Leesfragment: Hoe Matt een dode vis werd

18 november 2019 , door Jeroen van Kan
| |

19 november verschijnt de verhalenbundel Hoe Matt een dode vis werd van Jeroen van Kan, en donderdag 21 november wordt het boek gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel & Nieuwscentrum. Wij publiceren voor!

Matt Scaramelli is metamorfoseur: hij kan in alles veranderen wat het publiek van hem vraagt. Tot iemand hem op een avond opdraagt de gedaante van een vis aan te nemen. In 'De doodroker' staat Alfred Tibbats op het punt zichzelf dood te roken en slaat hij geamuseerd de wedloop gade van de aandoeningen die hem naar het leven staan, nieuwsgierig welke zal winnen. In 'Extracties' raakt een man na een kleine ingreep aan zijn verstandskiezen langzaam misvormd en wordt hij daar door zijn artsen om bewonderd: ze zien mismaaktheid in haar meest delicate vorm.
Vrijwel alle hoofdpersonen in Hoe Matt een dode vis werd staan aan de vooravond van een mentale of fysieke verandering die óf hun leven grondig verandert, óf tot hun dood leidt. Want hoe te leven als dwangmatig roker, als delicaat monster, als metamorfoseur met visangst?

 

Het delicate monster

Ooit zag een godheid het licht langs het voorhoofd van een god, ooit schiep een god een mens uit een rib, maar aan kaakbeen groeien doorgaans alleen tanden. Philip Verstaggen- Molenbreet verandert niet in een tand. In wat wél is moeilijk te zeggen.
Het begint met een spanning in zijn kaak. De kiezen worden uit elkaar gedreven, alsof er een wig tussen is geplaatst die door onbekende machten steeds dieper zijn gebit in wordt getikt.
Philip onderzoekt de randen van zijn bovenkaak. Het tandvlees is over de hele linie verdikt. Het voelt nog glad aan, maar onder het oppervlak groeit gekarteld bot. Op sommige plekken ziet het tandvlees bleek, alsof de spanning daar het grootst is. Dat denkt Philip althans te zien als hij in de badkamer met behulp van een tandartsspiegeltje en een zaklantaarn in zijn mond probeert te kijken, daarbij gehinderd door de weerbarstige gezichtshuid die zonder klemmen en andere hulpmiddelen niet bereid is veel van de misvorming prijs te geven.
Hoewel de spanning al weken voelbaar is, is dit de eerste keer dat Philip eraan denkt een afspraak met zijn tandarts te maken. Het onaangename gevoel is veranderd in een zeurende pijn. Niet ondraaglijk, maar wel constant aanwezig. Als hij de uitgestulpte botrand aanraakt, gaat er een schok door zijn hele lichaam. Er is geen andere conclusie mogelijk: hij moet hulp zoeken.
De afspraak is snel gemaakt, alleen de wachttijd valt tegen: drie weken. Eerder is er geen plek, tenzij het gaat om een zeer dringende klacht. Philip ontkent dat. Het is zonder meer een klacht, maar een dringende? Drie weken kan hij nog wel wachten. Dringend is gillen van de pijn, dringend is zware ontstekingen, spontaan uitvallende kiezen en tanden, niet een spanning in de bovenkaak.
De uitstulpingen zijn van een snel groeiend soort, concludeert Philip in de weken na het maken van de afspraak. De pijn neemt per dag toe.
Het bevalt hem zich in te beelden dat hij er verstand van heeft. Philip is goed in het inbeelden van kennis en het kortstondig uitoefenen van een beroep. Uitsluitend binnen de muren van zijn huis, daarbuiten hééft hij geen beroep. Althans, niet het soort beroep waaraan een opleiding voorafgaat en waaraan een certificaat of diploma verbonden is. Elke keuze heeft Philip weten uit te stellen. Elke keuze zou hem immers beperken, en waarom zou een mens zichzelf beperken? Hoe minder keuzes, hoe groter de vrijheid.
Philip beeldt zich een beroep het liefst in. Zoals dat van tandarts. Een grotere noodzaak tot het uitoefenen van een denkbeeldig beroep is er nooit geweest. Desondanks is hem inmiddels wel duidelijk dat een echte tandarts moet oordelen over zijn allerminst denkbeeldige kaakvergroeiing. Het spiegeltje bergt hij op in een la, ook al bedenkt hij ondertussen welke tandartsbenodigdheden nog ontbreken. Tangen. Plastic handschoenen. Nog meer spiegeltjes op ijzeren steeltjes.

Peter Janssen, tandheelkundige
Algemeen lid Centraal College Uitzonderlijke Medische Gevallen

Spiegelwanden rondom. Een wat curieuze muurdecoratie voor de wachtkamer van een tandarts. Een wrede decoratie in ieder geval. Philip kan zich alleen aan zijn eigen spiegelbeeld onttrekken door een tijdschrift op te slaan of naar de deur te kijken. Geen van beide mogelijkheden bevalt hem. De deur blijft te lang dicht om de aandacht vast te kunnen houden en de tijdschriften die er liggen zijn onleesbaar.
In het schelle licht van de wachtkamer meent Philip eindelijk te kunnen zien dat de kaakvervorming zijn gezicht heeft veranderd. Zijn mond lijkt breder, zijn wangen lijken dikker. Zelfs zijn ogen lijken kleiner te zijn geworden, meer samengeknepen. Of kan dat niet aan de misvorming liggen? Ligt het aan het licht in de wachtkamer? En die kaaklijn, is die niet altijd veel geprononceerder geweest?
‘De heer Verstappen-Molenbreet?’ Een man in een witte jas leest de naam af en kijkt daarna verstrooid de wachtkamer in. Zijn in plastic verpakte hand stopt de patiëntenkaart vervolgens in zijn jaszak. Hij wacht af. Meestal zegt er iemand ‘Ja’ en staat op. Of iemand zegt ‘Dat ben ik’ en staat op. Een enkeling staat alleen op. Maar nu gebeurt er niets. In de wachtkamer zit één man, verdiept in zijn eigen spiegelbeeld.
‘Meneer Verstappen-Molenbreet?’ De tandarts gebruikt iets meer nadruk en buigt voorover, zodat er nog minder misverstand kan bestaan over tot wie hij zich richt.
‘Ah... Ja. Dat ben ik.’
‘Dat dacht ik al. Komt u verder.’
De tandarts draagt niet alleen een smetteloos wit kapje voor zijn mond, maar ook een mentholgroen netje over zijn haar. De wijd vallende doktersjas heeft dezelfde kleur als het netje. Alleen de rode gympen en het grote montuur detoneren.
Philip is de tandarts gevolgd door een smalle gang en betreedt een helverlichte ruimte met in het midden een stoel die afkomstig lijkt uit de cockpit van een straaljager. Zo stelt Philip zich straaljagerstoelen in ieder geval voor, in werkelijkheid heeft hij er nooit een gezien, net zomin als een moderne tandartsstoel. Zijn laatste tandartsbezoek ligt al jaren achter hem.
De tandarts draait zich naar Philip toe en steekt zijn hand uit. ‘Zo, Peter Janssen. U mag plaatsnemen, hoor.’ Hij is moeilijk te verstaan vanachter dat witte kapje dat nodeloos veel gezicht bedekt. Het beangstigt Philip zo weinig van hem te kunnen zien. De zware glazen in het te grote montuur zijn ook niet echt behulpzaam. Hij ziet sterk uitvergrote bruine ogen achter het glas. Buiten proporties. Als hij niet zo verlegen was geweest, had hij de man gevraagd zijn bril af te zetten en alvorens te beginnen even zijn kapje af te doen. Waarom hangen ze geen foto van de tandarts op in de behandelkamer? Die hele medische verkleedpartij ontmenselijkt doktoren.
‘Zo, wat zijn de klachten?’ Tandarts Janssen gaat op een krukje zitten. Het steekt nogal sober af tegen de geavanceerde stoel die nu zacht zoemend van stand verandert. De rugleuning zakt weg. ‘Ontspant u zich maar, hoor.’
Een accent. Duits, lijkt het wel. Of Pools, zou ook nog kunnen. Hoewel, Hongaars lijkt hem ook niet ondenkbeeldig. Oostblok waarschijnlijk. Vreemd, hij heeft zich immers voorgesteld als Janssen. Of heeft Philip die naam verkeerd verstaan vanwege de mondbedekking? Heeft hij misschien Pjotr Jarnson gezegd of iets wat er nog minder op lijkt? Of heeft hij helemaal geen accent, maar hindert het kapje hem bij het spreken?
De tandarts verstelt de lamp die boven de stoel hangt. Philip voelt de hitte op zijn wangen.
‘Zo, wat zijn de klachten?’
Philip weet zeker dat hij deze vraag al eerder heeft gesteld. Of heeft hij niet goed opgelet? Weer iets verkeerd verstaan? Nee, hij heeft het echt gezegd, vlak voordat hij werd afgeleid door het beeldscherm dat loodrecht boven de tandartsstoel hangt en waarop een tekenfilm te zien is. Projectie van een onschuldige wereld. Net als de appel op die poster, die er eng gezond uitziet met zijn rode blosje, gave huid en perfecte steeltje. Hoe groot kan het kwaad zijn dat hier geschiedt dat er zoveel onschuldige afbeeldingen in stelling moeten worden gebracht?
‘Meneer Versteegen?’
‘Verstaggen-Molenbreet.’ Philip glimlacht en zoekt oogcontact, maar schrikt terug bij het zien van de te grote bruine ogen.
‘Verstappen-Molenbreet, ja, excuus. Waarom hebt u een afspraak gemaakt, wat mankeert eraan?’
Hij heeft de formulering aangepast om de kans op een antwoord te vergroten. ‘Wat zijn de klachten’ klinkt toch beter dan ‘wat mankeert eraan’, vindt Philip. ‘Mankeren’ associeert hij niet met tanden en tandartsen, meer met benen en gewone huisartsen. Waarschijnlijk omdat in ‘mankeren’ het woord ‘mank’ verstopt zit. Mank kun je alleen lopen.

 

Copyright © 2019 Jeroen van Kan

pro-mbooks1 : athenaeum