Leesfragment: Een goede nachtrust

29 december 2019 , door Peter Buurman
| |

Peter Buurman begint het nieuwe jaar goed door te debuteren als romanschrijver met Een goede nachtrust, uit op 3 januari. Lees bij ons hoofdstuk 1!

'Een van de dingen die de mens 's nachts wakker houdt is de drang om in slaap te vallen,' denkt een man die midden in de nacht wakker ligt. Terwijl hij ligt te woelen, wordt er bij hem ingebroken. Een goede nachtrust vertelt het verhaal van de onwaarschijnlijke vriendschap tussen een man en de inbreker die zijn huis 's nachts betreedt. Een humoristische, magisch-realistische roman over slapen en wakker liggen – met de droomlogica van Haruki Murakami en Rob van Essen.

 

1

Toen de man wakker werd wist hij nog niet wie hij was. Hij wist niet eens dat hij wakker was, flarden van zijn dromen vervaagden terwijl hij ze probeerde te bekijken. Zijn tong was droog en gevoelloos, zijn gehemelte was bedekt met een laagje opgedroogd speeksel. Hij voelde dat hij gestoord was midden in iets belangrijks, maar hij wist al niet meer wat dat was. Hij kwam van ver. Iemand had zijn lichaam verplaatst terwijl hij sliep, maar hij opende zijn ogen en zag dat het zijn kamer was. Het was donker, alleen de lantaarnpaal voor zijn raam wierp een vaag schijnsel door de gordijnen. Zijn lichaam lag in bed, langzaam werd het weer van hem.
Hij liet zijn hoofd opzijvallen om te zien hoe laat het was. De wekker op zijn nachtkastje toonde geen tijd, alleen vage rode vlekken die traag leken te golven. Met een zucht draaide hij zijn hoofd weer terug en hij staarde naar het plafond. Of nou ja, hij wist niet of hij het plafond zag of dat zijn blik door het donker al eerder ophield. Zo bekeken zou hij toch ook gewoon met zijn ogen open weer in slaap moeten kunnen vallen, dacht hij, en hij probeerde het maar het lukte niet.
Het was donker en stil. Hij hoefde de exacte tijd ook niet te zien om te weten dat het nacht was en dat hij eigenlijk zou moeten slapen. Wakker worden voelde als een vergissing, een ongelukje. Hij had weer op zijn rug gelegen, vlak voor hij wakker werd had hij zichzelf horen snurken. Hij probeerde het opgedroogde speeksel weg te slikken en sloot zijn ogen weer. Dat was de eerste stap, doen alsof, en dan zou de werkelijkheid vanzelf volgen.
Maar hoe langer hij daar lag, hoe zekerder hij wist dat het niet overtuigend was wat hij deed. Je kunt altijd aan de ademhaling horen of iemand echt slaapt en hij ademde als iemand die zich duidelijk bewust is van hoe hij ademhaalt, te snel en te nadrukkelijk. Hij moest ademhalen als iemand die zich niet bewust is van zijn ademhaling.
In de verte trok een scooter knetterend op. De man zuchtte. Alleen het geluid stond hem al tegen. Wie zitten er toch op die dingen? Ze gaan te langzaam voor de weg en te hard voor het fietspad, maar ook weer niet zo hard dat je ze kunt gebruiken voor lange afstanden, waardoor je ze uiteindelijk toch gaat gebruiken voor afstanden die je ook op de fiets kunt afleggen. Het enige voordeel is dat je hooguit vijf minuten eerder op je bestemming bent, ja, of dat je niet hoeft te trappen misschien, maar dat is eigenlijk geen voordeel. Als het kouder wordt leggen scooterrijders een dekentje over hun benen, maar als ze nou fietsten, dacht de man, dan zouden die benen zichzelf warm kunnen houden.
De cijfers op zijn wekker waren inmiddels één rode vlek geworden. Het was niet eens zeker dat er nog wel een wekker was, hij kon alleen de vlek zien die langzaam naar boven dreef als een druppel in een lavalamp. Ik kan ook niet slapen als ik over scooters blijf nadenken, dacht de man. Ik moet stoppen met denken.
Of nee, dacht hij enkele seconden later alweer. Misschien moest hij er juist even uit. Even een glaasje water drinken, hoofd leegmaken en dan weer terug naar bed. Maar hoezeer dat idee hem ook beviel, toen hij er gevolg aan wilde geven hield iets hem tegen. Hij had de deken van zich af willen slaan maar hij kon zich niet verroeren. Het was alsof hij met touwen aan zijn bed was gebonden. Hij zat vast.

Hij had nog niet begrepen wat het was dat hem tegenhield toen beneden de voordeur met een luide knal opensloeg. Glas rinkelde op de tegels in de gang en een wild dier rende naar binnen. Een wild dier met gymschoenen aan. De zolen piepten op de vloer. Hij probeerde zich los te wrikken uit wat het ook was dat zich om zijn lichaam wikkelde, maar het verzet leek de grip alleen maar te versterken. Met iedere beweging trok het zich strakker om hem heen. Ademen viel zwaarder, het begon nu ook pijn te doen.
Beneden klonk een doffe bonk, een volgende deur zwaaide open. Hij probeerde zich een voorstelling te maken van wat er precies gebeurde daar beneden, met ieder geluid kreeg die voorstelling verder vorm. Het wilde dier was een enorme rotzooi aan het maken in de woonkamer. Kastdeuren klapten open en dicht, lades werden omgekeerd. De man hoorde spullen kapotvallen waarvan hij vergeten was dat hij ze had. Het leek of het dier iets zocht en geen geduld had het te vinden. Wat kon dat zijn? Hij had niet veel. Kon het ook iets met elkaar te maken hebben? Of was het stom toeval dat hij net vastgebonden in zijn bed lag terwijl een wild dier zijn huis kwam vernielen?
De man wenste dat hij een telefoon had. Hij had nooit de behoefte gevoeld om te bellen of gebeld te worden, maar nu was een telefoon toch goed van pas gekomen. Hij had de politie kunnen bellen en zeggen: ‘Goedenavond politie, een wild dier is mijn huis aan het vernielen. Twee agenten alstublieft.’ De agenten zouden met piepende banden de straat in rijden en met getrokken pistolen uitstappen. Ze zouden dat dier neerschieten, al was het maar om het te verdoven en het later weer te kunnen vrijlaten in het wild. En als ze er dan toch waren, die agenten, dan konden ze hem meteen bevrijden uit die touwen die steeds meer om zijn borst en om zijn enkels knelden. Hij zou de agenten de hand schudden en vriendelijk bedanken. Hij zou een glaasje water kunnen halen en weer naar bed kunnen gaan. Maar hij had geen telefoon.
Zo plotseling als de herrie begonnen was stopte die ook weer. Dat kwam eerst als een opluchting, maar de stilte die volgde was eigenlijk dreigender. Zonder het geluid van spullen die kapotvallen wist de man niet meer zeker wat hij zich nou moest voorstellen, het dier kon zich geruisloos bewegen door het donker. Hij wist niet wat het kwam doen. Hij wist niet of het dier wist dat hij hier boven in zijn bed lag, of dat het juist op zoek was naar hem. In die stilte woekerden zijn gedachten, maar zijn lichaam was vastgebonden. Hij kon niets anders doen dan stilliggen en afwachten.

© 2020, Peter Buurman

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum