Leesfragment: Hier maak ik mijn stad

09 augustus 2019 , door Robin Robertson
|

Op 20 augustus verschijnt Hier maak ik mijn stad (The Long Take, vertaald door Hans Kloos). Lees bij ons nu alvast de eerste pagina's van het eerste hoofdstuk.

De Schot Robin Robertson was tot voor kort in Groot-Brittannië vooral bekend als veel geprezen dichter, maar met Hier maak ik mijn stad heeft hij een wonderlijk boek geschreven dat bij geen en alle genres lijkt thuis te horen, en dat zo overladen is met lof dat het de landsgrenzen overstijgt. Hier maak ik mijn stad is het relaas van de jonge Walker, een Canadese veteraan uit de Tweede Wereldoorlog, die toen ook Nederland heeft aangedaan en na de oorlog zijn geluk beproeft in de VS, eerst in New York, dan aan de westkust in Los Angeles en San Francisco. Het verhaal van zijn ervaringen in het land van de onbegrensde mogelijkheden is doorregen met herinneringen aan het Canadese eiland van zijn jeugd, aan het D-Dayfront van de oorlog, en met dagboeknotities en kattenbelletjes op ansichten.

 

En daar verrees zij dan,
glinsterend als een staande golf –
de legendarische, dampende ravage, de nieuwe torens
die de blauwe lucht in staken,
het gerangschikte gelid van ivoor en goud, de schittering,
de bekoring van ingesloten licht
terwijl de wereld er op deze herfstochtend
uiterst traag
omheen draaide, in opperste verbazing.

En daar bleef ze, toekijkend
hoe de vrachtwagenchauffeur en de jonge man
steeds dichterbij kwamen
onder masten, draden, telefoonpalen door,
langs pakhuizen, stapelplaatsen,
verlaten terreinen, tussen de lange
broeklanden met filmpjes olie, de vuilstorten en moerassen,
voor ze omlaagdoken
onder de Hudson door en weer bovenkwamen
aan de andere kant
midden in een zwarte nattigheid
van lege straten vol troep
en geen stad te bekennen.

‘Probeer ’t in de havens. Daar hebben ze altijd mensen nodig.’

*

In mij liep hij, brandend als een steenkoolader. De weg.

In Broad Cove, thuis op het eiland, werkte je in de mijn of op een boot. Nam je de gewoonte van de ouderen over – het lange staren over zee – werd je als een doornboom hardhandig naar de vorm van de wind gewrongen, met een nerf gericht door het weer; petten en tweed, schraalrode, magere gezichten, vochtige ogen, stiltes die weken duurden; de vrouwen die hun rode handen wrongen, een theedoek of kippen de kop van de romp om nog meer stilte te maken.

*

Hij loopt. Dat zit in zijn naam en natuur.
Rijen gebouwen die allemaal op elkaar lijken,
deuren en ramen, mensen die naar binnen gaan, naar buiten kijken;
binnen – hallen en stoelen, hallen en stoelen
en nog meer deuren die open- en dichtgaan.
Straat na straat vol gebouwen, allemaal hetzelfde.
Mensen, allemaal hetzelfde.

Het kluwen en de kleur: alles beweegt
op de straat en steekt over, rechte lijnen
en diagonalen. Drogisterijen, kruidenierszaken,
snackbars, eettenten. Opvanghuizen. Kroegen.
Blokken. Hoeken. Kruispunten.
Een krat die valt of een kind dat gilt, een auto
die knalt, en hij zit weer in Frankrijk,
met die smaak in zijn mond. Munten. Cordiet. Bloed.

Heel hard. Hel licht. Geen plek om je ogen rust te gunnen. Om je te verstoppen. Dit is dus wat er plaatsvindt tussen de ene nacht en de andere: dit is dag. Een eindeloze repetitie met spelers die de hele tijd wisselen maar het nooit goed doen. Dingen laten vallen. Tegen elkaar op lopen. Struikelen over de stoeprand. Elke deur, elk raam, gaat open, gaat dicht, automobielen die langsscheren, de kreten van verkopers, gillen van kinderen, wagens met paarden, trams en bestelwagens. Mensen met haast, alle kanten op, langs de lijnen van een of ander netwerk. Misschien zou je van heel hoog er een ontwerp in kunnen ontwaren, als een modelspoorbaan. Maar niet hierbeneden. Alles gaat te snel en er zijn te veel mensen en auto’s en ik houd me vast aan dit stopbord want ik ben bang en ik weet dat ik hier doodga.

Een harde migraine van kleurkletteringen, dolksteekflitsen,
en zon die overal uitgespreid ligt in witte vlaggen.
Niet één schaduw in deze wereld.

*

De weg onzichtbaar onder zware sneeuw: een schoon, zachter landschap dat golft en verblindend verglijdt naar de lei van de zee. De enige kleur is het korstmos dat zich vastklampt aan de twijgjes, licht als stuifmeel, en terug bij het huis, de bessen van de lijsterbes, met één arm voor de deur.

*

Nacht.

Geen stad te bekennen.
In plaats daarvan dit grijze stenen doolhof, deze
vastgezette constellatie, blind en zwart, van schaduwen,
met hoeken die de hemel kwetsen, symmetrieën die openbreken
en weer in het gelid klikken.
De groene Z’s van brandtrappen, draden
die wat er van het licht nog rest kris-
kras in een dicht raster versnijden.
De gebouwen sluiten
zich rond een doodlopende straat, breken
dan weer open naar de nieuwe toekomst: herhalen,
terugkrabbelen, vergissen, verliezen.

*

Vader stond daar bij de deur te staan. ‘De oorlog was nog tot daaraan toe, maar dit is wat anders. Jij bent de eerste van ons die hier weggaat in honderdzeventig jaar.’

*

Hij wilde dit land zien, dus daar ging hij:
de banken op Hanover Square bij zonsopgang,
Fanelli’s, de Spot, de White Horse,
de parken, de lommerds, de tenten waar je voor 15 cent kon eten,
de Green Door, de Marathon, de Garden Bar,
een poort aan Beekman Street voor een drankje als het donker was.

Hij betrapte zijn weerspiegeling soms in een winkelruit:
zag de krullenkop met zijn vishengel,
dan de magere blanke soldaat met lege ogen
steeds dunner worden.

Hij gaat daar onder schimmen.
Ziet nooit hetzelfde gezicht terug.
Hij koerste op de zon
als hij die kon ontwaren tussen de gebouwen, in de canyons.
De metrolijnen zijn rivieren, ondergronds,
die elke vijf minuten plotseling overstromen
met een guts mensen.
Mensen van overal, in alle tinten, met honderd talen:
Italiaans, Pools, Russisch, Duits, Jiddisch,
Spaans van de Mexicanen, de Puerto Ricanen,
dat Chinees – als een terugspoelende tape, versneld.

Mensen; net als hij,
die het platteland hebben verlaten voor de stad,
verveling voor angst, de gezichten
drommen hier samen in deze straten
als toeschouwers in een droom.
Ze wilden anoniem worden,
niet heelhuids verzwolgen, niet verdwijnen.
Nu brengen ze hun dag door op South Street
of bij de Battery, hun nacht
in de logementen, de kooihotels van de Bowery,
dicht opeengepakt als palingen in een fuik.

*

Kil als met Lichtmis. Een vliesje ijs
op het waterglas bij het bed
is het enige dat niet trilt onder de rails
van de 3rd Avenue El boven zijn hoofd.
Door de grijze vitrage heen
knettert boven de huurkazernes
de hemel wakker als een loszittende verbinding;
bliksem licht op achter de wolkenmuren.
Ergens, een stuk naar het noorden,
staat het Chrysler en het Empire State.
Een stuk naar het zuiden staat de Vrijheid.

*

Naar beneden de ondergrondse in over dezelfde beslagen trap
als op dat transportschip in Southampton: het verhitte schokken
en bonken van de machine,
vastgenagelde gang. en halwanden, duisternis, plots licht, schrale lucht,
de kletterende echo van voetstappen op staal.
De witte, nietsziende ogen.

[...]

 

Copyright © 2018 Robin Robertson
Copyright vertaling © 2019 Hans Kloos / Em. Querido’s Uitgeverij bv

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum