Leesfragment: Het verlies van de aarde. Een recente geschiedenis

06 juli 2019 , door Nathaniel Rich
| |

9 juli verschijnt Het verlies van de aarde. Een recente geschiedenis van Nathaniel Rich. Lees bij ons alvast een fragment!

In 1979 wisten we reeds alles wat we nu weten over de wetenschap van klimaatverandering: waarom het gebeurde en hoe we het konden stoppen. In de tien jaar die volgden hadden we een echte kans om het probleem een halt toe te roepen. Het is duidelijk dat we daarin faalden.

Nathaniel Rich doet nauwgezet verslag van de periode waarin op een haar na verdragen werden gesloten die ons van de ondergang konden redden, vóórdat de olie-industrie en politici besloten wetenschappelijke bewijzen te ontkennen of naast zich neer te leggen. Het boek is gebaseerd op een lang artikel waaraan een heel nummer van The New York Times Magazine gewijd was.

 

Inleiding

De afrekening

Bijna alles wat we weten over de opwarming van de aarde wisten we al in 1979. En misschien begrepen we het toen wel beter. Vandaag weten bijna negen op de tien Amerikanen niet dat onder wetenschappers brede consensus heerst dat de mens het wereldwijde klimaat heeft veranderd door achteloos fossiele brandstoffen te verbranden. Maar in 1979 stonden de hoofdpunten al buiten kijf en verschoof de aandacht van de basisprincipes naar een verfijning van de voorspelde gevolgen. Anders dan de snaartheorie en gentechnologie was het 'broeikaseffect', een metafoor daterend uit het begin van de twintigste eeuw, al algemeen bekend en stond beschreven in elk basisleerboek biologie. Wetenschappelijk was het niet erg ingewikkeld. Het viel te herleiden tot een simpel axioma: hoe meer koolstofdioxide (co2) in de atmosfeer, hoe warmer de planeet. En door steenkool, olie en gas te verbranden braakte de mens steeds funestere hoeveelheden co2 uit in de atmosfeer.
Sinds de industriële revolutie is de aarde meer dan één graad Celsius opgewarmd. Het klimaatakkoord van Parijs - het niet-bindende, niet-afdwingbare en nu al niet meer nageleefde verdrag dat op de Dag van de Aarde in 2016 werd ondertekend - werd gesloten in de hoop de opwarming tot twee graden te beperken. In een recente studie wordt de kans dat dit lukt geschat op één op twintig. Als we er door een wonder toch in slagen, hoeven we alleen maar oplossingen te vinden voor het afsterven van de koraalriffen, een zeespiegelstijging van enkele meters en het opgeven van de Perzische Golf. De klimaatwetenschapper James Hansen noemt een opwarming van twee graden 'een recept voor rampen op lange termijn'. Rampen op lange termijn zijn momenteel het gunstigste scenario. Een opwarming met drie graden daarentegen is een recept voor rampen op korte termijn: bossen die opschieten in het Noordpoolgebied, noodgedwongen opgave van de meeste kuststeden, massale hongersnood. Robert Watson, de voormalige voorzitter van het Intergovernmental Panel on Climat Change (IPCC), stelt dat een opwarming van drie graden het realistische minimum is. Vier graden: permanente droogte in Europa, grote delen van China, India en Bangladesh in woestijn veranderd, Polynesië verzwolgen door de zee en de rivier de Colorado gekrompen tot een sijpelend stroompje. Het vooruitzicht van een opwarming met vijf graden is voor enkelen van de meest vooraanstaande klimaatwetenschappers, die zich toch niet zo snel van hun stuk laten brengen, aanleiding te waarschuwen voor de ondergang van de menselijke beschaving. De directe oorzaak zal niet de opwarming zelf zijn - we zullen niet in brand vliegen en tot as verkruimelen - maar de secundaire effecten. Het Rode Kruis schat dat er nu al meer mensen op de vlucht zijn voor milieucrises dan voor gewelddadige conflicten. Hongersnood, droogte, overstroming van de kusten en de verstikkende groei van woestijnen zullen honderden miljoenen mensen dwingen te rennen voor hun leven. De massamigraties zullen wankele regionale bestanden in gevaar brengen en een strijd om natuurlijke hulpbronnen, terroristische daden en oorlogsverklaringen in de hand werken. Voorbij een bepaald punt zullen de twee grote existentiële bedreigingen van onze beschaving, de opwarming van de aarde en atoomwapens, hun ketenen afschudden en zich tezamen tegen hun schepper keren.
En als een uiteindelijke opwarming met vijf of zes graden bizar lijkt, dan is dat enkel omdat we aannemen dat we op tijd zullen reageren. We hebben tenslotte nog tientallen jaren de tijd om de uitstoot van co2 te elimineren voordat we aan zes graden vastzitten. Maar we hébben al tientallen jaren de tijd gehad - tientallen jaren waarin klimaatgerelateerde rampen steeds vaker plaatsvonden - en we hebben bijna al het mogelijke gedaan om het probleem te verergeren. Het lijkt niet langer rationeel erop te vertrouwen dat de mensheid, geconfronteerd met een existentiële dreiging, rationeel zal handelen.
We kunnen onze huidige en toekomstige situatie niet begrijpen als we niet begrijpen waarom we dit probleem niet hebben opgelost toen we de kans hadden. Want in het decennium van 1979 tot 1989 hadden we een prima kans. De grootmachten van de wereld waren op een gegeven moment nog maar een paar handtekeningen verwijderd van het goedkeuren van een bindend kader voor het terugdringen van koolstofuitstoot - veel dichterbij zijn we sindsdien niet meer geweest. Gedurende dat decennium moesten de obstakels die we de schuld geven van onze huidige passiviteit nog verschijnen. De voorwaarden voor succes waren zo gunstig dat ze wel een fabel lijken, zeker in een tijd dat zo veel oudere leden van de klimaatklas - de wetenschappers, beleidsonderhandelaars en activisten die al tientallen jaren tegen onwetendheid, apathie en corrupte bedrijven strijden - openlijk wanhopen aan de mogelijkheid om zelfs maar enige verzachting te bewerkstelligen. Ken Caldeira, een vooraanstaande klimaatwetenschapper van het Carnegie Institution for Science in Stafford, stelde het onlangs aldus: 'We schuiven steeds meer op van voorspellen wat er gaat gebeuren naar proberen te verklaren wat er is gebeurd.'
Wat is er dan gebeurd? De meest gangbare verklaring betreft momenteel de plunderingen door de fossielebrandstoffenindustrie, die de laatste decennia met stripboekenbravoure de schurkenrol op zich heeft genomen. Tussen 2000 en 2016 heeft de industrie meer dan twee miljard dollar uitgegeven, tien keer het bedrag dat milieugroepen hebben uitgegeven, om wetgeving ten aanzien van klimaatverandering te dwarsbomen. Er is een krachtig subveld van klimaatliteratuur over de machinaties van industrielobbyisten, de corruptie van gewillige wetenschappers en de beïnvloedingscampagnes die ook nu nog, lang nadat de grootste olie? en gasbedrijven zijn gestopt met hun onnozele ontkenningsspelletjes, het politieke debat ondermijnen. Maar die aanval van de industrie begon pas goed aan het eind van de jaren tachtig. In het daaraan voorafgaande decennium deden enkele van de grootste olie? en gasbedrijven, waaronder Exxon en Shell, serieuze pogingen om inzicht te krijgen in de reikwijdte van de crisis en zich in te spannen voor mogelijke oplossingen.
We worden momenteel tot wanhoop gedreven door de politisering van de klimaatkwestie, wat nog een nette omschrijving is van het gegeven dat de Republikeinse Partij koppig in de ontkenningsstand blijft staan. In 2018 wist slechts tweeënveertig procent van de geregistreerde Republikeinen dat 'de meeste wetenschappers van mening zijn dat opwarming van de aarde zich voordoet', en dat percentage daalt nog. Scepsis over de wetenschappelijke consensus ten aanzien van de opwarming van de aarde - en daarmee scepsis over de integriteit van de experimentele methode en het najagen van objectieve waarheid - is een fundamenteel geloofsartikel van de partij geworden. Maar in de jaren tachtig deelden veel vooraanstaande Republikeinse Congresleden de overtuiging met de Democraten dat het klimaatprobleem een politieke witte raaf was: niet partijgebonden en van het allerhoogste belang. Onder degenen die opriepen tot een urgent, direct en verstrekkend klimaatbeleid behoorden de senatoren John Chafee, Robert Stafford en David Durenberger; bestuurder van de Environmental Protection Agency (epa) William K. Reilly; en, gedurende zijn campagne als presidentskandidaat, George H.W. Bush. Malcolm Forbes Baldwin, de waarnemend voorzitter van Ronald Reagans Council for Environmental Quality, zei in 1981 tegen leidinggevenden uit het bedrijfsleven: 'Er is geen belangrijkere of conservatievere zorg denkbaar dan die om de bescherming van de aarde zelf.' De kwestie was onbetwistbaar, zoals de steun aan het leger en de vrijheid van meningsuiting. Behalve dan dat de atmosfeer een nog bredere achterban had, samengesteld uit alle menselijke wezens op aarde.
Er heerste brede consensus dat er onmiddellijk actie moest worden ondernomen. In het begin van de jaren tachtig voorspelden wetenschappers binnen de Amerikaanse overheid dat tegen het eind van het decennium de wereldwijde temperatuurregistratie overtuigend bewijs zou leveren voor de opwarming en dat tegen die tijd een ramp onafwendbaar zou zijn. De Verenigde Staten waren op dat moment de voornaamste producent van broeikasgassen ter wereld; meer dan dertig procent van de wereldbevolking had helemaal geen toegang tot elektriciteit. Miljarden mensen hoefden de 'American way of life' niet eens te bereiken om de wereldwijde koolstofuitstoot catastrofaal te doen toenemen; een lichtpeertje in elk dorp was al afdoende. Een rapport uit 1980 dat de National Academy of Sciences op verzoek van het Witte Huis opstelde, adviseerde 'de kwestie van de koolstofdioxide op de internationale agenda te zetten in een context waarin samenwerking en de opbouw van consensus vooropstaan en politieke manipulatie, controverse en verdeeldheid tot een minimum worden beperkt'. Als de Verenigde Staten dit voorstel, dat eind jaren tachtig brede steun genoot, hadden onderschreven - het bevriezen van de koolstofuitstoot met een reductie van twintig procent in 2005 - had de opwarming beneden de anderhalve graad kunnen worden gehouden.

[...]

 

Copyright © 2019 Nathaniel Rich
Copyright Nederlandse vertaling © 2019 Bookmakers en Uitgeverij De Arbeiderspers

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum