Leesfragment: Maup Caransa. Vastgoedmagnaat uit Amsterdam

11 augustus 2019 , door Wim Pelt
| | |

Wim Pelt schreef het boek Maup Caransa. Vastgoedmagnaat uit Amsterdam. Vanaf 13 september in onze winkels. Lees hier alvast een fragment!

Maup Caransa stond vanaf halverwege de jaren zestig bijna wekelijks in de krant. Honderden verhalen deden de ronde over deze flamboyante vastgoedmagnaat. Opgegroeid in een arm joods milieu was hij voor de oorlog begonnen in de autosloop rond het Waterlooplein. Tijdens de bezettingsjaren wist hij op raadselachtige wijze startkapitaal te verwerven om daarna fortuin te maken met afgedankte duikboten en Amerikaanse legertrucks.

Caransa presenteerde zichzelf als de dynamische ondernemer die het ‘beetje doodse’ Amsterdam nieuw leven in ging blazen, met de aankoop van onder meer het Amstel Hotel en Hotel Americain. De pers bejubelde zijn initiatieven aan het Rembrandtplein en elders in de stad. In 1977 moest hij de keerzijde ervaren van alle glamour en glitter, toen hij als eerste miljonair in Nederland werd ontvoerd. De daders, die met naam en toenaam in de krant hebben gestaan, werden nooit gepakt. Maup Caransa kostte het 10 miljoen gulden en blijvende psychische schade.

Wim Pelt schetst in dit boek een fascinerend portret van de legendarische Caransa, én van de lange zoektocht van de biograaf.

De kidnap

Maup Caransa kijkt op zijn gouden horloge: kwart over één. ‘Dag jongens, tot de volgende week.’ Vier bridgepartners blijven achter in de Continental Club. Naar huis, het is al vrijdag, over een paar uurtjes moet er weer gewerkt worden. Caransa trekt zijn witte gabardine over zijn donkerblauwe kostuum, duwt de buitendeur open en loopt de trap af naar het Professor Tulpplein. Halverwege bedenkt hij: misschien is het beter dat ik even terugga om te kijken of er nog iemand is die weg wil. Dan kunnen we samen oplopen. Hij staat stil en draait zich om. Welnee, wat een onzin. Die paar meter naar de auto kan hij wel alleen lopen. Het is mistig. De Rolls-Royce staat op de taxistandplaats tegenover het Amstel Hotel. Met vaste tred loopt hij erop af. Het Amstel Hotel baadt in licht. Niemand te zien. De portiers zitten zeker weer aan de koffie. Als eigenaar had hij zich daar altijd mateloos aan kunnen ergeren, nu is het zijn probleem niet meer. Nog slechts enkele meters van zijn Rolls verwijderd ziet hij uit de richting van het fietstunneltje naar de Weesperzijde vier donker geklede mannen komen. Twee op het trottoir van het Professor Tulpplein en twee op de rijbaan, een meter of twee uit elkaar. Onmiddellijk voelt hij een dreiging die hem de adem beneemt. Zal hij het Amstel Hotel binnenschieten? Kom nou! Hij ziet de receptionist met een smalende grijns op zijn anders zo uitgestreken tronie al voor zich. Waar komt die plotselinge bangigheid vandaan? Al een week of twee heeft hij het idee te worden gevolgd. Zijn villa aan de Baambrugse Zuwe werd vanuit een auto in de gaten gehouden. Ze hadden zelfs de brutaliteit gehad om op zijn oprit te keren. Onbeschermd en weerloos voelt hij zich nu. Had hij zijn Smith & Wesson .38 Special maar bij zich, maar die ligt thuis, daar loop je niet mee rond. Een lijfwacht zou toch wel een veiliger gevoel geven. Maar ja, altijd zo’n gorilla bij je, waar is dan je privacy? Moet die mee als je naar je vriendin gaat? Voor de deur wachten zeker. En altijd blijven er momenten dat je even alleen bent. Dán pakken ze je. Of ze pakken Rika, of Chelly, of een van de jongens. Daar moet je toch niet aan denken. Nee, laten ze dan maar bij hem komen...
Te laat ziet Caransa dat de mannen bivakmutsen met oog- en mondgaten over hun koppen hebben getrokken. In paniek schiet hij op zijn auto af, de autosleutels in zijn trillende hand. Ze zijn al bij hem. Zonder een woord te zeggen slaan ze op hem in. Vuisten in wollen handschoenen beuken zijn kaken, een vlammende pijn schiet door zijn hoofd. Hij voelt schoppen in zijn nierstreek. Zijn geschreeuw lijkt door niemand te worden gehoord. Ze willen zijn geld natuurlijk! Caransa smijt zijn polstasje met geld en papieren in de struiken, alsof hij een stok gooit om een hond te laten rennen. Ze reageren er niet op. Hij probeert zich te verweren met ooit aangeleerde worstelgrepen en vecht voor zijn leven, maar tegen deze kerels moet hij het afleggen. Zijn polsen zitten als in bankschroeven bekneld. Ze proberen hem bewusteloos te slaan. Dadelijk slaan ze hem nog dood. Dan geeft hij de strijd op, laat zich door zijn knieën zakken en houdt zich bewusteloos. Het schoppen en slaan houdt op. Terwijl ze hem met de hakken over het trottoir naar een rode auto slepen verliest hij een van zijn lakschoenen. Hij wordt tegen de carrosserie gedrukt en verwacht in de kofferbak te worden gewerkt, maar ze duwen hem achterin, tussen voorstoelen en achterbank. Zijn voeten steken nog uit. Door het andere achterportier trekt iemand hem verder de auto in. Er gaat een jas over zijn hoofd, hij wordt naar beneden gedrukt en krijgt stalen handboeien om. Niemand zegt iets. Ze stoppen hem watten en kauwgom in zijn oren. Hij ligt op zijn buik op de vloer. Twee mannen op de achterbank zetten hun voeten op zijn rug. Portieren klappen dicht en met gierende banden stuift de wagen linksaf. Dan wordt meteen geremd. De brug over de Amstel staat wegens werkzaamheden omhoog. De auto keert in de Sarphatistraat om naar links de Weesperstraat in te schieten. Caransa’s gezicht wordt in de ruwe vloerbedekking gedrukt. Stof dringt in zijn neus. Lichtflitsen van straatlantarens en tegenliggers is alles wat hij ziet. Iemand zegt in het Engels dat het een flink eind rijden gaat worden, maar lang duurt de rit niet, hooguit een halfuur. Op de bestemming aangekomen gaat de auto door de veren als ze over iets hobbeligs rijden. Het moet een oude auto zijn. Caransa heeft het idee dat ze een garage in rijden. Er wordt een geblindeerde motorhelm over zijn hoofd geschoven. In het gele vizier staan de letters LEXAN. Hij wordt uit de auto gesleurd, gaat over iemands schouders en wordt na een meter of tien zes treden op gedragen. Waar is hij? Hij hoort gezoem. De metro misschien? Is hij in de Bijlmer? Ze zijn door een soort sluis gekomen, in een met kleden afgeschutte ruimte van 2,25 bij 2,50 meter binnen een grotere ruimte. Twee, drie paar handen grijpen hem vast, gooien hem neer, pakken hem weer op. Hij wordt gefouilleerd en de handboeien en helm gaan af. Hij bevindt zich in een onverlichte ruimte. Ruw trekken ze hem de kleren van zijn lijf. ‘Hé, waar is dat voor nodig?’ Zijn onderbroek mag aan blijven. Ze duwen hem op een ledikant waarop een dun kampeermatrasje ligt, donkerrood met blauwe strepen of ruiten, en maken hem met een handboei vast aan een stang van het ledikant. Van twee kanten worden radio’s aangezet, keihard. ‘Het is twee uur, u luistert naar de radionieuwsdienst van het ANP.’ Van de ontvoering wordt nog geen melding gemaakt. Hij is misselijk en moet overgeven. Zijn hoofd bonkt. Waarschijnlijk heeft hij een lichte hersenschudding. Is het nou volslagen donker, of is hij soms blind geworden? Nee, moeder heeft de deurtjes van de bedstee weer dichtgedaan. Hij roept dat hij niet kan slapen. Ze komt, hij kijkt in haar vermoeide ogen, haar bleke gezicht...

Zo had ik mij voorgesteld een biografische roman over Maup Caransa te beginnen. In de zomer van 1990 las ik in de Pyreneeën De stad der wonderen van Eduardo Mendoza. Een fantastische historische roman over een Barcelonese zakenman die zich rond de eeuwwisseling vanuit bittere armoede met gewelddadige middelen opwerkte tot een van de rijkste mannen van Spanje. Vanuit biografisch perspectief wordt daarin een beeld geschetst van Barcelona tussen de twee wereldtentoonstellingen. Zo’n boek moet ik over Amsterdam schrijven, bedacht ik, maar dan vanaf de Eerste Wereldoorlog tot nu. Welke succesvolle zakenman is daarvoor het meest geschikt? Ik ken er niet veel van naam. Als historicus van de arbeidersbeweging heb ik voornamelijk over arbeiders geschreven, over communisten met name. Maar Maup Caransa? Is hij niet iemand die zich vanuit de armoede heeft opgewerkt? Zonder verder te zoeken kies ik voor deze onroerendgoedmagnaat. Een buitengewoon interessante Amsterdammer, zo blijkt: zeker geen godfather zoals de hoofdfiguur in Mendoza’s boek, maar minstens zo kleurrijk, ooit dé successtory van de nagenoeg verdwenen Joodse handel rond het Waterlooplein, sinds de jaren zestig een van de meest gevierde zakenlieden in de pers, het onderwerp van talloze al dan niet verzonnen verhalen en, als eerste miljonair in Nederland, gekidnapt bovendien.
Nu ik deze regels schrijf is het onderzoek zo goed als afgerond. Ik zou wel een biografische roman willen schrijven, maar betwijfel of ik daar de literaire kwaliteiten voor heb. Een biografie ligt meer voor de hand, dat hoort tot het metier van de historicus. Maar een biografie is meestal een chronologisch verhaal dat bijna onvermijdelijk uitgaat als een nachtkaars, net als het leven van de persoon in kwestie. Bij iemand als Caransa komt daar nog bij dat er te veel lacunes zullen blijven, witte plekken, juist daar waar het echt interessant wordt. Caransa heeft de reputatie van een machtig zakenman waarmee je geen ruzie moet krijgen, niet in de laatste plaats vanwege zijn vermeende contacten in de onderwereld. Dat maakt het moeilijk om mensen te vinden die iets willen vertellen over zaken die Caransa als minder positief zou kunnen beschouwen. Geen biografische roman en dus evenmin een chronologisch verhaal rond te veel witte plekken. Wat dan wel?
Vanaf het begin van het onderzoek heb ik een logboek bijgehouden. Rond dit logboek zal ik de biografie opbouwen. Niet volgens de levenslijn van de wieg tot het graf, maar als een kroniek van het onderzoek. Zo kan de lezer zien hoe ik te werk ben gegaan, wat ik aan de weet ben gekomen en wat mijn beweringen waard zijn. Daarbij zal ik details bij elkaar moeten vegen, want ik kan de lezer niet van week tot week mee naar het archief nemen om mij te volgen in langzaam groeiend inzicht.
Hoewel ik het onderzoek in het Kadaster pas in 1996 heb verricht, zal ik de resultaten daarvan inbrengen wanneer betreffende panden aan de orde komen, want het achter elkaar zetten van duizenden feiten en feitjes zou elke lezer doen afhaken. Interviews zal ik zoveel mogelijk bij de beschreven onder- werpen zetten, omdat zulks de levendigheid ten goede komt.
Het onderzoek heeft lange periodes stilgelegen. Dan dreigde ik het geloof te verliezen dat ik dit boek ooit nog tot een goed einde zou brengen. Maar steeds weer, wanneer ik al voortploeterend op nieuwe bronnen stuitte, raakte mijn schrijverij opnieuw in een stroomversnelling. Ondanks de lange duur van het onderzoek – zo’n twintig jaar – en de haperende voortgang, zal ik zoveel mo- gelijk vasthouden aan mijn logboek.

Waar te beginnen

Mijn onderzoek begint op 11 oktober 1990 in de Universiteitsbibliotheek aan het Singel. Het enige wat ik op de naam ‘Caransa’ vind is Ab Caransa, een ver- re neef die onder meer schreef over het wegvoeren van de joden uit de Transvaalbuurt. Aan het Spui loop ik Athenaeum binnen. De verkoopster weet zich een portret te herinneren in een populair dunnetje, maar zonder titel is het geen zoeken. Van Gennep, De Slegte, het antiquariaat in de Oude Hoogstraat: niets. Mijn zoektocht brengt me op het Waterlooplein bij een oude dame met een boekenkraam. Nee, dat boekje kent ze niet, en ze wil weten wat ik met Caransa heb? Ik leg het idee van mijn boek uit. ‘Denkt u dat daar belangstelling voor is?’ Caransa is op het Waterlooplein wel bekend en niet alleen in positieve zin. Oudere marktkooplui moeten daar heel wat over kunnen vertellen, vooral de joden onder hen. Wie bijvoorbeeld? Ze stuurt me naar Kloos, een oude joodse man die met antiek aan de waterkant staat. In de keet achter zijn kraam zit mevrouw Kloos, een waardige bejaarde dame, met een rossig bebaarde kleinzoon. Ik leg uit waarvoor ik kom. ‘Nee, daar doet opa niet aan mee,’ zegt ze tegen haar kleinzoon. Haar man kan er niet tegen over de oorlog te praten. Ja, maar over de tijd vóór de oorlog? Nee, daarmee worden toch oude wonden opengereten. Ik wandel langs bejaarde joodse handelaren, maar geneer me ze aan te spreken. Door de glazen deuren van de Stopera verlaat ik het plein. Naar beneden de metro in, richting Gemeentearchief.
Een halfuur later blader ik door mappen met artikelen uit de dag- en weekbladpers. Er zitten honderden knipsels over Maup Caransa in. Is hij geïnterviewd dan begint een artikel vaak met een beschrijving van het interieur van zijn werkkamer of woning, hoe hij gekleed is, hoe hij zich gedraagt en spreekt. Zijn verhalen zijn doorspekt met Jiddische humor en hij heeft een platte manier van redeneren. Met een stapel fotokopieën kom ik thuis. Wekenlang ben ik bezig alle verhalen in chronologische volgorde in de computer te zetten.

Een van de eerste journalisten die uitgebreid aandacht aan Caransa besteedde was Paul de Casparis in De Telegraaf van 9 november 1963. ‘M. Caransa, van olieman tot huizenbaron’ luidt de vetgedrukte titel boven een foto van de dan bijna achtenveertigjarige Caransa. ‘Vroeger liep hij met de handkar, maar nu bezit hij f 17 miljoen.’ Maup Caransa, volgens De Telegraaf de grootste handelaar in onroerend goed van de hoofdstad, bezat onder meer het Mercedeshotel aan het Bachplein, een flatgebouw aan de Haarlemmerweg, de Rex-bioscoop, een villa aan de Weteringschans, het Badhotel te Zandvoort en een fabriek op 21.000 m2 grond in Appingedam. De Casparis vergaapte zich aan Caransa’s huis, verscholen in het groen van de Amstelveense diamanthoek. Een plafond van teakhout, een echte Rembrandt en een echte Jan Steen aan de wand en een Mercedes 300 SL in de garage. ‘Het verhaal van Caransa is het grootste succesverhaal in onroerend goed dat in ons land te vinden is,’ juicht De Casparis. ‘Een verhaal van een flitsende koopmansgeest, geholpen door de algemene stijging in het onroerend goed.’ Na de oorlog was Caransa begonnen met handel in gebruikte legergoederen. Hij zag tijdig dat de dumphandel zijn beste tijd had gehad en schakelde over op onroerend goed. Van zichzelf zei hij:

Eigenlijk ben ik handelaar in geld. Ik koop geld in de vorm van hypotheken en leningen voor vier en een half procent en verkoop het via de huur van mijn huizen voor acht of meer procent.

De rest van de pers ging pas aandacht aan Caransa besteden vanaf maart 1964, nadat hij het Doelen Hotel had gekocht. Zo werd Maup Caransa op 7 maart 1964 geïntroduceerd door Het Vrije Volk. Zijn triomfantelijke verhalen kwamen zonder kritische kanttekeningen zó in de krant.

© 2019 Wim Pelt

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum