo is loodgieter, van 1976 tot 1991 heeft hij meegebouwd aan de kerncentrale, van de fundering tot aan het topje van de koepel. Nu verkoopt hij mango’s in de stad – zijn pensioen is te karig om van te leven. Prompt haalt hij twee handgrote vruchten uit zijn tas, en schuift ze in het vakje bij de handrem.
Ik wil ze niet aannemen, maar ook Dina dringt aan. ‘In ruil voor de lift: twee personen, twee mango’s.’
We passeren een bananenplantage, gevolgd door maisvelden. Af en toe rammelt ons een tractor tegemoet.
yo soy fidel.
De herhaling – Harry Mulisch zei het al – is hét stijlmiddel van de revolutionaire retorica.
‘We hebben de fabriek casco opgeleverd,’ zegt Alfredo. ‘Maar ze is nooit ingericht.’
Ik werp hem een blik toe via de spiegel, benieuwd naar wat er nog meer komt.
‘Door de bloqueo van de Amerikanen,’ zegt hij – de handelsboycot.
‘En de Russen lieten ons in de steek,’ vult Dina aan.
Alfredo tikt me aan. ‘Kijk daar.’
Boven een glooiing in het landschap troont een bol van beton. Een moskee zonder minaretten; groot als de Al Aqsa, maar zonder bladgoud. De koepel is ruw en grauw. Ik schat dat we er op een afstand van vijfhonderd meter aan voorbijrijden; Ciudad Nuclear ligt vijf kilometer verderop, maar nu eerst volgt het eeuwenoude Spaanse fort vanwaar je met een voetgangerspont (in veertig minuten, aldus de Lonely Planet) naar de overkant van de baai kunt reizen.
Als ik vraag of Dina ook aan de kerncentrale heeft meegebouwd schiet ze in de lach. ‘Ik was negen toen het werk stopte.’ In één adem door vertelt ze wat ze wel is, maar ik versta alleen het woord ‘getuige’.
‘Getuige van wat?’
‘God,’ zegt Dina. ‘Je-ho-va zeggen wij.’

Overal in de voormalige Sovjet-Unie zie je onvoltooide fabrieken als littekens van het communisme. Vaak gaat het om de pronkstukken uit het vijfjarenplan, die in een volgend vijfjarenplan ineens niet meer voorkwamen. Tegenwoordig doen ze dienst als oriëntatiebakens, met een eigen naam. ‘Ga rechtdoor tot je bij een dolgostrojn komt en sla dan links af,’ zo luidt in Rusland een typische richtingaanwijzing. De dolgostrojn (‘langbouwer’) staat voor iets wat had moeten blaken van vooruitgangsgeloof, maar in plaats daarvan een groots failliet uitbeeldt. De Cubanen kennen ze ook. Samen met de autopista, die honderd kilometer buiten Havana stukloopt op bruggen zonder opritten, is de kerncentrale hun meest opzichtige dolgostrojn. Maar er is één verschil met de hypermoderne ruïnes van Oost-Europa: Cuba is nooit ten prooi gevallen aan de grillen van de vrije markt. Uitgerekend dit ‘meest westelijke stukje Oostblok’ heeft de val van de Muur weerstaan. Daarom is dit wat ik óók wil weten: geloven de achterblijvers in Ciudad Nuclear nog in de zaak van Marx en Lenin?

Bij de ophaalbrug van het oud-koloniale fort verkopen Marta en Maria mij een entreekaartje. De twee conciërges zitten zich koelte toe te wuiven bij de gewelfde poort. Dina en Alfredo – met zijn mango’s – heb ik afgezet bij de pontsteiger beneden aan de kade.
Via de stenen trappen van het castillo kom ik op een terras met een rij kanonnen, gericht op de monding van de baai van Cienfuegos (in 1493 door Columbus ontdekt). Aan de horizon op de Caraïbische Zee drijven olietankers; achter mij tekent zich de skyline van Ciudad Nuclear af: ranke flats die samengroepen op een heuvel.

 

Copyright © 2019 Frank Westerman

pro-mbooks1 : athenaeum