Leesfragment: Echte pretentie

24 februari 2019 , door Joost de Vries
|

Donderdag 7 maart wordt Echte pretentie, het nieuwe essay van van Joost de Vries, bij Athenaeum Boekhandel & Nieuwscentrum gepresenteerd. Lees bij ons alvast een fragment!

Iedereen zoekt, iedereen camoufleert, doet zich beter voor dan hij of zij is, jonger, hipper, rijker, stoerder, succesvoller. Maar alleen als iemand zich slimmer of cultureel verfijnder voordoet, noemen we het pretentieus.

Maar wat vinden we precies zo irritant? De antwoorden hebben te maken met sociale klasse, met authenticiteit, met hoge en lage cultuur, met voetbalanalisten en superheldenfilms, met Karel van het Reve en Susan Sontag, met niet vergeten ‘waar je vandaan komt’, met je plek kennen. Eigenlijk: met hoe we vinden dat de maatschappij eruit moet zien.

In een wervelend essay onderzoekt Joost de Vries hoe we ons verhouden ten opzichte van cultuur, van onderwijs, van kritisch denken, en ten opzichte van elkaar. En nog belangrijker: Echte pretentie laat zien waarom we absoluut niet zonder pretentie kunnen.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit De wereld in jezelf en De republiek.

 

0.

We zitten in de metro tussen Canal Street en Washington Square Park als een vrouw excuserend kucht, ik mijn benen intrek, vanuit mijn ooghoeken opkijk hoe ze me passeert en opeens schrik van een gedachte.
Ze draagt een lange beige jas, zo eentje die ik altijd al wil hebben, en loopt zoals mijn fysio zegt dat ik moet lopen, met haar rug recht en haar schouders opengeklapt, trots, op haar gemak – in haar geval met het zelfvertrouwen van een vrouw die ooit een mooi meisje was en nu zoveel decennia later die ervaring nog steeds met zich meedraagt. In de reflectie in de ramen zie ik de karakteristieke witte pluk in haar verder donkere haar.
Ik stoot mijn broer aan; hij heeft het ook gezien.
‘Dude, dat is...’
‘Susan Sontag.’
In mijn hoofd maak ik een som; we rijden door Midtown, het hoofdkantoor van The New Yorker zit hier ergens, misschien heeft ze met de hoofdredacteur geluncht, vergaderd over… Ze stapt uit, een grote man ontneemt me het zicht, ik buig me om hem heen om haar op het perron te zoeken.
Een vrouw tegenover ons lacht, een beetje opgelaten. Ik lach ook, omdat ik denk dat zij haar ook herkende. Maar ze zegt: ‘Susan Sontag has been dead for, like, four years or something.
O ja.
Maar toch kijken we haar nog eens na, om zeker te weten dat ze het niet is. We zien haar nog net het perron af lopen. Ze is het niet.

Een kleine tien jaar later zijn we weer in New York. Het zijn de eerste dagen van november, de bomen in Central Park zijn een herfstmelange, rood en goud, over een paar weken zal het guur zijn – maar nu is het weer perfect, fris en helder.
In het Metropolitan Museum blijft mijn broer plakken bij een Monet en dat irriteert me, omdat ik vind dat je driekwart van de impressionisten hoort te skippen (who cares), en ik vind dat hij dat ook hoort te vinden.
Bijna alles irriteert me, het is een hele opgave met hem op reis te zijn – al heeft die irritatie niet zozeer met hem te maken als wel met mezelf. Een van de gekste dingen wanneer ik mijn broer zie lopen is dat ik het niet ben. Op een evidente manier lijkt hij niet op me. Hij heeft een andere vorm gezicht, een andere neus, andere mond, een ronde bril, dik golfjeshaar – een beetje Henry Kissinger, al is Hugo aanzienlijk langer en slanker. Maar hij heeft hetzelfde rusteloze gezicht als ik, zijn mond beweegt mee met de grapjes in zijn hoofd. Ik zie uitdrukkingen over zijn gezicht gaan zoals ik zeker weet dat ze ook over dat van mij gaan. Ik kijk naar mezelf, maar ik ben het niet.
We gaan het museum weer uit, lopen een paar straten verder, bestellen koffie. Om een of andere reden moet ik aan onze fantoom-Sontag denken.
‘Ik kan me niet herinneren ooit niet geweten te hebben wie Susan Sontag was,’ zeg ik en gek genoeg meen ik dat ook nog.
‘Dat is een best pretentieus iets om te zeggen,’ zegt Hugo.
Hij heeft gelijk. In plaats daarvan zeg ik – immer ad rem –: ‘Je koffie is pretentieus.’
Ik heb ook gelijk, bedenk ik: Hugo drinkt koffie van een keten die vernoemd is naar een bijfiguur uit Herman Melvilles Moby-Dick, de maten waarin je de koffie kunt bestellen heten Grande en Venti. Maar het bedrijf is gewoon Amerikaans, en de koffie is slap en goedkoop; het personeel bestaat niet uit volleerde barista’s maar levert lopendebandwerk. De koffie stelt zich aan.
Susan Sontag, geboren in 1933: critica, filosofe, activiste, filmmaakster, schrijfster van essays als ‘Against Interpretation’ en ‘Illness as Metaphor’, van de romans The Vulcano Lover en In America, verslaggeefster vanuit de oorlogsgebieden in Vietnam en voormalig Joegoslavië, had relaties met onder anderen Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky en glamourfotografe Annie Leibovitz. Overleden in 2004.
Ik ga erover door, vraag hoe het dan bij hem zit en uiteindelijk geeft Hugo toe dat ook hij zich niet kan herinneren ooit niet geweten te hebben wie Susan Sontag was. Het lijkt niet zozeer een intellectuele verdienste – zo werkt het brein blijkbaar. Je leert niet dat er zoiets als Soldaat van Oranje bestaat, of Johan Cruijff of Beatrix, je wéét het gewoon. Ik heb nog een voorbeeld paraat: wanneer leerde hij dat Hendrik viii zijn Anna Boleyn had laten onthoofden?
Nooit, zegt hij, dat heeft hij altijd geweten.
Dat wist ik, want dat is het vreemde van familie: je weet heel precies wat ze weten. Mijn broer werkt in een andere sector dan ik, op een ander continent; ik blijf in Amsterdam angstvallig dicht bij het Spui in de buurt, hij probeert Mosul in Irak te heropbouwen. Het is niet zo dat je exact dezelfde dingen weet als je familie, maar je weet binnen welke grenspaaltjes hun kennis en ervaring zich afspeelt.
‘Maar Cruijff en Beatrix zijn logisch. En Soldaat van Oranje hadden we op video.’
‘En onze suikertante las altijd van die pseudo-feministische boeken over de “vrouw achter de man”: Clementine Churchill, Jackie Kennedy, Anna Boleyn.’
‘Maar we hadden geen boeken van Sontag in huis.’
‘Waarom kennen we Sontag?’
‘Misschien zijn we allebei pretentieus.’
Maar hoe kun je jezelf pretentieus vinden? Pretentieus is altijd de ander, pretentieus zijn andermans valse voorwendselen. Hoe kunnen mijn broer en ik onze eigen kennis verdacht vinden? Het is nu eenmaal wat we weten, we kunnen niet doen alsof we het niet weten.
Het antwoord is: omdat we in onze maatschappij geïndoctrineerd worden, omdat we hebben geleerd dat er niets ergers is dan aangezien worden voor iemand-die-niet-zichzelf-is, omdat het nadrukkelijk etaleren van een bepaald soort kennis of smaak steeds sneller als elitair wordt gezien, omdat deze dwang tot laagdrempeligheid meer is geworden dan de Nederlandse kop-boven-het-maaiveld-mentaliteit: het is een dominant discours in de politiek en de media geworden.
Er zit een ironie in dat het in de vorige eeuw een van de grote verheffingsprojecten was van de sociaaldemocratie om zo veel mogelijk mensen uit de middenklasse naar het hoger onderwijs te krijgen, maar dat je, als je nu een van de namen van dichters of denkers noemt die je op dat hoger onderwijs hebt leren kennen, al snel als pompeus wordt gezien. Als je kunt uitleggen wat fotosynthese is, of hoe een straalmotor werkt, wordt dat als geweldig gezien; maar als je een bepaalde culturele kennis etaleert is dat verdacht. Waarom?
Mijn broer en ik: keurige kinderen uit de middenklasse. Susan Sontag trouwens ook. Als eerste reactie op de aanslagen van 11 september schreef ze dat de politieke leiders het kennelijk nu als hun taak zagen het volk te manipuleren; om mee te huilen met het volk, en het volk van zelfvertrouwen te voorzien: ‘Politiek is vervangen door psychotherapie.’ Ze waarschuwde ervoor: ‘Laat ons gezamenlijk rouwen. Laat ons niet gezamenlijk dom zijn.’ Natuurlijk had Sontag Trumps presidentschap niet kunnen verdragen – zijn manier van zelfvertrouwen uitstralen is trappen op wat zacht is, wantrouwen wat doordacht of genuanceerd is, bespotten wat empathisch of kunstzinnig is. Het heeft niets met politiek te maken, maar het is wel een mensbeeld dat je in alle westerse landen in alle parlementen tegenkomt.
Ik had nergens anders in Amerika willen zijn dan hier in New York. Over een week zijn de tussentijdse verkiezingen, het eerste grote referendum over Trumps presidentschap. In de verte zien we de Trump Tower, met zijn gouden entreehal vol wansmaak.
‘Barad-dûr,’ zegt Hugo, omdat hij weet dat ik The Lord of the Rings binnenstebuiten ken en dus weet hoe de toren van Sauron heet.
Verder hangt de hele stad vol met posters van de Democratische Partij, van hoop en verandering, diversiteit, inclusiviteit, regenbogen, Black Lives Matter. Volgens de grootste peilingbureaus maken de Democraten 10 procent meer kans dan de Republikeinen om het Huis van Afgevaardigden terug te winnen.
Dat zegt nog niets. Dat zeiden ze twee jaar geleden ook. Volgende week komen de stembuscijfers terug en dan weten we het pas echt. Het is niet zo dat alles van waarde weerloos is, maar je kunt er ook niet van uitgaan dat de zachte krachten zeker zullen winnen. Het enige wat je kunt doen is je eigen waarden keer op keer blijven uitspreken, als een mantra, en dan hopen dat die waarden op een of andere manier overdrachtelijk blijken te zijn.

 

© 2019, Joost de Vries

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum