Leesfragment: Ferrara

04 mei 2019 , door Bert Wagendorp
|

7 mei verschijnt Ferrara van Bert Wagendorp. Lees bij ons alvast een fragment!

Ferrara is het vervolg op de bestseller Ventoux. Vijf jaar later zien we de vrienden Bart, Joost, David en André terug, vijftigers inmiddels. We bevinden ons in Ferrara, de fietsstad in het noorden van Italië, waar de renaissance nog altijd voelbaar is. Daar gaan de vier op zoek naar nieuw perspectief in hun leven. Maar ongecompliceerd wil het bestaan ook in Ferrara niet worden. Barts dochter Anna neemt een besluit waar hij niet blij van wordt (complicatie 1), een padellone in de Podelta is meer dan zomaar een oude vishut (complicatie 2) en onsterfelijkheid blijkt een illusie (complicatie 3).
Een roman over loyaliteit, het noodlot, humor als reddingsboei en de onverbrekelijke band tussen vader en dochter.

Filmproducent Keyfilm werkt samen met regisseur Nicole van Kilsdonk en Bert Wagendorp aan een filmversie van Ferrara.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Masser Brock en bespraken we de roman. En uit Ventoux.

 

1.

Heel lang is de dood voor ons geen onderwerp van gesprek geweest. Ook niet nadat Peter was overleden, toen we nog geen twintig waren. Het hele idee ‘dood’ vonden we verwerpelijk. Peter was gestorven op de Ventoux, dat viel niet te ontkennen, we stonden er met onze neus bovenop, maar dat was toch wat anders dan dood in de betekenis van einde, afgelopen, van de woordjes The End in de bioscoop.
We vormden een bloeiende coöperatie van gedeelde herinneringen, en daarvan maakte Peter nog deel uit. Hij kon er elk moment bij komen zitten, met z’n getekende dichtershoofd – sterker: hij zát er regelmatig bij. We waren jong en niet van plan ooit oud te worden. Wie oud wordt komt terecht in de gevarenzone en dat was geen optie.
Keith Richards en Mick Jagger waren onze helden en we sloegen geen concert over. Niet vanwege de muziek, die kenden we nu wel, maar omdat ze op het podium als apostelen van de eeuwigheid ons credo verspreidden: dood is onzin en oud worden een gotspe, laten we erover ophouden.
We waren ook bij Leonard Cohen toen die in de Ziggo Dome zijn negenenzeventigste verjaardag vierde met een lang en weergaloos concert. Toen hij drie jaar later toch overleed, vonden we hem een onbetrouwbare boeddhist.
Ontkenning? Wat is er eigenlijk tegen ontkenning? Ontkenning is prima en maakt het leven een stuk leuker. Ontkennen is niet zielig, zoals je weleens hoort beweren. Het vereist moed en vastberadenheid. De erkenners, die zijn de pest. Ze boren alle hoop de grond in.
Wij – ik bedoel David, Joost, André en ik – hadden ons lang verschanst achter hoop en onkwetsbaarheid; niet individueel maar samen, een onneembaar bolwerk tegen sterfelijkheid en wanhoop.
De eerste scheurtjes in de verdedigingslinie ontstaan wanneer je kinderen krijgt. De gedachte aan hun dood maakt je waanzinnig. Dat is het moment waarop je gaat denken: als er dan toch zo nodig moet worden gestorven, dan maar door mij. Je bent ineens bereid je eigen eindigheid te erkennen, niet van harte, onder protest en voorwaardelijk, maar je zwaait met de witte vlag en geeft je over aan het onvermijdelijke.

2.

De afstand tussen Joost, David, André en mij was variabel, maar onze band was onverbrekelijk. De vriendschap stond in ons brein geëtst. Soms was er maandenlang geen contact, tot een van ons vieren de trekkracht van het elastiek voelde en ons bij elkaar riep – we pasten er wel voor op onze bijeenkomsten reünies te noemen.
David sprak ik regelmatig, telefonisch of bij hem thuis, steeds vaker in aanwezigheid van mijn dochter Anna. Hij woonde in een appartement in de Lange Hofstraat, boven De Vriendschap, zijn café-restaurant. David was de geboren gastheer. Hij luisterde met een gewillig oor en met groot geduld naar de verhalen van zijn clientèle. ‘De mensen houden nu eenmaal van een beetje nöhlen,’ zei hij. ‘Ze kunnen het leven aan zolang er iemand is tegen wie ze een beetje kunnen zeuren en klagen en die ze intussen ook nog een nieuwe pils inschenkt of een bord warm eten voorzet. Het is allemaal tamelijk eenvoudig.’
Sinds een jaar werkte zijn neef George in de zaak, een Surinamer die zich met zijn 2,10 meter als een zachtmoedige reus over de gasten ontfermde. ‘Misschien wordt het tijd het café aan George over te doen,’ zei David op een middag toen hij, Anna en ik zaten te lunchen. ‘Ik heb wat kleine problemen met mijn gezondheid en dan helpt het niet als je elke avond tot één uur bier staat te tappen.’
‘Wat voor problemen?’ vroeg Anna.
‘Niks bijzonders. Hoge bloeddruk en zo. Vermoeidheid.’
‘Je moet afvallen,’ zei Anna.
Joost had geprobeerd zijn wetenschappelijke carrière nieuw leven in te blazen. Maar de fraude waarop hij was betrapt en die volgens hemzelf eigenlijk geen naam mocht hebben, bleef hem achtervolgen. Hij was een paria geworden die door voormalige collega’s werd gemeden. Eerst had hij zich aangemeld bij een sprekersbureau om lezingen te geven, populairwetenschappelijke betogen over de nieuwste ontwikkelingen in de fysica, maar hij ontving alleen uitnodigingen om te komen vertellen over zijn eigen ondergang en daar was hij na drie keer mee opgehouden. ‘Ik ga mezelf niet anderhalf uur lang staan geselen in ruil voor vijfhonderd euro en een fles bocht.’
Vervolgens was hij in Leiden een winkeltje begonnen in Italiaanse culinaire producten (salami’s, wijnen, olijfolie, truffels). Bij de opening draaide hij een mooie omzet, vooral doordat David, André en ik fors inkochten, maar daarna ging het snel bergafwaarts. ‘Het is heel moeilijk je leven een nieuwe richting te geven als je grote passie je uit handen is geslagen,’ zei Joost, ‘want eigenlijk interesseert de rest me geen moer. Dat geleuter over de rode wijnen van de Piëmonte hing me na een week al de keel uit. En dat merken de klanten, die beginnen over de zwarte truffels van Umbrië en zien iemand achter de kassa die het veel liever heeft over zwarte gaten. Dan wordt het tijd voor iets anders.’

André woonde nog in zijn appartement in Rotterdam, maar zijn Russische vriendin was vertrokken. Hij had me een foto gemaild van zijn interieur, met als enige mededeling: ‘Lekker de ruimte!’ Het klonk opgewekt, maar ik kende hem lang genoeg om te weten dat hij niet gelukkig was.
‘Met jou wel?’ luidde zijn wedervraag toen ik hem belde en vroeg of het wel goed met hem ging.
‘Ach, het gaat. Maar ik begrijp wat je bedoelt. Er zeurt iets. Een moedeloos gevoel, alsof je al heel lang aan een schilderij werkt en opeens ziet dat de verf is uitgelopen en de kleuren niet kloppen. Eigenlijk moet je opnieuw beginnen, maar daar heb je helemaal geen zin meer in. Dus zeg je maar dat die druipers de bedoeling waren. Dat gelooft niemand, en jijzelf nog wel het minst. Daar kun je knap treurig van worden.’
‘Dat bedoel ik. We zijn bluesbroeders, Bart.’
We waren vijftigers geworden.

 

© Bert Wagendorp 2019

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum