Leesfragment: Japan

29 juni 2019 , door Cees Nooteboom
|

4 juli verschijnt Japan, een bundel met reisverhalen van Cees Nooteboom. Lees bij ons alvast een deel van het verhaal 'De verjaardag van de keizer, het pathos van de dingen en andere Japanse ervaringen'!

Wat ooit begon met een boek over pelgrimstochten in Japan werd voor Cees Nooteboom gaandeweg een diepe fascinatie, die hem steeds opnieuw zou doen terugkeren naar het keizerrijk. Als onvermoeibare reiziger kijkt hij altijd achter de volgende heuvel, uit nieuwsgierigheid naar een Japan dat hij nog niet kent en begrijpt. Hij voelt een sensueel genot in de mensenmenigtes van Tokio, valt in de snelste trein ter wereld tussen de zingende monniken langzaam in slaap, probeert de verschillende tempels uit elkaar te houden en ziet in dat hij daar nog een volgend leven voor nodig zal hebben.

In deze bundel komen Nootebooms Japanse reisverhalen voor het eerst samen. Met zijn vermogen om de fijnere nuances van het land te begrijpen richt hij een persoonlijk monument op voor de kunst, de landschappen en inwoners. Japan is een onderdompeling in de schoonheid van nieuwe ontdekkingen en de onvermijdelijke vragen die hierdoor over het eigen bestaan worden opgeroepen.

 

De verjaardag van de keizer, het pathos van de dingen en andere Japanse ervaringen

I

 

Waaruit bestaat het beeld van een land? Ik ben op de grond van het vliegtuig gaan liggen dat nu al met al bijna twintig uur over de Pool op weg is naar Japan. Rondom mij slapende voeten. Ik heb een kussentje onder mijn hoofd, en een blauw KLM-kleurig dekentje over me heen, en ik kan niet slapen. Vreemd genoeg komt steeds één beeld terug: een foto die vlak na de oorlog – ik was toen een jaar of twaalf – enorme indruk op me gemaakt heeft. Een Australische krijgsgevangene in zo’n idiote lange Engelse koloniale kakibroek zit op een stoeltje of een boomstronk, dat weet ik niet meer. Hij is geblinddoekt, zijn blonde haar waait een beetje op in de wind. Zijn handen zijn gebonden met touw. Achter hem staat een Japanner. Hij heeft een kepi op, en draagt een zwarte broek in laarzen, en een wit hemd met korte mouwen. In zijn twee handen houdt hij, hoog opgetild, een groot zwaard, ongeveer zoals een golfkampioen die zijn club in de hoogste stand heeft. Een fractie van een seconde later zal hij slaan, dan zal het zwaard in één slag de nek van de Australiër doorboren, het hoofd zal eraf schieten, bloed zal uit de nek die nu nog heel is gutsen, het lichaam met de gebonden handen zal opzij vallen. Dat is, hoe dan ook, het oudste beeld dat ik van ‘Japan’ heb. Dertig jaar leven en lezen hebben dat beeld op alle mogelijke manieren gecorrigeerd, verklaard, genuanceerd – maar op dit ogenblik, nu ik binnen een uur zelf in Japan zal zijn, komt het onweerstaanbaar opzetten, een licht gevoel van angst, gemengd met vermoeidheid. Ik zie beelden van miljoenen mensen in metro’s en treinen, maar die beelden worden weer getemperd door tuinen, tempels en bloemstukken. ‘Apprehension’ omschrijft misschien nog het beste de sentimenten waar ik aan ten prooi ben. De vraag die mij bezighoudt is hoe ‘anders’ Japan is. De laatste jaren heb ik romans gelezen van Tanizaki, Kawabata, Kenzaburo Oë, Mishima, die me niet het gevoel hebben gegeven dat het ‘andere’ aan Japan een ander ‘andere’ is dan dat van, ik zeg maar iets, Brazilië. Een bepaalde exotiek van maatschappelijke en religieuze gebruiken, andere planten, ander weer, maar andere mensen? De romans gaan over sentimenten en problemen die mij niet werkelijk vreemd zijn; als ik de exotiek er aftrek, of vervang door een andere, hou ik niet iets over waar ik niets van begrijp. Maar zal ik dat, buiten de context van die boeken, ook terugvinden? Terwijl ik zo lig te denken komt er ook een onbedaarlijke jaloezie in me op. Waarom moet ik op reis als een vat gevuld met vooroordelen en informatie, waarom kun je nooit eens ergens heen waar je absoluut niets van af weet, zoals Pizarro naar het rijk van de Inca’s, of de eerste Europeanen naar Japan? Niets weten van het bruto nationaal product, nooit een Japanse film gezien hebben, Hiroshima, zen, kabuki, sumo, kaiseki, Sony, samurai, harakiri, ikebana – klankwoorden zonder enige betekenis. Wat ik doe kun je nauwelijks nog reizen noemen, er wordt niets meer ontdekt, er wordt getoetst, gecontroleerd, ontkend en bevestigd, beelden en ideeën worden tegen de ‘werkelijkheid’ afgewogen, wat ik in laatste instantie ga doen is kijken of Japan wel bestaat, alsof een toeschouwer in een bioscoop het doek zou inklimmen om bij de hoofdpersonen aan tafel te gaan zitten.

Een Japanse meisjesstem murmelt door het geluidssysteem, de voeten om mij heen worden wakker, de lichten gaan aan, de rush op de wc’s begint. Mannen, die al meteen bij het vertrek van Schiphol drie stoelen tegelijk in beslag hadden genomen om goed te kunnen slapen, zitten zich in hun stoelen te scheren met de gezichten van mensen die precies het tegenovergestelde doen van wat ik doe: zij komen thuis, zij laten de vreemde, vijandige, niet-Japanse wereld achter zich, mission completed, weer een gram toegevoegd aan de grootheid van de Japanse natie, zij voegen zich geruisloos in het grote gezelschapsspel waar ze bij horen. Vanavond, zo stel ik me voor, zitten ze in de beschermende ondoordringbaarheid van hun huizen, buigen zich voor hun vrouwen en spoelen de onaangename vreemdheid van de niet-Japanse wereld weg met sake. Ze turen, net als ik, door de ruitjes naar de galactische lichtenwemel van Tokio, schudden zachtjes in de omhelzing van een paar grijswollen wolken en dan nemen wij aarde. Dat is de Spaanse uitdrukking voor ‘landen’, die iets beter de opluchting die daarbij hoort aangeeft dan het simpele woord landen alleen. Meteen is er het eerste, onvergetelijke beeld van massaliteit: links en rechts van ons vliegtuig staat een oneindige rij andere vliegtuigen, bijna als een erehaag. Het korenbloemblauwe KLM-embleem schuift tussen de klaproosrode emblemen van de JAL. Zelden ben ik zo efficiënt ergens aangekomen. Een horde kleine busjes staat klaar, elk met een Japans meisje erin, als een zucht worden we afgevoerd naar het hoofdgebouw.

Van die aankomst herinner ik me niet veel meer. Het registreerapparaat neemt wat suffig kennis van zesdubbele wegen, klaverbladen, huizenmassa’s en overal die tekens die ik niet kan lezen, een hele geruststelling. Het hotel is ver en groot, ook daar is de afhandeling razendsnel. Omdat ik na zo’n reis nooit meteen naar bed kan, dwaal ik wat door het gebouw en kom terecht in een ijsblauwe ruimte waar een orkestje speelt. Tegen de muren staat heel Hawaii geprojecteerd, nauwelijks ben ik in Japan of ik ben alweer ergens anders. De zangeres zingt een dramatisch westers lied in het Japans, maar ze is op de een of andere manier te klein voor de grote emoties die ze vertolkt. Pas na een tijdje begrijp ik dat het ‘My Way’ is wat ze zingt, maar het houdt iets curieus onechts, alsof iemand een luide cassette in dat sierlijke minilichaampje heeft aangebracht. Met de door het neonlicht giftig paars verkleurde alcohol in mijn glas neemt de waanzin toe: er staat dus een hele kleine vrouw die heel hard zingt voor mij aan een tafel die tegelijk in Hawaii en in Tokio staat. Dan toch maar even naar buiten. Koele voorjaarslucht. Getrimde bomen. Zwaaiende reclames. Een jongen die me goedendag zegt. Een station in de verte. Honderdduizend auto’s. Ik loop wat rond maar tegelijkertijd zie ik een verwarring van flashbacks: ik trek de deur van mijn huis in Amsterdam achter me dicht, ik rijd naar Schiphol, ik koop een krant in Anchorage, ik eet een Japanse maaltijd in het vliegtuig. In de een of andere tijdrekening is het nu zeven uur in de avond, en ik ga naar bed.

 

Copyright © 2019 Cees Nooteboom

pro-mbooks1 : athenaeum