Leesfragment: Het echte leven

18 augustus 2019 , door Adeline Dieudonné
|

22 augustus komt Het echte leven van Adeline Dieudonné uit in een vertaling uit het Frans door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen (update 25 mei 2020: Het echte leven is VN’s Thriller van het Jaar!). Lees bij ons alvast het eerste hoofdstuk!

Het echte leven van Adeline Dieudonné speelt zich af in een Vinex-wijk zoals er zoveel bestaan. Een naargeestig huis met een kamer vol opgezette dieren, een sadistische vader en een murwgeslagen moeder. Dat is de gezinssituatie van de 10-jarige vertelster. Als zij en haar broertje getuige zijn van een gruwelijk ongeluk, trekt hij zich terug in zichzelf. Nu broer en zus ook elkaar kwijt zijn, lijkt alle hoop op geluk verloren. Maar dan neemt de hoofdpersoon in al haar kwetsbaarheid het lot in eigen hand. Vastbesloten neemt ze zich voor om koste wat het kost de lach op het gezicht van haar broertje terug te brengen. Dat blijkt geen eenvoudige taak. Als ze dan zelf op de proef wordt gesteld - door haar eigen vader - neemt ze zich voor: ik zal in dit leven geen prooi zijn. Het echte leven is het romandebuut van Dieudonné, en werd meteen overladen met prijzen.

N.B. Lees ook de toelichting op de vertaling van Het echte leven door Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen.

 

Bij ons thuis waren er vier kamers. Die van mij, die van mijn broertje Gilles, die van mijn ouders en die van de kadavers.
Gemsbokken, everzwijnen, herten. En ook antilopekoppen in alle soorten en maten, springbokken, impala's, gnoes, oryxen, waterbokken enzovoort. Een paar zebra's waar het lijf van afgehakt was. Op een verhoging een volledige leeuw met zijn scherpe tanden rond de nek van een kleine gazelle geklemd.
En in een hoek stond de hyena.
Hij mocht dan wel opgezet zijn, ik wist zeker dat hij leefde, en hij genoot van de angst die hij wekte in elke blik die de zijne kruiste. In fotolijsten aan de muur poseerde mijn vader trots op dode dieren, met zijn geweer in de hand. Hij nam altijd dezelfde pose aan: een voet op het dier, een hand in zijn zij en zijn andere hand hield ten teken van overwinning het wapen omhoog, waardoor hij er meer uitzag als een van de genocide-adrenaline stijf staande rebel dan als een gezinshoofd. Het pronkstuk van zijn verzameling, zijn grootste trots, was de slagtand van een olifant. Op een avond had ik hem aan mijn moeder horen vertellen dat het doden van de olifant nog niet het moeilijkste was geweest. Nee. Het beest omleggen was net zo simpel als een koe afknallen in een metrogang. Wat echt moeilijk was geweest, was contact leggen met de stropers en uit het vizier van de jachtopzieners blijven. En dan de slagtanden uit het nog warme karkas halen. Dat was een flinke slachtpartij. Hij was er een klein fortuin aan kwijt geweest. Ik denk dat hij daarom zo trots was op zijn trofee. Een olifant doden was zo duur dat hij de kosten met een tweede jager had moeten delen. Ze hadden ieder een slagtand meegenomen.
Ik ging graag met mijn hand over het ivoor. Het was zacht en groot. Maar ik moest het achter de rug van mijn vader doen. De kadaverkamer was voor ons verboden terrein.

Hij was een reus van een man, met brede schouders en het postuur van een slachter. Handen als kolenschoppen. Handen die met net zoveel gemak een kuiken konden onthoofden als een colaflesje openwippen. Naast de jacht had mijn vader twee passies in zijn leven: televisie en whisky. En als hij niet in alle uithoeken van de wereld op zoek was naar dieren om te doden, koppelde hij de tv aan luidsprekers ter waarde van een kleine auto en ging hij met een fles Glenfiddich zitten kijken. Hij deed alsof hij met mijn moeder praatte, maar in werkelijkheid had je haar kunnen vervangen door een ficus, hij zou het verschil niet hebben gemerkt.
Mijn moeder van haar kant was bang voor mijn vader.
En ik denk dat dat, afgezien van haar obsessie met tuinieren en dwerggeiten, zo ongeveer het enige is wat ik over haar kan melden. Ze was een magere vrouw met lang, slap haar. Ik weet niet of ze al bestond voor ze hem ontmoette. Ik vermoed van wel. Waarschijnlijk zag ze er toen uit als een primitieve, eencellige, half doorschijnende levensvorm. Een amoebe. Een ectoplasma, een endoplasma, een kern en een voedselvacuole. En door al die jaren met mijn vader was dat bijna-niets gaandeweg volgelopen met angst.
Ik ben altijd geïntrigeerd geweest door hun huwelijksfoto's. Zolang ik me kan herinneren zie ik mezelf door het fotoalbum bladeren op zoek naar iets. Iets wat die merkwaardige verbintenis had kunnen verklaren. Liefde, bewondering, respect, vreugde, een glimlach... Iets... Ik heb het nooit gevonden. Op de foto's nam mijn vader dezelfde houding aan als op zijn jachtfoto's, maar dan zonder de trots. Een amoebe is natuurlijk niet zo indrukwekkend als trofee. Niet zo moeilijk te vangen: een glas, wat stilstaand water en klaar!
Op haar huwelijksdag was mijn moeder nog niet bang. Het leek gewoon of ze daar was neergezet naast die man, als een vaas. Toen ik groter werd, vroeg ik me ook af hoe die twee erin geslaagd waren twee kinderen te verwekken. Mijn broertje en mij. En ik hield al snel op me dat af te vragen, want het enige beeld dat bij me opkwam was dat van een overrompeling 's avonds laat op de keukentafel in een walm van whisky. Een paar snelle, ruwe stoten zonder al te veel instemming en dat was het dan...
De belangrijkste functie van mijn moeder was eten maken, wat ze deed zoals een amoebe dat doet, zonder creativiteit, zonder smaak, met veel mayonaise. Croque-monsieurs, perziken met tonijn, gevulde eieren en gepaneerde vis met aardappelpuree. Dat was het zo ongeveer.

© 2019 Nederlandse vertaling Kris Lauwerys en Isabelle Schoepen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum