Leesfragment: Moeders lichaam

16 maart 2019 , door Joris van Casteren
|

Nu in de winkel en zondag 24 maart vanaf 15.30 bij Athenaeum Haarlem: Moeders lichaam van Joris van Casteren. Lees bij ons een fragment!

Piet van der Molen is een kinderloze vrijgezel die nooit heeft gewerkt en altijd thuis is blijven wonen, in het Zuid-Limburgse dorp Oirsbeek. Broers of zussen heeft hij niet. Na de dood van zijn vader verlangt moeder dat Piet diens plaats inneemt.
Als moeder in de snikhete zomer van 2013 overlijdt, besluit Piet haar in huis te houden. Hij blijft gesprekken met haar voeren, zijn verdriet is groot. Tweeënhalf jaar later staan er twee agenten bij hem op de stoep. Een paar uur later kijkt de straat toe hoe mensen in witte pakken een gammele kist naar buiten takelen.
Gegrepen door dit voorval reist Joris van Casteren naar Oirsbeek af. Tussen Piet en hem ontstaat een wonderlijke vriendschap.
Moeders lichaam, geschreven in Van Casterens door verwondering en droge humor gekenmerkte stijl, is een onthutsend verhaal over liefde, dood, trouw en bedrog. Tevens is het de kroniek van een kwijnend dorpsleven in een krimpregio, waar gemeenschapszin en sociale controle niet langer vanzelfsprekend zijn.

N.B. Eerder verscheen bij ons een leesfragment van Mensen op Mars, een leesfragment en een recensie van Is u bekend met het alfabet?, een recensie van Een botsing op het spoor en een leesfragment van Het glas van Casanova.

 

4

Aan de voet van de Beukenberg ligt de Lourdesgrot, een uit mergelsteen opgetrokken heiligdom, in 1946 gebouwd door vrome dorpelingen, die meenden dat het aan Maria te danken was dat Oirsbeek ongeschonden de oorlog was doorgekomen.
Het regent pijpenstelen als ik het bos van groene berken en sleedoornhagen uit kom en het merkwaardige bouwsel passeer. Om niet kletsnat aan te komen in de Berkenstraat schuil ik in de Schepenbank, een oude hoeve tegenover de Sint-Lambertuskerk, waar nog Bokkenrijders terecht zouden hebben gestaan. Tegenwoordig fungeert het als dorpshuis.
Binnen zit een gezelschap senioren aan een lange houten tafel, in afwachting van de warme middagmaaltijd, die zeven euro vijftig kost. ‘Je kunt ook voor dertig euro een vijfrittenkaart kopen,’ legt een van hen mij uit.
Niemand lijkt verbaasd over mijn onverwachte komst, een mevrouw van de Schepenbank vertelt dat er na de middagmaaltijd ‘formulierenspreekuur’ is. ‘Voor mensen die een bepaald document niet snappen.’
De regio waar Oirsbeek in ligt – Westelijke Mijnstreek – is een zogeheten krimpgebied, vervolgt ze. Talloze voorzieningen zijn wegbezuinigd. ‘Daarom moeten we zelf van alles verzinnen.’
Behalve formulierenspreekuur hebben ze bijvoorbeeld ook ‘repair café’ bedacht, waar mensen uit Oirsbeek hun kapotte apparaten kunnen langsbrengen; een team van gepensioneerde vaklieden probeert die dan op te lappen. ‘Het is gratis maar wel geheel op eigen risico.’

De maaltijd bestaat uit romige champignonsoep, gevolgd door gekookte aardappelen, savooiekool en worst met dikke jus. Als dessert is er vanillepudding met stukjes appel.
De 78-jarige Theo Tummers wil wel met mij praten. Hij stelt dat het na de ophef met de Hells Angels net weer een beetje rustig was in het dorp. ‘En ineens krijg je als gemeenschap weer zoiets over je heen.’
Zijn vrouw, Sylvia Tummers-Tummers (76), wil ook wat zeggen, als haar man heeft uitgelegd dat ze bij hun trouwen al dezelfde achternaam hadden: ‘Terwijl we naar het schijnt geen familie van elkaar zijn.’
Sylvia Tummers-Tummers vindt ook dat het dorp er dankzij Piet weer lelijk op staat. Van haar mag hij de gevangenis in, zijn huis kan het beste worden afgebroken. ‘Want welk fatsoenlijk mens wil daar nog wonen?’
De 96-jarige Jo Bakker zegt dat Piet nooit heeft willen deugen, terwijl vader altijd een keiharde werker was. ‘Hij pakte nooit iets aan, met die lange haren van ’m.’ Instemmend gemompel.
Bakker heeft van zijn kleinzoon gehoord dat Piet namens een dubieuze stichting langs de deuren gaat, ‘met kaarten en andere rotzooi’. Niet in Oirsbeek. ‘Dat zou hij niet durven.’ Piet reist ervoor naar omliggende dorpen. Hij zou zijn gezien in Grevenbicht, waar ze nog aan ganstrekken doen.

Van een oud-docente van de Utrechtse journalistenschool, die in Oirsbeek is opgegroeid, hoorde ik wat Piet met zijn moeder had gedaan. Het hele geval was mij ontgaan, toen het uitkwam was ik in de woestijn van Utah, voor een boek waar ik toen aan werkte.
Ik sprak de oud-docente, ze is ongeveer van Piets leeftijd, in de zomer van 2015. ‘Ik herinner me hem als een hele stille, teruggetrokken jongen,’ zei ze. Piets ouders, die op zondag gearmd naar de kerk liepen, kon ze nog voor zich zien.
Het gegeven intrigeerde me, omdat het zo sterk aan Psycho (1959) deed denken, de horrorklassieker van Alfred Hitchcock, gebaseerd op het boek van Robert Bloch. De betreffende Piet leek mij een levensechte Norman Bates.

Van de Schepenbank loop ik naar de Berkenstraat, de regen is bijna gestopt. Ik sla rechts af bij de Jumbo, de Lindelaan in. Dan is het de tweede links, tussen de Wilgenstraat en de Kastanjestraat in.
De woningen in de Berkenstraat zijn identiek, van het type twee-onder-een-kap. Tien van die kappen tel ik, vijf aan elke kant. Tuinen met grind, tuinen met getrimde heggetjes. Blinkende ramen, keramiek in de vensterbanken. Niemand wil hier anders zijn dan anderen.
Op één huis na, ik zie het meteen. Een verwilderde tuin, de stronk van een omgezaagde boom. Op de oprit staat de oude bmw. Over het verzakte tegelpad loop ik naar de voordeur.
Ik lees het briefje dat hij achter het glas in de voordeur op een stuk cellofaan heeft geplakt: ‘Hier geldt art. 461 Wetboek van Strafrecht. Heb je geen afspraak? Ben je niet welkom!’
Ik heb geen afspraak, toch waag ik het erop. De bel doet het niet, dus klop ik aan. Gestommel in de woning, het cellofaan beweegt, de deur gaat een stukje open.
Een waskleurig, haast doorschijnend gezicht staart mij aan. Kalende schedel, lang sluik haar aan de slapen. Borstelige snor, harige neusgaten, een vergeeld, onregelmatig gebit. Op zijn magere, langgerekte hand, die klam aanvoelt, liggen hobbelige aderen.

 

5

Na ongeveer een uur, al die tijd zat Piet bij moeder op bed, pakte hij een washandje uit de badkamer en waste haar. Daarna deed hij haar schoon ondergoed aan en borstelde zorgvuldig het dunne grijze haar. Vervolgens ging hij naar beneden. ‘Ik ben toen in haar stoel gaan zitten, dat weet ik nog goed.’
Moeders stoel staat er nog steeds: een gepolitoerd eikenhouten gevaarte met donkergroene, enigszins versleten kussens, naast een op kwart over drie stilgevallen klok met verbleekt wijzerblad waar tempus fugit op staat. Links van die klok een identieke stoel, waar vader altijd in zat. Piet lag meestal op de bank aan het raam, die mijn vaste plaats is geworden.
Een hele poos zat hij in moeders stoel. ‘Er gingen allerlei gedachten door mij heen, welke gedachten weet ik niet meer precies.’ Daarna stond hij op, strompelde naar de skaileren stoel aan het bureau van fineer, met de twee logge, verouderde pc’s. Om op internet – dat ze nog maar een paar jaar hadden, nog altijd komt de verbinding zeer traag via de telefoonlijn tot stand – op te zoeken hoe je een overleden lichaam verzorgt.
Hij vloog naar boven toen hij op uitvaart.nl las dat een eventueel kunstgebit direct moet worden teruggeplaatst, in verband met intredende verstijving. ‘Gelukkig lukte het, moeder gaf op dat moment nog best goed mee.’

Weer beneden haalde hij een schrift tevoorschijn. ‘Vrijdag 26 juli 2013,’ noteerde Piet met bevende hand. ‘Moeder wilde niet dat ik de dokter belde, dat zei ze dinsdag tegen mij. Moeder wilde zeker niet naar het ziekenhuis, dat had ze al eerder laten weten. Moeder had een laatste wens: zeg tegen niemand dat ik dood ben.’
Eronder schreef hij wat ze die dinsdag had gezegd: ‘Wat moet jij anders, jongen? Alle poesjes naar het asiel. Jij het huis uit. En je kunt alles niet meer betalen.’
Vervolgens ging het over de inkomsten. Maandelijks kwam er ongeveer tweeduizend euro binnen. Zijn bijstandsuitkering, die hij altijd heeft gehad omdat hij nooit heeft willen werken, plus moeders weduwepensioen, haar aow en de zorgtoeslagen. ‘Daar konden wij net van rondkomen,’ schreef hij in het schrift.
Die nacht bleef moeder in het bed liggen, onder de dunne deken, in haar ondergoed. Piet weet niet meer wat hij die avond verder nog heeft gedaan. ‘Zeker geen muziek gedraaid, dat kon ik echt niet meer.’ Bijtijds is hij gaan slapen. ‘Gewoon op mijn kamer, in mijn eigen bed.’

De volgende ochtend was het opnieuw erg warm, het zou die dag nog veel warmer worden. Toen hij ging kijken zag hij dat moeder groter was geworden. ‘Ze begon enorm op te zetten, het was een akelig gezicht.’ Moeder lekte, in het hoeslaken zat een donkere vlek. Haar benen kleurden zwart, het rook sterk in de kamer.
Piet haalde een rol hobbytape van beneden en plakte de slaapkamerdeur dicht. ‘Zodat er geen vliegen zouden komen, en om te zorgen dat de katten er niet in konden.’ Kachelmuus en Grieske miauwden het meest, die sprongen ook voortdurend naar de klink.
Op de pc zocht hij iets op over lijkontbinding. ‘Ik had geen flauw idee hoe dat proces in zijn werk ging.’ Hij las ergens dat het bederf van binnenuit plaatsvindt. ‘Maar hoe dat dan precies verderging bleef onduidelijk.’
Zaterdag zat hij opnieuw in moeders stoel, en huilde. In het schrift schreef hij: ‘Moeder wilde honderd worden. Daar hadden we het vaak over. Het heeft niet zo mogen zijn. Nu zit ik hier met negen katten die ik met een bijstandsuitkering natuurlijk niet kan betalen.’
En: ‘Ik kan geen afscheid nemen. Niet van moeder. Niet van de katten. En niet van dit huis waar ik sinds 1959 met mijn ouders woon.’
Omdat hij niet de hoofdhuurder was – dat was moeder – vreesde hij dat woningcorporatie zowonen hem het huis uit zou zetten. Hij zou aan de bedelstaf kunnen raken, schreef hij. Of in een flatje met onbekende buren terecht kunnen komen: ‘Een schrikbeeld dat ik weiger te aanvaarden.’
Het stilhouden van moeders dood was noodzaak, noteerde hij. ‘Alleen heb ik geen flauw idee hoelang ik de waarheid van het overlijden onopgemerkt kan houden.’

 

Copyright © 2019 Joris van Casteren

pro-mbooks1 : athenaeum