Leesfragment: Geluk, een geheimtaal

22 november 2019 , door Arthur Japin
|

Volgende week verschijnt een nieuw deel in de reeks Privédomein: Arthur Japins Geluk, een geheimtaal. Dagboeken 2008-2018. Wij publiceren voor.

'Ik ben net zover als toen ik tien jaar oud was. De man die ik daarna geworden ben, is weg. Wie het ook was die in mij huisde, hij heeft het gebouw verlaten. Ik mis hem. Het vertrouwen dat hij had. Ik mis het leven dat hij leidde, het was niet zonder zorgen, maar er was hoop en er was troost. Hij is vertrokken. Liefst ging ik hem achterna.'

Alle inspirerende ontmoetingen, artistieke vriendschappen en reizen ten spijt, worden de hier beschreven jaren getekend door depressie. Verdrongen herinneringen worden gewekt en feiten duiken op uit het verleden, die nieuw licht werpen op de zelfmoord van Japins vader. Deed hij het vanwége of omwille van zijn zoon?

In deze turbulente periode passeert een stoet bekenden zoals Stephen Fry, prinses Beatrix, John Irving, Erwin Olaf en Joost Zwagerman, maar ook onbekende helden als Sam Wellington Bartlett III, Jej Perfekcyjnosc en de Klokkenluider van Lausanne.

Ondertussen zorgt Japin voor de terugkeer van het afgehakte hoofd van Badu Bonsu II naar Ghana, verschijnen er vijf romans, waaronder Vaslav, De gevleugelde en Kolja, drie toneelstukken, liedjes en verhalen, een film en een opera. Ook leeft Japin mee met zijn partners Lex Jansen en Benjamin Moser en de totstandkoming van hun werk, waaronder de grote, geruchtmakende biografieën van Clarice Lispector en Susaan Sontag.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Kolja. Lees ook onze bespreking van Japins vorige roman en fragmenten van eerdere werken De gevleugeldeDe man van je leven en Vaslav.

 

2008

Januari 2008

[aquitaine]

Ik denk: Daar gaat iemand op een brommertje! Het ding dat door ons bos raast heeft ongeveer die snelheid. Hoe kom je daar met een brommer, vraag ik me af, er is geen pad, het woud is ondoordringbaar. Dan zie ik het, het is het gewei van een groot hert dat geschrokken wegrent. Vijftig jaar hebben mijn hersenen in de stad doorgebracht, ze zijn gewoon nog niet gewend te denken in dit nieuwe kader.
Hoeveel aannames, die in die halve eeuw vanzelfsprekend voor me zijn geworden, zal ik nog meer moeten bijstellen?

[nederland]

‘Ik ben zo bang voor de dood,’ zei mijn vader op een dag toen ik hem aantrof, zoals vaker, huilend en ineengedoken op de grond. Ik zal een jaar of acht, negen zijn geweest en ik kroop bij hem.
‘Waarom dan?’ vroeg ik.
‘Heb jij dat niet?’ vroeg hij verbaasd.
‘Nee, dat heb ik niet.’
‘O,’ zei hij, ‘dat komt nog wel. Dat krijg jij ook. Dat je verschrikkelijk bang wordt om niet meer te leven. Iedereen krijgt dat. Dat komt vanzelf.’
Sindsdien wacht ik daarop.
Het is nog altijd niet gekomen.

Allochtonen, kleurlingen, vrouwen, homo’s, joden en gehandicapten: bij het opsommen van minderheden noemen de media tegenwoordig vaak ook vrouwen. Niemand hoort er iets geks aan. Toch vormen zij de helft van de wereldbevolking.

 

Februari 2008

Ben vroeg gisteravond of hij, als hem tijdens zijn verblijf in New York iets overkomt, bij Lex en mij mag worden begraven. Nu vind ik op zijn bureau, het oude bureau van mijn vader, een briefje: Mocht ik sterven terwijl ik op reis ben, dan wil ik in Nederland begraven worden, de begrafenis te regelen door Arthur en Lex.
Zo gezellig lijkt me dat ineens, met zijn drieën de eeuwigheid in.

 

Maart 2008

‘Ik wist dat er aan die zaak iets helemaal niet deugde,’ vertelt Metta de Noo. Zij is arts in een psychiatrisch ziekenhuis en de zus van het hoofd van een van de klinieken waar de van moord beschuldigde verpleegster Lucia de B. werkzaam was. ‘Ik liep al anderhalf jaar met de vraag of ik het de wereld nou wel of niet moest vertellen. Ik zou er bepaalde mensen mee in grote problemen brengen, maar mijn geweten... Toen las ik Een schitterend gebrek. Óók een Lucia. Ook zij was hoer geweest. Wij waren in de Provence aan een klein riviertje. Heerlijk stil. Maar uw boek verstoorde mijn rust. Casanova’s bezoek aan het spinhuis waarin zij zat opgesloten, gaf de doorslag. Ik hoorde ónze Lucia schreeuwen: ‘Ik héb het niet gedaan, ik wil het niet horen.’ Die opmerkingen van die vrouwelijke rechters waren zo dom, zo treiterig. Voor mij even onrechtvaardig als dat spinhuisgebeuren. Ineens wist ik heel zeker dat ik zoiets niet nóg een keer kon laten gebeuren. Vanwege die scène is het proces van Lucia de B. heropend, misschien vindt u dat fijn om te weten. Het onrecht dat die ene Lucia was aangedaan, deed mij het onrecht beseffen dat de andere werd aangedaan. Nog voordat ik uw boek uit had, besloot ik de zaak opnieuw aanhangig te maken.’

Miep is bijna 98. Al jaren duikt zij op, mijn oudste fan, van Deventer tot Middelburg. Treed ik op binnen een straal van twintig kilometer van Maarssen, dan komt zij rustig op de fiets.
‘Kom je nou een keertje bij me?’ vraagt ze. ‘Er is zoveel dat ik je wil vertellen.’
‘Ik neem het me elke zomer voor,’ zeg ik naar waarheid, ‘om bij je langs te fietsen, maar het komt er nooit van. Dit voorjaar doe ik het echt.’
‘Maar niet veel later, hoor, want nou ben ik er niet lang meer.’

Dirkje Kuik is door twee van haar vrienden eigenhandig in stilte begraven.
Toen de één dinsdagochtend binnenkwam, vond hij haar in bed, en belde de ander. Zij hebben haar in een slaapzak gestopt. Tree voor tree hebben ze haar met vereende krachten van de smalle, steile trapjes van haar wonderlijke huis laten zakken en beneden naast de drukpers in haar zelf-beschilderde kist gelegd. Ze hebben een bestelauto gehuurd en de laadbak strak tegen de pui gezet.
De buurman kwam nog zeggen wat een schande het was dat mensen zo parkeerden en dat ze de politie moesten bellen, maar omdat Dirkje de man altijd had gehaat, verzwegen ze dat dit haar lijkwagen was.
Zij hebben haar kist in de auto geschoven en naar het Luie End gereden. Daar hebben ze het familiegraf van een van hen geopend en haar erin gelegd. De as van haar overleden vriend wilde Dirkje tussen haar benen hebben, een laatste wens die ze op haar eigen rauwe wijze een tikje anders had geformuleerd. Daar ‘waar hij altijd zijn wou’ hebben ze zijn urn geplaatst alvorens haar kist te sluiten.

 

April 2008

Documentaire gezien over de Amsterdamse wallen in de jaren vijftig. Een van de oudere hoeren, dronken in een café, maakt ruzie met een kerel en spuugt naar hem. Ineens zie ik het mijn ouders ook weer doen. Ik heb daar nooit meer aan gedacht, maar dit deden zij soms. Vanuit hun machteloosheid. Zij bespuugden elkaar.

Mijn tranen zijn op. Nu krijg ik kunsttranen. Zo noemt de oogarts ze. Ze komen uit een flesje.
‘U kunt ze zo vaak gebruiken als u wilt,’ voegt zij eraan toe, ‘wanneer u ook maar voelt dat u ze nodig heeft.’

Aan het eind van de dag komt het gesprek van onze schilderclub op alzheimer en euthanasie. Naar aanleiding van de dood van Hugo Claus is hierover veel te doen en wij hebben het er thuis ook over gehad.
Claus, moedig, heeft een einde aan zijn leven laten maken omdat hij dementeerde en het verlies van woorden hem het allerergste leek. Iedereen zegt bij een dergelijke rampspoed ook uit het leven te willen stappen. Ik niet. Denk ik. Het verlies van mijn redelijk bewustzijn boezemt mij helemaal niet zo’n angst in.
‘Nee,’ grapt Han [de Vries], ‘jou niet, maar voor ons is het het ergste, want wij moeten jou straks verzorgen.’
‘Het leven is natuurlijk niet alleen maar leuk,’ zegt Rosita [Steenbeek], die het weten kan, met tranen in haar ogen.
‘Die angst voor dementie, voor het weer kind worden, is zo rationeel!’ zeg ik. Altijd weer is het de rede die mij tegenstaat. ‘Maar zodra je positie in het leven verschuift, verschuiven ook je waarden en binnen die beperkingen kun je misschien nieuw leven ontdekken.’
Ik ben niet bang voor het terugglijden in afhankelijkheid. Afhankelijk was ik de eerste jaren van mijn leven ook. Het hangt ervan af welke angsten er komen, hoeveel pijn, maar op zich, de positie van het weer kind worden, het opnieuw moeten vertrouwen op de liefde van de mensen om je heen... En vice versa: het moeten zorgen voor iemand van wie je houdt, de aftakeling begeleiden van wie je lief hebt, dat alles is toch geen reden om te zeggen dat een leven ophoudt levenswaardig te zijn? Te midden van alle verdriet is daar ook veel te geven.
Eerlijk gezegd denk ik dat het veel zwaarder is om van je omgeving te vragen rond je bed te komen zitten op de dag waarvan je weet: vanavond om acht uur ga ik een pil nemen en sterven. Als iemand van mij vragen zou daarbij te zijn, dan zou ik dat doen om hem of haar te steunen, maar ik zou het ook onmenselijk vinden.

Na afloop van de laatste opvoering van Kwasi & Kwame loop ik in de catacomben van de Stopera de lange gangen door op weg naar de uitgang. De zangers zijn al naar huis. De kleedkamers zijn leeg. Er dwalen alleen nog wat kleedsters die de kostuums terughangen in de kleedkisten.
‘Dat had ik niet kunnen denken!’ spreekt een van hen me aan. ‘Na al die jaren. Dat wij jou hier op een dag zouden terugzien met je eigen opera! Kom eens kijken, nou,’ roept ze de anderen, ‘kijk eens wie daar is!’
Deuren gaan open, oud-medewerkers komen de gang op. Het is een scène uit een van de grote filmmusicals uit de jaren vijftig. Het is toch al zo’n avond waarop moeilijk valt te geloven dat het leven geen vooropgezet plan volgt. Daarvoor is het te mooi geconstrueerd, bijna te doorzichtig.
‘Wat hebben wij veel lol gehad, hè?’
‘Ja,’ zegt een van de vrouwen. Zij sluit de kleedkist en rolt hem naar de laadklep van de vrachtwagen. ‘Dat was een mooie tijd.’

[...]

 

Maart 2009

[...]

Ik vind een tekst in de brievenbus van een meisje hier uit de buurt. Zij is zo goed als blind en bijna volledig doof. Zowel haar zicht als haar gehoor gaat langzaam verder achteruit. Het is een half geschreven, half getekend verhaal, waarin zij beschrijft hoe zij van het leven geniet. Wanneer zij heel even een duif hoort scharrelen in de dakgoot is ze niet verdrietig omdat ze hem niet zien kan en niet kan kijken waar hij heen gaat, in plaats daarvan gaat ze in gedachten met hem mee, zegt ze, en zo breidt hij haar leven uit.

Een vriendin van haar zei eens: ‘Als je een hele sinaasappel eet proef je de sinaasappel, maar als je maar één partje eet proef je de sinaasappel ook.’

Van As, ik herinner mij die naam. Er waren vroeger wel ruzies in huis om ene Van As. Het was een vriend van mijn vader uit de Ursulakliniek. Ik heb hem ook wel eens meegemaakt als ik daar op bezoek kwam, een magere man met een vlinderdasje. Directeur van de schouwburg in Apeldoorn.
Zijn weduwe komt naar een lezing en geeft mij enkele brieven die mijn vader hem indertijd schreef.
‘Die zijn voor jou, Arthur Valentijntje,’ zegt zij. ‘Zo ken ik jou. Als mijn man het over jou had zei hij altijd die arme Arthur Valentijntje. Deze brieven zijn bij jou beter op hun plek dan bij mij.’
Uit de tekst blijkt dat de twee mannen elkaar van mijn moeder niet meer mochten zien.
Tenslotte hebben jullie in Wassenaar de beest uitgehangen en jullie vrouwen bedonderd,’ had ze hem gezegd, schrijft mijn vader. En dat dit zo was, verraadt hij door er als commentaar achter te zetten: (Een weten of een vermoeden?)
Zijn vriendin daar, meen ik uit de tekst te begrijpen, heette Mila, de naam van de vriendin van Ferd van As was Marja. Mijn vader schrijft aan hem dat Mila een bitter te verteren pil blijft. Lul er maar met niemand over, ook niet met Marja.
Liefst zou hij bij ons weggaan: Vaak denk ik was ik maar een rotschoft, die alles achter zich kon verbranden... maar ...je zou ze (mijn moeder en mij) toch geen werkelijk kwaad toewensen. Dat hij dat kwaad desondanks aanricht weet hij ook: Ik mol een fijn wijf, net als jij, maar wat kan je er goddomme aan doen?
Ik weet niet of het meer was of erger dan gewoon een uitgeblust huwelijk. In feite klinkt het in aanzet als niet anders dan het natuurlijke verlangen van een man van veertig die thuis niet aan zijn trekken komt. Het echte drama zou dan zijn dat hij geen manier heeft kunnen vinden dat verlangen elders te bevredigen, althans niet blijvend. En mijn moeder was uiteraard te beschadigd en onzeker om hem ook maar enigszins vrij te laten. De druk die daardoor ontstond verwoestte ons gezin. Het bracht weer een schrijver voort. En molde een fijn wijf.

 

April 2009

‘Mijn zoon werd ook gepest,’ zegt een vrouw na een lezing in Wijchen, ‘maar hij heeft het niet gehaald.’
Hoe leef je door nadat je iets, dat je zo lief is, kapot hebt zien maken?
‘Ik ben de hulpverlening in gegaan,’ vertelt ze, ‘zodat ik anderen kan redden.’
Of ik weet waardoor ik het wel gered heb, wil zij weten, en daar is maar één antwoord op, al is het niet wat mensen doorgaans willen horen.

Een mens kan zijn lot niet in eigen hand nemen, maar ik geloof dat er een manier is om het bij te sturen: door je perceptie van de dingen die je overkomen te veranderen. De realiteit is het enige waarop je – met enig doorzettingsvermogen, dankzij dwaasheid en overige intuïtie – invloed uit kunt oefenen.
De kunst is om de werkelijkheid in twijfel te trekken. (En waarom niet: wat jou overkomt is zó onbegrijpelijk, het is toch zeker onmogelijk dat de wereld echt zo in elkaar steekt?) De dingen die je verdriet doen, verdwijnen hierdoor niet, maar je zult merken dat er ogenblikken ontstaan waarop ze je toch minstens even onwaarschijnlijk voorkomen als je fantasie. Dit zijn de momenten waarop je nieuwe mogelijkheden voor jezelf kunt verzinnen en kunt beginnen die voor waar aan te nemen.
Dit relativeren van de waarheid moet je leren. Het helpt als iemand je erop wijst dat er om je heen al alternatieve werkelijkheden bestaan. Daarom is kennismaken met de kunsten voor kinderen van levensbelang.

Als mensen van elkaar houden denken ze altijd dat niemand ter wereld ooit eerder zo’n grote liefde heeft gekend.
Dit feit wordt in een wetenschappelijk artikel aangedragen als bewijs dat liefde dus niet meer is dan een zinsbegoocheling. De bètageest redeneert dat alleen omdat één ding als grootste wordt ervaren, alle andere wel als minder belangrijk moeten worden ondergaan. Dit is voor mij bewijs dat wetenschap volstrekt ontoereikend is om de wereld te verklaren.
Van alle ware liefdes op de wereld is elke liefde de allergrootste. Juist daardoor is ieder daarvan stukken mooier dan de rest.

 

Copyright © 2019 Arthur Japin

pro-mbooks1 : athenaeum