Leesfragment: Frankusstein

31 juli 2019 , door Jeanette Winterson
|

In juni verscheen Frankusstein. Een liefdesverhaal van Jeanette Winterson (Frankissstein: A Love Story, vertaald door Arthur Wevers) en vorige week werd bekend dat de roman op de longlist van de Man Booker Prize 2019 staat. Lees bij ons nu een fragment!

Heden en verleden, man en vrouw, lichaam en geest vloeien naadloos in elkaar over in Frankusstein van Jeanette Winterson. In Brexit-Engeland wordt de jonge transgender arts Ry tegen beter weten in verliefd op Victor Stein, een gevierde professor die het debat rondom kunstmatige intelligentie leidt. Maar het verhaal begint in 1816, als Mary Shelley een verhaal schrijft over de schepping van een niet-biologische levensvorm. Wat gebeurt er als mensen niet meer de slimste wezens op aarde zijn? In haar nieuwe roman laat Winterson zien hoe dichtbij de toekomst is.

 

[...]

Die avond zaten we om het blakerende vuur en spraken over het bovennatuurlijke.
Shelley is gefascineerd door nachten bij maanlicht en plotseling opdoemende ruïnes. Hij gelooft dat ieder gebouw een afdruk van het verleden draagt, als een herinnering, of herinneringen, en dat deze kunnen worden bevrijd wanneer de tijd daarvoor is gekomen. Maar wanneer is de tijd daarvoor gekomen? vroeg ik hem, en hij stelde de vraag of de tijd zelf afhankelijk is van degenen die in de tijd zijn. Of de tijd ons als kanalen voor het verleden gebruikt – ja, dat moet haast wel, zoals sommige mensen met de doden kunnen spreken.
Polidori is het er niet mee eens. De doden zijn verdwenen. Als we een ziel hebben, komt die niet terug. Het lijk op de snijtafel hoeft niet op opstanding te hopen – in deze of de volgende wereld.
Byron is atheïst en gelooft niet in een leven na de dood. We zijn door onszelf geobsedeerd, zegt hij, en dat is genoeg voor iedere man.
Claire zei niets omdat ze niets te zeggen heeft.
De bediende bracht ons wijn. Het is een opluchting om een vloeistof te hebben die geen water is.
We zijn net de verdronkenen, zei Shelley.
We dronken de wijn. De schaduwen maken een wereld op de muren.
Dit is onze Ark, zei ik, die hier wordt bevolkt en drijft en wacht tot de wateren zakken.
Waarover zouden ze op de Ark hebben gesproken, vroeg Byron, terwijl ze daar opgesloten zaten in de walmende stank van dieren? Geloofden ze dat de hele wereld in een waterig omhulsel zat, als de foetus in de baarmoeder?
Polidori onderbrak hem opgewonden (dat kan hij goed, opgewonden onderbreken). Op de geneeskundefaculteit hadden we een hele rij van die foetussen, in verschillende stadia van ontwikkeling, allemaal abortussen – met vingers en tenen die zich tegen het onvermijdelijke krullen en ogen die zich sluiten voor het licht dat nooit zal worden gezien. Het licht wordt wel gezien, zei ik, de moederhuid die over het groeiende kind is gespannen laat het licht door. Ze draaien zich vol vreugde naar de zon.
Shelley glimlachte naar me. Toen ik zwanger was van William ging hij op zijn knieën voor me zitten wanneer ik op de rand van het bed zat en dan hield hij mijn buik in zijn handen als een zeldzaam boek dat hij niet had gelezen.
Dit is de wereld in het klein, zei hij. En die ochtend, o, ik weet het nog, zaten we samen in de zon en voelde ik mijn baby schoppen van vreugde.
Maar Polidori is arts, en geen moeder. Hij ziet dingen anders.
Ik wilde zeggen, zei hij, lichtelijk geërgerd omdat hij was onderbroken (dat zijn onderbrekers altijd), ik wilde zeggen dat het een mysterie is wanneer het bewustzijn ontstaat, of er nu een ziel is of niet. Waar is het bewustzijn in de baarmoeder?
Mannelijke kinderen zijn zich eerder van het leven bewust dan vrouwelijke kinderen, zei Byron. Ik vroeg hem waarom hij dat dacht. Hij antwoordde: Het mannelijke beginsel is vlugger en actiever dan het vrouwelijke beginsel. Dat kunnen we waarnemen in het leven.
We kunnen waarnemen dat mannen vrouwen onderwerpen, zei ik.
Ik heb zelf een dochter, zei Byron. Ze is gezeglijk en passief.
Ada is zes maanden oud! En je hebt haar sinds haar geboorte niet meer gezien! Welk kind, mannelijk of vrouwelijk, doet meer dan slapen en zuigen wanneer het net is geboren? Dat heeft niets met hun geslacht te maken. Dat is hun biologische geaardheid!
Ach, zei Byron, ik dacht dat ze een prachtige zoon zou zijn. Als ik meisjes moet verwekken, dan vertrouw ik erop dat ze een goed huwelijk zullen sluiten.
Is er niet meer in het leven dan het huwelijk? vroeg ik.
Voor een vrouw? vroeg Byron. De man heeft naast de liefde zoveel meer, maar bij de vrouw vult zij haar hele leven.
Mijn moeder, Mary Wollstonecraft, zou het niet met je eens zijn, zei ik.
En toch heeft ze zich uit liefde van het leven proberen te beroven, zei Byron.

Gilbert Imlay. Een verleider. Een schooier. Een huurling. Een man met een veranderlijke geest en voorspelbare gedragingen (waarom is dat zo vaak het geval?). Mijn moeder die in Londen van een brug sprong, haar rokken als een parachute voor haar vallende lichaam. Ze was niet dood. Nee, ze was niet dood.
Ze overleed pas later. Toen ze mij baarde.

Shelley zag mijn pijn en ongemak. Toen ik het boek van je moeder las, zei Shelley, die naar Byron keek en niet naar mij, ben ik door haar overtuigd.
Daarom hield ik van hem – toen en nu – de eerste keer dat hij dat tegen me zei, was ik een jong meisje van zestien en de trotse dochter van Mary Wollstonecraft en William Godwin.
Mary Wollstonecraft: Pleidooi voor de rechten van de vrouw. 1792.
Het werk van je moeder, zei Shelley verlegen en vol zelfvertrouwen zoals alleen hij dat kan, het werk van je moeder is opmerkelijk.
Als ik het kon, zou ik zelf ook zoiets schrijven, zei ik, om haar nagedachtenis waardig te eren.
Waarom willen we altijd een of ander teken achterlaten? vroeg Byron. Is het slechts ijdelheid?
Nee, zei ik, het is hoop. De hoop dat er op een dag een rechtvaardige menselijke samenleving zal zijn.
Dat zal nooit gebeuren, zei Polidori. Tenzij we alle menselijke wezens uitroeien en opnieuw beginnen.
Alle menselijke wezens uitroeien, zei Byron, ja, waarom niet? En zo zijn we weer terug bij onze dobberende Ark. God had het bij het juiste eind. Opnieuw beginnen.
Toch heeft hij er acht gered, zei Shelley, want de wereld moet bevolkt worden.
Zijn wij zelf niet een kleine halve ark? merkte Byron op. Wij met ons vieren in onze waterige wereld.
We zijn met zijn vijven, zei Claire.
Ik was je even vergeten, zei Byron.
Er zal een revolutie uitbreken in Engeland, zei Shelley, net als in Amerika en Frankrijk, en dan zullen we pas werkelijk opnieuw beginnen.
En hoe vermijden we de zaken die op een revolutie volgen? Tijdens ons leven hebben we getuige kunnen zijn van het Franse probleem. Eerst de Terreur, waarbij iedereen zijn buurman bespioneert, en vervolgens de Tiran. Napoleon Bonaparte – is hij te verkiezen boven een koning?
De Franse Revolutie heeft het volk niets gebracht, zei Shelley – en daarom zoeken ze een sterke man die ze belooft te geven wat ze niet hebben. Mensen zijn pas vrij wanneer ze hebben gegeten.
Geloof je dat de mens vervolmaakt zal worden wanneer iedereen genoeg geld, werk, vrije tijd en scholing heeft, niet meer wordt onderdrukt door de mensen boven hem en niet meer bang is voor degenen onder hem? vroeg Byron op zijn lijzige manier, overtuigd van het antwoord, en daarom begon ik tegen hem in te gaan.
Ja, dat geloof ik! zei ik.
Ik niet! zei Byron. Het menselijke ras jaagt zijn eigen dood na. We spoeden ons naar wat we het meeste vrezen.
Ik schudde mijn hoofd. Ik had nu vaste grond onder mijn voeten in deze ark van ons. Ik zei: Het zijn mannen die de dood najagen. Als ook maar een enkele man negen maanden lang een leven droeg om dat kind vervolgens als zuigeling of als peuter door gebrek, ziekte, of, daarna, in een oorlog te zien sterven, zouden jullie de dood niet zo najagen zoals jullie nu doen.
Maar de dood is heroïsch... zei Byron. En het leven niet.

[...]

 

© 2019 Jeanette Winterson
© 2019 Nederlandse vertaling Arthur Wevers

pro-mbooks1 : athenaeum