Leesfragment: Het verhaal van Ásta

10 februari 2019 , door Jón Kalman Stefánsson
|

12 februari verschijnt Het verhaal van Ásta van Jón Kalman Stefánsson, in de vertaling van Marcel Otten. Lees bij ons alvast een fragment!

Jón Kalman Stefánsson, auteur van onder meer Zomerlicht, en dan komt de nacht, schreef met Het verhaal van Ásta een meesterwerk over liefde en sensualiteit. Het verhaal van Ásta is een aangrijpend verhaal over het onvermogen om lief te hebben. Een prachtige en zinnelijke roman over het leven dat altijd anders verloopt dan we hoopten, en onze eindeloze zoektocht naar geluk.

Stavanger, Noorwegen. Sigvaldi ligt op de stoep: hij is van een ladder gevallen. Net als de wolken die steeds van uiterlijk veranderen, veranderen zijn herinneringen met de tijd. Liggend op de stoep herinnert hij zich de man die hij dertig jaar geleden was in IJsland, een man die ’s winters op zee voer en ’s zomers als schilder werkte. Zijn eerste vrouw, Helga, was diep verliefd op hem en toch onrustig. Ze noemden hun tweede dochter Ásta, naar een heldin uit de IJslandse literatuur. Een voornaam met een belangrijke betekenis – het lijkt heel erg op het IJslandse woord voor liefde – maar die slechts ongeluk zal brengen.

N.B. Eerder publiceerden wij voor uit Zomerlicht, en dan komt de nacht, Iets ter grootte van het universum. Een familiesaga en Het verdriet van de engelen. En we bespraken Zomerlicht, en dan komt de nacht.

 

Do I love you – moeten we overslaan wat er daarna met ons gebeurd is?

... ik wou dat wij twee wisten hoe je moet huilen, had zijn broer ’s avonds gezegd. Ze hadden het grootste deel van de fles soldaat gemaakt en het was gaan regenen.
Sigvaldi had uit het raam gekeken en gezegd dat het regende.
Kijk, zei hij, hoe de druppels langs de ruit omlaag lopen, het lijken wel tranen. Ja, dat klopt, zei zijn broer, de hemel kan huilen. Ik wou dat wij twee het ook konden. Het is een handicap, niet kunnen huilen. Wat hebben wij twee eigenlijk met ons leven gedaan? Ik herinner me dat jij me ooit vasthield. Toen ik het ’t hardst nodig had om als kind vastgehouden te worden. Dat is een van mijn mooiste herinneringen, maar ik heb nooit gedurfd die herinnering met jou op te halen. Maar nu zeg ik het, nu praat ik erover. Komt het omdat het regent? Of omdat ik dronken ben? Ben ik soms bang geweest dat jij je het niet kunt herinneren, dat het jou nooit geraakt heeft? Ben ik bang geweest dat een van de belangrijkste momenten van ons samen, nee, het belangrijkste moment, wat jou betreft niet sterk genoeg is geweest om een plek in je geheugen in te nemen? Ik heb er gedichten over geschreven, dat weet jij niet. Over dat moment, bedoel ik. Of het geprobeerd. De wereld toevertrouwd wat er in het diepst van mijn binnenste leeft. Over dat moment van ons. Wist je dat? Twee gedichten. Maar ik heb het klaarblijkelijk zo goed verborgen dat men er alleen maar een vorm van weltschmerz uit heeft gehaald, de levensweg van de mens, zulk soort bullshit. Alsof niet iedereen hartzeer heeft. Maar ja, je moet je ook niet in poëzie publiekelijk tentoonstellen. Dat is goedkoop, dat is zelfverheerlijking. Dat is prostitutie. Toch kun je moeilijk gedichten schrijven zonder het tegelijkertijd over jezelf te hebben. Het is jouw bloed dat de woorden kleurt. Schrijven is een paradox. Degenen die de dichtkunst rationeel willen benaderen, zouden zich aan iets totaal anders moeten wijden. Het enige wat...
Jouw gedichten rijmen niet, zegt Sigvaldi, die zijn glas leegdrinkt en het weer vult, hij smacht naar een sigaret, maar probeert zich te beheersen. Ik word zeeziek als ik gedichten lees die niet rijmen. En je gebruikt ook geen alliteratie, behalve hier en daar, wat voor een onzin is het om zo gedichten te schrijven, godsamme, het lijkt wel een schip zonder ballast. Maar je bent een goed dichter. Zegt men. Dat heb ik gelezen. Bij gerenommeerde specialisten. Sommigen van hen hebben grote woorden over jou gebezigd. Ja, ik heb geprobeerd je te volgen, wat er over jou geschreven wordt. Je kunt zelfs zeggen dat ik me erin heb verdiept. We moeten geloven wat ze zeggen, de experts, toch? Mama zou blij zijn geweest, en trots. Het enige wat ze zag was jij, zo was het nou eenmaal. Dat weet je. Ze zei dat jij de trots van de familie zou worden, dat je het ver zou schoppen. Is dat zo, heb je het ver geschopt? Ze zei dat je een groot iemand zou worden, ons allen tot eer, ben je een groot iemand, vraagt Sigvaldi terwijl hij om zich heen kijkt, alsof hij naar een antwoord zoekt. Je woont in een kleine driekamerwoning in een Noorse havenstad. Je bent werkloos, de vijftig ruim gepasseerd, je hebt zes dunne, rijmloze dichtbundels gepubliceerd. Ik stel me zo voor dat van elke bundel honderd tot vierhonderd exemplaren zijn verkocht. Is dat groots, is dat het waar mama het over had? Heb je de wereld in beweging gebracht?
Krijg de kolere, zegt zijn broer. Krijg jij toch ontzettend de kolere. Wat zijn jouw wapenfeiten? Trouwt met het mooiste meisje uit Reykjavík. Mooier dan Elizabeth Taylor, met wie men haar zo graag vergeleek. Mijn god, ze zag eruit als een sprookje. Ik kan me haar goed herinneren, wij twee zijn bijna even oud. Van haar oogopslag kreeg je een dot stroom door je lijf. Kanonnen, haar alleen maar op straat te zien krijgen was alsof je was uitverkoren, de jackpot in de loterij had gewonnen. En degene die het voor elkaar kreeg met haar te dansen was daarna niet meer dezelfde. En toen koos ze jou. Jou! Een visser. Een ongeschoold figuur. Een stuk ouder. En hoe is dat geëindigd, moeten we van de gelegenheid gebruikmaken en het nu oprakelen, hoe dat allemaal gegaan is?
Jullie zouden allebei een pak voor je broek moeten hebben, zegt Rósa in de stilte die tussen de broers zindert. Sigvaldi op de bank, met verbeten woede, de dichter is opgestaan en balt zijn vuisten alsof hij erover nadenkt ze te gebruiken. Wat, ik, vraagt de dichter dan, zo verbaasd dat de woede van Sigvaldi wegebt, hij kan alleen maar lachen en iedereen ontspant zich. De dichter schudt het hoofd, probeert een glimlach in zijn baard te verbergen en Rósa legt een plaat op de pick-up. Cole Porter. Een genie, zegt de dichter als hij het eerste nummer hoort, godsakker wat een genie, luister alleen hiernaar: 'Miss Otis regrets she’s unable to lunch today...’ Luister dan...
En zo verstrijkt de avond en komt de nacht dichterbij.
De dichter leest nog een hoofdstuk uit de biografie, maar hij heeft er vanwege de drank moeite mee helder voor te lezen en twee keer krijgt hij zonder enige aanleiding een lachstuip. Dat doet er niet toe, want Sigvaldi is te dronken om het fatsoenlijk te begrijpen, hoewel hij zijn best doet zich te concentreren. Het is namelijk zijn rol om zijn broer te steunen. Ik moet het allemaal nog eens rustig lezen, zegt hij. Jij kunt schrijven, dat heeft mama altijd geweten, ze werd nooit moe dat te zeggen, maar aan de andere kant ben jij er een meester in dingen te herinneren die nooit zijn gebeurd. Ik moet het dus nog eens rustig lezen en op punten corrigeren. Op dit moment schrijf je over het leven zoals het toen was, en daarom kun je je het niet veroorloven exclusief op je geheugen te vertrouwen, op je verbeelding. Bovendien wordt je waarnemingsvermogen door de poëzie natuurlijk gekleurd. Je leest altijd en eeuwig verborgen betekenissen in dingen die zonneklaar zijn.
De dichter is weer in de stoel gaan zitten tegenover de bank waar Sigvaldi zit, de salontafel tussen hen in bedekt met getypte vellen uit de autobiografie, een bijna lege wodkafles, twee glazen, een asbak halfvol met as en peuken. Ze zitten allebei kaarsrecht, maar ze zwenken een beetje heen en weer, omdat het moeilijk is overeind te blijven en helder te praten. Ella Fitzgerald zingt: Do I love you, do I? Veel grotere vragen zijn er nauwelijks. Deze heeft waarschijnlijk de grootte van de zon of van een meteoriet die op het punt staat op de aarde te storten en daar naar alle waarschijnlijkheid het leven te vernietigen of alle natuurwetten te veranderen. Rósa is net naar de keuken gegaan om koffie te zetten en ze besluit plotseling wat poffertjes te bakken, ze weet dat ze daar haar man een plezier mee doet. Ze glimlacht in zichzelf, neuriet, want hoewel hij morgenochtend zo’n knallende koppijn heeft dat hij nauwelijks in staat zal zijn zijn hoofd van het kussen te tillen, laat staan meer, is ze desondanks zo blij dat de beide broers met elkaar praten, ze samen te zien en zich op hun eigen onhandige manier bloot te geven. Ze weet wat er in het leven van haar man het meest pijn doet en ze kent de mooiste en breekbaarste herinnering, de broers in een omarming terwijl de dood het leven uit hun vader zoog.
Do I love you, do I?
De dichter doet zijn ogen dicht en schudt het hoofd. Jij begrijpt het niet, zegt hij. Jawel, antwoordt Sigvaldi, en of ik het begrijp. Bovendien valt er niets aan te begrijpen, het is zo duidelijk als wat, dat wat ik zeg, bedoel ik. Maar jij laat je door zoveel dingen in de war brengen. De poëzie brengt je in de war en daarom ben ik er beter in me dingen te herinneren, vrij van al die poëzie... of juist omdat het mij aan poëzie ontbreekt, je zegt het maar.
Ik ben een dichter, zegt zijn broer, of liever gezegd, verklaart hij haast vermoeid, alsof hij iets moeilijks uitlegt, iets dermate ingewikkelds voor iemand die over weinig of geen aanknopingspunten beschikt om het te begrijpen. Hij leunt een beetje voorover, terwijl Ella Fitzgerald het nummer afsluit (just as you love me) en een andere zangeres het overneemt, Billie Holiday zelf, met al haar pijn, al haar ellende, this funny thing called love, just who can solve its mystery? De dichter slaakt een zucht, alsof hij het met Billie Holiday eens is, of om zijn machteloosheid te tonen – want soms lijkt dezelfde weg zowel tot geluk als tot ellende te leiden, en wat doen we dan, hoe moet je dan leven?

 

© 2017 Jón Kalman Stefánsson
© 2019 Nederlandse vertaling Ambo|Anthos uitgevers, Amsterdam en Marcel Otten

pro-mbooks1 : athenaeum