Leesfragment: In het licht van de eeuwigheid

16 november 2019 , door Willem Pijper
| | |

Op 19 november verschijnt Willem Pijpers In het licht van de eeuwigheid. Wij publiceren voor!

Willem Pijper leidde een kort, heftig en rusteloos leven. Hij componeerde een indrukwekkend muzikaal oeuvre en schreef vele honderden essays en recensies. Hij was hoofdredacteur van het fameuze tijdschrift De Muziek, mentor van een hele generatie Nederlandse componisten en directeur van de muziekschool en het conservatorium in Rotterdam tijdens de crisis en oorlogsjaren. Naast dat alles was hij fervent automobilist, lezer 'met onstilbare honger naar veelzijdig weten' en een veeleisend gourmand en wijnkenner. Gedurende zijn twee huwelijken onderhield Pijper bovendien innige contacten met nog zoveel andere vrouwen dat Hendrik Marsman hem kwalificeerde als 'haremhouder'. Dit alles en veel meer komt aan de orde in de duizenden brieven die hij schreef en waaruit voor dit boek een keuze is gemaakt.

Deze selectie uit de brieven van Willem Pijper is gekozen, ingeleid en becommentarieerd door musicoloog en literatuurwetenschapper Arthur van Dijk.

 

Inleiding

In zijn korte, heftige leven kan Willem Pijper (1894-1947) zich nauwelijks rust en ontspanning hebben gegund. Componist van een indrukwekkend oeuvre, auteur van vele honderden essays en recensies, schrijver van duizenden brieven, zeven jaar hoofdredacteur van De Muziek, van jongs af aan leraar – in de ruimste zin van het woord – van een hele generatie Nederlandse componisten, gedurende crisis- en oorlogsjaren directeur van de Toonkunst-Muziekschool en het Toonkunst-Conservatorium in Rotterdam, medeoprichter van de International Society for Contemporary Music (isfcm) en de Nederlandse sectie daarvan. Daarnaast: erudiet lezer ‘met onstilbare honger naar veelzijdig weten’ fervent automobilist, veeleisend gourmand, roker en wijnkenner. Zijn twee huwelijken weerhielden Pijper bovendien niet van warme en intensieve contacten met een grote hoeveelheid vrouwelijke ‘compagnes’. Pijpers principieel beleden ‘pluralisme’ – volgens Marsman was Pijper een ‘haremhouder’ – is voor dit boek van belang, omdat hij zich juist in zijn brieven aan vrouwen het meest expliciet over zichzelf heeft uitgelaten.
Daar komt bij dat hij zich er in geen enkel opzicht met een jantje-van-leiden van afmaakte. Pijper wilde volgens Vestdijk ‘alles wat hij te doen had in de perfectie ten uitvoer brengen’. Hij leed aan ‘maladie de la perfection’, een door Pijper graag gebruikte term. Hoewel hij eigenlijk vond dat hij directeur van het conservatorium in Amsterdam of Den Haag had moeten zijn, werkte hij zich een slag in de rondte om er in Rotterdam een succes van te maken. En met betrekking tot de vrouwen benadrukte Vestdijk dat ‘wat men voor dartel en laakbaar spelen zou willen houden, hem als slachtoffer van ditzelfde pluralisme veel hoofdbreken kostte. Hij voelde meer verantwoordelijkheid dan de huwelijksmeneer, bij wie alles van een leien dakje loopt.’ De geijkte formulering ‘veeleisend voor zichzelf en anderen’ lijkt voor Willem Pijper uitgevonden.
Pijpers raison d’être was zijn muziek. Hij bestaat naar eigen zeggen slechts ter wille van zijn werk: ‘Eén gebied heb ik werkelijk met staal en beton gepantserd: het terrein van mijn artistieke creativiteit.’ Keer op keer benadrukt hij in zijn brieven dat zijn vermogen om als componist actief te zijn, het enige punt is dat er in wezen op aankomt. ‘Het is niet van belang, sub specie aeternitatis, dat ik daarbij al of niet gelukkig ben, dat anderen, wie dan ook, daarbij gelukkig of ongelukkig zijn. Het is het componeren-kunnen dat, meen ik, recht heeft op deze rigoureuze bescherming.’ Als Pijper door het bombardement van Rotterdam alles kwijtraakt, schrijft hij aan Hendrik Andriessen: ‘Wat mij persoonlijk betreft: alles ging verloren behalve de handschriften van mijn niet-gedrukte werken, zodat er, sub specie aeternitatis, eigenlijk niets gebeurd is.’
Ook al heeft Pijper zich naar eigen idee het meest persoonlijk uitgedrukt in zijn muziek, toch zijn het vooral de brieven die ons helpen een beeld te vormen van de aard en ontwikkeling van zijn karakter. Een helder afgerond beeld levert dat niet op: het is juist de ongrijpbare complexiteit van dat karakter en de enorme beweeglijkheid ervan die het wezen van zijn persoonlijkheid vormen. En Pijper was zich hiervan terdege bewust.
Een ‘Mann ohne Eigenschaften’ was hij niet. Gevraagd naar een karakterschets, schreef zijn vriend Jaap Hessing: ‘Het is zeer moeilijk een karakterbeschrijving te geven van een zo gecompliceerd en daarbij gesloten mens als Pijper was. Inderdaad hebben we samen een aantal jaren een heel genoeglijk contact met elkaar gehad en bij ieder ander mens zou dit voor mij voldoende zijn geweest althans de grondlijnen van zijn karakter te schetsen, maar in dit geval sta ik voor zoveel problemen dat ik mij er niet aan waag. Overgevoelig, delicaat en tegelijk glashard, zakelijk, egoïstisch en tevens grand seigneur, kinderlijk en tevens geraffineerd diplomatiek; elke typering kan met goede gronden worden weerlegd.’ Voor Vestdijk was Pijper, na Du Perron, ‘onberedeneerbaarderwijs’ degene op wie hij het meest gesteld is geweest. Karel Mengelberg verwoordt wat veel leerlingen van Pijper beweren: ‘leerling zijn van Pijper betekende vriend zijn’, en heeft het over diens ‘warme menselijkheid’. Paul Sanders had als mederedacteur van het tijdschrift De Muziek flink met hem te stellen: ‘Strengheid voor zichzelf en anderen, een ijzeren logica in denken, exactheid van uitdrukking, een grote mate van zelfbewustheid, ze vormen een complex van eigenschappen die men al te spoedig voor hardheid hield.’ Marsman, die Pijper ook persoonlijk heeft gekend, eindigt zijn bespreking van de essaybundel De Quintencirkel kort en bondig: ‘een starre, stroeve persoonlijkheid, een harde zuiverende intelligentie.’
Piet Tiggers schreef in het herdenkingsnummer van Mens en Melodie bij Pijpers dood in 1947: ‘Het is hier niet de plaats om de totaliteit van Pijpers karakter te determineren of een poging daartoe te doen. [...] Of Pijper wellicht naargeestig, wrevelig, onheus, vermetel, hatelijk, boosaardig, wraakzuchtig, heerszuchtig, liefdeloos en ijdel kon zijn, dan wel blijmoedig, opgewekt, wellevend, bedeesd, mild, vriendelijk, goedhartig, vergevensgezind, meegaand, toegenegen en bescheiden. Het boezemt ons in dit verband weinig belang in.’ Een andere constatering van Tiggers is bijzonder treffend: ‘Pijper werkte onophoudelijk aan zijn eigen vorming. Door drieste zelfstudie en in tweede instantie door de levendige omgang met de intelligentsia van zijn kring kreeg hij karakter. [...] Pijper bezat karakter, hij bezat persoonlijkheid en wel in de meest volledige betekenis van het woord. Hij heeft dit karakter door harde zelftucht gevormd.’
Dat proces van tucht en zelfanalyse is in dit brievenboek nauwgezet te volgen, van de enorme, ambitieuze rusteloosheid in zijn jeugd, tot de stoïcijnse houding gedurende de Tweede Wereldoorlog. Pijper ging de strijd met zijn eigen complexen niet uit de weg en schreef erover met soms pijnlijke eerlijkheid, vooral in de brieven aan zijn vriendinnen: over zijn moederfixatie, christusneurose en schuldbewustzijn, zijn zelfverklaarde autisme en schizofrenie, het ‘Halewijn-conflict’ – zoals hij het zelf noemde – waarin instinct en rede met elkaar om voorrang streden, zijn bindingsangst, die altijd net iets sterker was dan de erotische behoeftes. Pijpers fascinatie voor de Griekse tragedies, waarin het noodlot zo’n allesoverheersende rol speelt, en voor de psychoanalyse en de astrologie – twintigste-eeuwse varianten daarop – is in dit licht te bezien. Het hielp hem om meer helderheid te krijgen over vele tegenstrijdigheden in zijn karakter en zijn gedrag.
Bij het lezen van Pijpers brieven springen talloze tegenstellingen in het oog. Hij heeft lak aan maatschappelijke conventies, is ‘op de vlucht voor de burgerij sinds zijn prille jaren’ (Vestdijk), maar de correspondentie staat bol van kleinburgerlijke vooroordelen jegens katholieken, Friezen en Brabanders, kleurlingen, homoseksuelen en joden. De ridderorde die hij in 1935 ontvangt is een ‘crachat du roi’ (een koninklijke fluim), maar het onmiddellijk vervaardigde staatsieportret – mét lintje – is vanaf dat moment zijn favoriete foto. Hij heeft de ambitie directeur te worden van het conservatorium van Den Haag of Amsterdam, maar uit niets blijkt dat hij investeert in de relaties die hem bij die ambitie zouden kunnen helpen. In 1937 wordt hij dan ook gepasseerd ‘ten pleiziere van alle ploerten en ignoranten die het kunstleven in dit land beheersen’. Zijn grote behoefte aan vriendschap en kameraadschap komt vooral tot uiting als hij in die relaties is teleurgesteld. Uit veel brieven aan vrienden en vriendinnen blijkt een warme betrokkenheid, maar tegelijkertijd is er een afstandelijk soort paternalisme. Ook de ‘liefdesbrieven’ aan Iet Stants, Louise Bolleman° en Corrie Hartong getuigen daarvan.
Pijpers wapen was volgens Vestdijk ‘superieur – een geestelijk wapen, genaamd de Tong, en de daar enigszins aan verwante Pen. Hij spaarde niets en niemand. Hij zal wel voortreffelijk op de hoogte zijn geweest van het karakter van compensatie van deze meedogenloosheid. Toen ik hem, heel in het begin, toen ik nog niets van zijn kindertijd afwist, eens vroeg of hij op school nog wel gevochten had, zei hij: ‘Na zekere leeftijd heb ik het met mijn tong af moeten doen.’ Uiteraard is de pen in Pijpers persoonlijke brieven veel minder ‘wapen’, maar de scherpte en de onderkoelde humor zijn er niet minder om. De stijl van de brieven is als die van zijn recensies en essays: modern, met een economisch en helder taalgebruik, ter zake en zonder omwegen, gekruid met raak geformuleerde observaties en puntige terechtwijzingen. Opvallend is Pijpers regelmatige handschrift, zonder doorhalingen en correcties, of het nu om zijn composities of zijn brieven gaat. Het getuigt van een scherpe intelligentie en een uiterste geconcentreerdheid: wat hij te zeggen had, had in zijn hoofd al vaste vormen aangenomen.

 

63. Willem Pijper aan Karel Mengelberg
Bilthoven, 18 september 1923

Beste Karel,

Je brief kreeg ik zojuist, en zo-even is ook Cornelis op de trein naar Berlijn gestapt . ik kan je dus helaas net niet meer aan de gevraagde inlichtingen helpen. Alleen weet ik dat hij twee repetities heeft en, met uitzondering van een hymne aan Diepenbrock (ik geloof: de Abendmahlshymne naar Novalis), een buitengewoon rot programma maakt; met onder andere Op Verzoek de Pietheinrhapsodie.
Ja, dat spelen in Berlijn is natuurlijk voor ettelijke uitleggingen vatbaar; overigens geloof ik wel dat er in dit geval voor 80% plezier aan het vak bij is (lust om de Philharmoniker eens te leren kennen en dergelijke).
Weet je al van de mutaties aan De Telegraaf? Dresden heeft de plaats van Van Wessem (ede eerste muziekman, in los verbandf), dat wil zeggen een beperkt aantal artikelen leveren waarover hij wil. De tweede plaats, de alavondse kritiek, had ik bijna gehad. Door vele intriges en onvaste houding van een mijner collegafs en vrienden, op wiens medewerking ik gerekend had! is dat weer mislukt. Nu hebben ze als tweede: meneer S. (Seiffaert) gehouden, die volmaakt incompetent is, door dezelfde mij in mfn hemd zettende vriend wordt eopgevoedf in het vak... Nee . het valt me tegen van Sem. Doch dit in vertrouwen, natuurlijk.
Ik zit aldus op een houtje te bijten en denk te gaan landverhuizen. Niets doen, op je eindje zitten wachten, kan men bijvoorbeeld in de United States of America ook. En Europa is klaarblijkelijk toch wel te dicht bevolkt. Althans: er was voor mij plaats toen ik twintig was; nu ik dertig ben, en uit de beweging, is er géén plek vrij. Verwonder je dus niet te zeer als je de namen van mij en mfn onmiddellijke omgeving over een jaar of zo eens ziet onder de tussendekspassagiers van een landverhuizersschuit. Haast maak ik er niet mee, en vanuit een ietwat versomberde geestestoestand neem ik geen definitieve besluiten.
Ik schreef een paar kleine liederen, Oudhollandse tekstjes. En maakte een gearrangeerd scènemuziekje (Ouditaliaanse melodieën, ±1590) voor een Shakespearestuk dat Van der Lugt Melsert wil opvoeren.
Misschien kan ik je nog wel eens opzoeken. Is Berlijn nog zo duur? Hans vond ik, in vertrouwen gezegd, voor zijn karakter zo normaal mogelijk. Ik raad je: doe niets aan hem. Hij moet zijn eigen ontplooiing bewerkstelligen. Die zal wellicht niet zo bijster grandioos of vrij zijn: het zal toch zijn eigen evolutie zijn die hij aldus maakt. Men kan daar met psychoanalyse, of .synthese, meer aan bederven dan goedmaken. Ik heb hem met de meeste nadruk de absolute Harmlosigkeit (an sich!) der auto-erotiek onder de ogen gebracht. Dat is, meen ik, alles dat je eraan móógt doen. Infantiele traumata niet in opvallende graad aanwezig. Libidineuze ontplooiing: wat primitief, tamelijk belast, doch niet zeer plaatselijk gefixeerd. Oppassen voor religieuze conflicten met hem. Verder geen bijzondere maatregelen. Psychisch-muzikaal: wat draufgängerisch. Leren stilzitten. Wat minder Hosannah, wat minder Kruist hem.
Laat nog eens gauw wat horen. Veel plezier op de Hollandse avond!

Je Wim
Groeten van An, en Iet

 

Copyright brieven © 1917-1947 Willem Pijper
Copyright selectie, annotatie en inleiding © 2019 Arthur van Dijk

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum