Leesfragment: Moeder af

27 augustus 2019 , door Fen Verstappen
| |

Donderdag 5 september (17.00) vindt bij het Martyrium (Van Baerlestraat 170, Amsterdam) de presentatie van Fen Verstappens debuut Moeder af plaats. We publiceren voor!

Onze moeder had internationaal succes als modeontwerper en leefde een leven dat tot de rand toe gevuld was met hysterische kunstenaarsvrienden, nachtelijke cafébezoeken, hard werken en ons. Totdat ze een hersenbloeding kreeg. Als ze uit haar coma ontwaakt, blijkt ze volledig invalide en niet meer in staat om te communiceren. Nu moeten wij vorm geven aan een verlies dat geen tradities kent en zorgdragen voor een vrouw die altijd onze moeder is geweest, maar die we opnieuw moeten leren kennen.

Moeder af is autofictie op zijn rauwst.

 

Identiteit

Het was niet haar geboorte die mij moeder maakte, maar dat het meisje zomaar bij ons bleef. Dat ze haar aan mijn lijf onttrokken en vier uur later zeiden: ‘Wij zijn klaar nu,’ en dat ze dat breekbare mensje toen gewoon aan ons meegaven, zonder te checken of er wel een driepuntsgordel in de auto aanwezig was en of ik bij grote woede niet met dingen gooi. Ze vroegen niks, ze reden resoluut de rolstoel voor en daar gingen we, op weg naar huis, terwijl ik diezelfde dag weliswaar een baby had gekregen maar nog lang geen moeder was, en zo stonden Jan en ik een uur na ontslag dan ook in de woonkamer. Totaal onthand, maar met niemand om te bellen. Zo van: ik denk dat er iets fout is gegaan. Er staat hier nog een kind van jou. Het kindje bleef. Dat maakte me moeder. Het bleef, en het ouderschap sedimenteerde langzaam op de slapeloze nachten, op het gestuntel met de wandelwagen en op het eindeloos snuiven in het nekje.
Het beklijfde dankzij de buren die ons verheugd aanschoten, de andere tobbende slapelozen op de crèche, de brieven gericht aan de ouders/verzorgers.
Er was tijd nodig om moeder te worden.
Zoals ook het niet meer moeder zijn, tijd vereist.
En dus is het niet de hersenbloeding die jou iemand anders maakte, maar dat je die ander bent gebleven. Het is de tweede kerst in een drempelloos appartement, de zesentwintigste poetsbeurt van de rolstoel, de comfortabele trainingsbroeken die inmiddels een eigen plank in de kast hebben. Het is de nieuwe pasfoto op je paspoort, het rituele zwaaien naar je oude huis, het is het beperkte idioom waarvan een deel al gevleugelde uitspraak is geworden. ‘Mooie dingen,’ zeg je als we je buiten voor ons uit duwen. Je zegt het ook als de wind de haren in je ogen blaast.
Het is het toenemende besef dat we je nooit meer kunnen bellen.
Op een dag ben je af als moeder. En op een dag ben je moeder af.

 

Vijf dagen na Parijs

Mijn telefoon trilde op het vloerkleed. Het was Biek. De avond daarvoor had ze me nog boze berichten gestuurd over een broek die ik had moeten passen en maten die ik had moeten doorgeven. Dus ik nam niet op.
Meteen belde ze nog een keer. Die wilde mij zeker de oren weer wassen. Alsof alleen zij iets belangrijks te doen had de hele dag. Alsof ze zelf nooit eens wat vergat. Ik had acht uur aan een advertorial voor Nespresso getypt, het liep tegen zessen en ik was net met een dikke zaterdagkrant tegen de verwarming aan gezakt. De dag was klaar. Het genoeglijk afzonderen kon eindelijk zijn aanvang nemen. Ik nam weer niet op en draaide mijn trillende telefoon met het scherm naar het kleed.
Toen belde ze nog een keer.
En nog een keer.
En toen een vijfde keer.
Volhardend als een stormram.
Zo komt onheil je leven binnen.

 

Twee uur later

Alsof de auto te water is geraakt, zo stroomt de regen langs de ruiten en zo giert ook onze onrust door het voertuig. Stef blijft maar bellen dat we moeten opschieten, dat we anders te laat zijn, maar hoe hard we ook terug gillen dat we vaststaan, dat het godverdomme halfzeven is en dat alle automobilisten van de wereld zich op de weg tussen Amsterdam en Breda verzameld hebben, er is geen Mozes die de zee doet wijken, geen motoragent die ons via de vluchtstrook een weg naar het ziekenhuis verschaft.
Stil staan we, al bijna een uur. Op het dak tikt de regen. In de auto naast ons peutert een man in zijn neus. We dreigen te laat te komen, en nu pas beseffen we dat dit voor het eerst is, dat we voor het eerst écht te laat gaan komen, in plaats van dat we onszelf de luxe gunnen om de ander op ons te laten wachten. We komen te laat, en dat is iets anders dan wat we alle keren hiervoor deden toen we ons als schoften over het fietspad bewogen, wild bellend omdat iedereen plaats moet maken voor ons, de treuzelende luxepaarden, de eikels die gewoon te laat waren vertrokken. Dat was paniek onder welvarend voorbehoud. Angst zonder afrekening. Dat was haast zonder sirene.
Langs ons schiet een loeiende ambulance over de vluchtstrook. De regen breekt het zwaailicht in duizend kleine stukjes. Hartverscheurend stil staan we, al bijna een uur, tussen alle automobilisten van de hele wereld. En zij appen en wij schreeuwen. En wij schelden en zij geeuwen. Want het regent overvloedig. En niemand kan iets zien.

 

© 2019, Fen Verstappen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum