Donderdag 24 januari verschijnt de nieuwe dichtbundel van Buddingh'-prijswinnaar Marieke Lucas Rijneveld: Fantoommerrie. Wij mogen het eerste gedicht voorpubliceren.
Je zou kunnen zeggen dat Fantoommerrie verder gaat waar Kalfsvlies was opgehouden, maar dat suggereert dat we met een vervolg te maken hebben, en dat is niet zo. Deze bundel is een nieuwe verkenning in het universum van Marieke Lucas Rijneveld, dat paradoxaal genoeg aan de ene kant compleet onnavolgbaar is, maar aan de andere kant ook onmiddellijk herkenbaar en altijd eigen. Over een oma die onsterfelijk had moeten zijn, het noodlottig einde van een onvoorzichtige kat, over dromen natuurlijk: mooie en lelijke, over bidden om speelgoed, de zithouding van de schrijver – en over voorleesvaders, die lastige vragen krijgen: ‘waar komen kinderen vandaan als ouders nooit kussen?’ Fantoommerrie is een dichtbundel om in te verdwalen, en dan te besluiten om er te blijven.
N.B. Eerder besprak Erik Lindner voor ons Kalfsvlies, publiceerden we voor uit De avond is ongemak en namen we Jan van Mersbergens interview met Rijneveld op voor een podcast.
Het hart een koelelement De ijsmeester zegt dat wie de korstjes van zijn boterham niet opeet, nooit genoegen zal nemen met de rafelranden van het leven, dat een thermoshirt ervoor zorgt dat je het warme verlangen naar de beste worden niet snel zal verliezen. Men heeft het ijs getest en de dikte vergeleken met wanneer je de vriezer moet ontdooien, zakjes wortelsoep liggen als forse goudvissen op de bodem naast twee paar sokken en een te heet seizoen. Ik heb mijn schoenen als borg ingeleverd bij het loket, enkels van Hansaplast en het zelfbeeld zo wankel als een beginner op klapschaatsen. De ideale kniehoek is die van de geodriehoek, mijn ruggengraat heeft de vorm van een spade en alle uren tussen de koeien en het uitmesten maken dat ik moeilijker kan buigen, dat het soms zo zwart wordt dat ik spreeuwen zie overvliegen, angst draagt een bivakmuts: ik zie nog maar weinig en ken mijn remmingen te goed. Op dit ijs werd een schaatser vier keer wereldkampioen en ging daarna handelen in kachels omdat hij het nooit meer warm had gekregen. Buurjongen beweerde dat je geen handschoenen moet dragen als het boven de vijf graden is, dat als de nacht zich als een vorst kleedt en uit het oosten komt, met zijn gewaad langs rietpluimen schuift om alles koud en donker te maken, het een goede winter wordt. In de bochten zie ik het verleden op Friese doorlopers voorbijkomen: nog geen kans op struikelpartijen en soms zelfs een stoel om je aan vast te houden, herinneringen van gevulde speculaas. Ooit een schaatsende kat gezien? Het was geen gezicht. In gesprekken ontdooi ik altijd op het verkeerde moment, dan weer is het hart een koelelement. De ijsmeester ruimt colablikjes op, papiertjes van Snickers, blaren, een pot Calvé-pindakaas. Op een bord naast de baan staat: laat het thuisfront altijd weten dat je weg en kans op windwakken, alleen schaatsers kunnen aan twijfel bezwijken.
De ijsmeester zegt dat wie de korstjes van zijn boterham niet opeet, nooit genoegen zal nemen met de rafelranden van het leven, dat een
thermoshirt ervoor zorgt dat je het warme verlangen naar de beste worden niet snel zal verliezen. Men heeft het ijs getest en de dikte
vergeleken met wanneer je de vriezer moet ontdooien, zakjes wortelsoep liggen als forse goudvissen op de bodem naast twee paar
sokken en een te heet seizoen. Ik heb mijn schoenen als borg ingeleverd bij het loket, enkels van Hansaplast en het zelfbeeld zo wankel als een
beginner op klapschaatsen. De ideale kniehoek is die van de geodriehoek, mijn ruggengraat heeft de vorm van een spade en alle uren tussen
de koeien en het uitmesten maken dat ik moeilijker kan buigen, dat het soms zo zwart wordt dat ik spreeuwen zie overvliegen, angst draagt
een bivakmuts: ik zie nog maar weinig en ken mijn remmingen te goed. Op dit ijs werd een schaatser vier keer wereldkampioen en ging daarna
handelen in kachels omdat hij het nooit meer warm had gekregen. Buurjongen beweerde dat je geen handschoenen moet dragen als het
boven de vijf graden is, dat als de nacht zich als een vorst kleedt en uit het oosten komt, met zijn gewaad langs rietpluimen schuift om alles
koud en donker te maken, het een goede winter wordt. In de bochten zie ik het verleden op Friese doorlopers voorbijkomen: nog geen kans op
struikelpartijen en soms zelfs een stoel om je aan vast te houden, herinneringen van gevulde speculaas. Ooit een schaatsende kat gezien?
Het was geen gezicht. In gesprekken ontdooi ik altijd op het verkeerde moment, dan weer is het hart een koelelement. De ijsmeester ruimt
colablikjes op, papiertjes van Snickers, blaren, een pot Calvé-pindakaas. Op een bord naast de baan staat: laat het thuisfront altijd weten dat je weg
en kans op windwakken, alleen schaatsers kunnen aan twijfel bezwijken.
© 2019 Marieke Lucas Rijneveld