Leesfragment: Een zomer in Venetië

12 april 2019 , door Włodzimierz Odojewski
| |

16 april verschijnt Een zomer in Venetië van Włodzimierz Odojewski, vertaald door Charlotte Pothuizen. Lees bij ons alvast een fragment!

De Poolse Marek kan bijna niet wachten om op vakantie te gaan naar Venetië. Hoewel hij pas negen is, weet hij alles over de stad. Maar de zomer van 1939 heeft andere verrassingen voor hem in petto. Vanwege de dreiging dat de oorlog zal uitbreken moet hij in Polen blijven en wordt hij naar zijn tante Weronika op het platteland gestuurd. In haar landhuis ontdekt hij op een dag een plas water in de kelder, die snel groter wordt. Een bron! Zijn lievelingstante Barbara pakt dit idee meteen op. Stoelen worden bruggen, de pingpongtafel wordt de piazza San Marco. En terwijl buiten uit de blauwe lucht de eerste bommen vallen, beleeft Marek onder de lampionnen in de verduisterde kelder een reis die het echte Venetië ver overtreft.

Een zomer in Venetië is een liefdevol verhaal, dat na het lezen nog lang naklinkt in je hoofd.

 

Hij bedenkt wanneer hij voor het eerst van Venetië gehoord heeft. En dat hij nooit precies heeft kunnen zeggen wanneer. Nu niet beter dan toen hij te horen kreeg dat hij niet naar Venetië zou gaan en hij nog geen tien jaar oud was. Het komt hem echter voor dat wat hij weet van die stad uit de diepste krochten van zijn jeugd stamt, misschien zelfs uit de tijd toen hij niet veel ouder was dan twee of tweeënhalf. Zijn familie zat nog goed in de slappe was, en het gebeurde vaak dat de een of ander een reis ondernam naar een populaire bestemming of een kuuroord. Mama bracht een van de zomermaanden in Venetië door, toen hij, Marek, net anderhalf jaar oud, luidkeels tegen deze net zo onbegrijpelijke als wrede scheiding van haar schijnt te hebben geprotesteerd; dus kalmeerde het kindermeisje, wier brede, vlezige gezicht hij zich nog steeds herinnert (als het ware half gehuld in de nevel van een droom), hem met verhalen over ‘de drijvende stad’. Hij vermoedt dat wellicht toen of niet veel later in zijn fantasie het beeld is ontstaan van stenen kantwerk en kunstig in arabesken gevlochten zilverrode draden als versierselen op het pleisterwerk – dat hij vond lijken op de kleurige miniaturen op de porseleinen doosjes die grootmoeder achter de kristallen ruit van een buffetkast bewaarde –, vol kanalen met daarop varende gondels en brugbogen die erboven oprezen, waarvan met het vallen van de nacht gevleugelde leeuwen naar het San Marcoplein vlogen, en waar enorme paarden van brons galoppeerden en overdag gewoon duiven rondwandelden, minder magisch, maar toch ook wel een beetje. Een andere aanwijzing dat dat beeld door niemand anders dan het kindermeisje (dat niet lang daarna stierf aan tyfus) in zijn verbeelding geschetst had kunnen worden, was dat hij Venetië ‘de drijvende stad’ bleef noemen, en net als zij ‘boven het water drijvend’ zei, zelfs toen hij allang wist dat de stad helemaal niet drijft en je niet ‘boven het water drijvend’ zegt.
Venetië was al ver voor de Eerste Wereldoorlog en vogue bij zijn familie. Als meisje was mama een keer in Venetië geweest en daarna twee keer met Mareks vader, waarbij ze Wiktor, zijn oudere broer, op die tweede reis hadden meegenomen. In nog veel vroegere, en voor hem legendarische tijden, was grootmoeder een paar keer in Venetië geweest, alleen of samen met grootvader, toen de reis naar de lagunestad maar half zo lang duurde, omdat er geen grenzen gepasseerd hoefden te worden, en grootvader was er nog drie of vier keer als vrijgezel geweest – toen hij in militaire dienst was bij de marine van Zijne Keizerlijke Hoogheid in Triëst –, bij elk verlof en met feestdagen had hij de boot naar Venetië genomen. Ook al zijn tantes, de oudere zussen van mama, kenden Venetië bijna alsof het hun eigen stad was – ze verbleven in een van de tot hotels omgebouwde paleizen aan de kanalen voor hun huwelijksreis en (in het geval van tante Klaudyna) na de geboorte van hun kind, en later gewoon zomaar. Een uitzondering was tante Barbara, die de armste was in de familie, en daarom waarschijnlijk niet zo geïnteresseerd in buitenlandse reizen, maar ze compenseerde het thuiszitten door boeken te lezen, waaronder ongetwijfeld vele over deze stad, want ze kon er urenlang prachtig over vertellen. Dus toen mama besloot er nog een keer heen te gaan en beloofde hem deze keer mee te nemen, beschouwde hij haar belofte als een vanzelfsprekendheid, iets waarop hij recht had. Met de steun van grootvader had Wiktor dat jaar toestemming weten los te peuteren voor een zomerkamp van de padvinders; hij had Venetië al gezien, dus dat het nu zijn, Mareks, beurt was, was wel zo eerlijk.
Dat was in ’39, aan het begin van de zomer. Hij had een stuk of tien boeken over Venetië gelezen die hij van tante Barbara had geleend, en uit geïllustreerde weekbladen had hij een heleboel foto’s geknipt van het Canal Grande, het Dogepaleis, van allerlei bruggen, kanalen, steegjes, straatgezichten, pleintjes, binnenplaatsjes, de zee, schepen die uit de wateren van de hele Levant in de haven aanlegden, en had de mooiste in een speciaal album geplakt. Hij had ook de stadsplattegrond ijverig bestudeerd en veel prachtig klinkende namen uit zijn hoofd geleerd: het Canal Grande met de Rialtobrug, San Pietro di Castello, Campanile Torcello, het huis van Marco Polo bij de Campiello del Milion, het vierspan met de bronzen paarden op de San Marco, het Dogepaleis, Palazzo Foscari aan het Canal Grande, Giardinetto, Basilica di San Marco, Isola della Giudecca, Isola di San Giorgio Maggiore, Canale delle Galeazze, waarvandaan je rechtuit naar Murano vaart, en als je rechts aanhoudt langs het Isola di San Pietro komt, en dan langs het Isola di Sant’Elena en nog een stukje verder het Canal Grande in vaart.
De spullen voor de reis werden klaargezet en uiteindelijk ingepakt, vader had zelfs al kaartjes gereserveerd: twee slaapplaatsen in een eersteklascoupé in een wagon-lit in de trein via Budějovice en Wenen. Maar toen hij, Marek, ongeduldig de dagen voor hun vertrek begon af te tellen, had mama het er steeds minder over; ze verheugde zich niet meer op de geplande reis, ze werd somber wanneer die ter sprake kwam, steeds had ze het druk, was bezig, had geen tijd, tot ze het uiteindelijk helemaal niet meer over de reis had, wat hem toch niet direct was opgevallen.
Het was namelijk zo: sinds een jaar of twee, drie maakten mama en haar vriendinnen een soort patriottische koorts door – in plaats van zich (zoals grootvader gekscherend zei) met nuttig huishoudelijk werk en de opvoeding van de kinderen bezig te houden, stonden ze met metalen collectebussen op kruispunten of voor kerken geld in te zamelen voor verschillende doelen, of ze verkochten ’s zondags bij kramen in de openlucht boeken en blaadjes. Hij zag mama toen dus niet zo vaak. Dat jaar nam ‘de patriottische koorts’, zoals grootvader die hectische bedrijvigheid noemde, nog verder toe: mama was een paar uur per dag actief bij het Witte Kruis, waar ze ongeletterde soldaten het alfabet bijbracht, terwijl haar zus, tante Klaudyna, alle carnavalsbals in de stad af ging en daarna alle tuinfeesten en andere festiviteiten, waarvan de inkomsten bestemd waren voor de Luchtafweerliga, de Vereniging voor Volksuniversiteiten, de uitbreiding van de zeevloot of de doelen van de Zeeën Koloniale Liga. Toch had hij nooit gedacht dat die recente malle gewoontes van de dames de beloofde vakantie in de weg zouden kunnen staan, en zelfs in zijn akeligste dromen was het niet bij hem opgekomen dat volwassenen zo makkelijk terugkwamen op hun beloftes. Zo troffen mama’s woorden hem als een donderslag bij heldere hemel toen ze zei dat ze de reis naar het buitenland waarschijnlijk zouden uitstellen omdat ze zich had verplicht een reeks colleges voor haar pupillen voor te bereiden en dat er nog een belangrijke straatcollecte was waaraan ze moest deelnemen.
En hoewel het geen definitieve beslissing was en hij er maar niet in wilde geloven, leefde hij voortaan in groeiende angst; in de woorden van zijn ouders bleef te veel onuitgesproken, en toen Wiktor op kamp ging, deed zijn mama onbegrijpelijk moeilijk: dat niet zus, dat niet zo, dat het nu niet het moment was om indiaantje te spelen.

 

Copyright © 2000 Włodzimierz Odojewski
Copyright vertaling © 2019 Charlotte Pothuizen/Em. Querido’s Uitgeverij bv

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum