Leesfragment: Moord op de moestuin

11 februari 2019 , door Nicolien Mizee
|

Morgen verschijnt de nieuwe roman van Nicolien Mizee: Moord op de moestuin. Wij publiceren voor!

Thijs en Judith zijn amper getrouwd wanneer Thijs een hartaanval krijgt. Op de dag dat hij thuiskomt uit het ziekenhuis slaan de buren aan het verbouwen. Schoonzus Cora en zwager Ab besluiten dat een pan soep niet afdoende is: er dient stevig uitgerust te worden. Daartoe wordt een boswachterswoning gehuurd op een landgoed, voor de hele zomer maar liefst, met zijn vieren. Echter: nergens op aarde is het écht rustig, en eenmaal op het landgoed aangekomen blijkt daar een verbeten strijd gaande, ogenschijnlijk over een boom. Een strijd die op bloedstollende en evenzeer dolkomische wijze uit de hand loopt.

N.B. Lees ook Fleur Speets enthousiaste bespreking op Athenaeum.nl. We publiceerden ook voor uit Mizee's Faxen aan Ger, deel 1: De kennismaking, en deel 2: De porseleinkast.

🍂

De hele geschiedenis begon toen mijn zuster en zwager een pan soep kwamen brengen.

Twee maanden daarvoor was ik getrouwd. Dat had mijn familie en vrienden zeer verbaasd, want ik was al halverwege de veertig en ik was nooit eerder getrouwd geweest. Thijs was veertien jaar ouder dan ik en hoewel hij er gezond uitzag, kreeg hij drie dagen na de bruiloft een hartaanval en moest hij een operatie ondergaan waarbij ze zijn borst openzaagden en een ader uit zijn been haalden om deltawerken rond het hart aan te leggen, waarna ze de hele boel weer dichtnaaiden.
De wonden heelden slecht en hij moest lang in het ziekenhuis blijven. Al die tijd zat ik alleen in het grote huis. Hoewel ik er al een jaar woonde, bleek ik niet te weten hoe ik een nieuwe stop moest indraaien en waar de reservesleutels lagen. Ik had het vreselijk koud, wat ik weet aan mijn zorgen. Later bleek dat de verwarming al die tijd had uitgestaan.
Na zes weken mocht Thijs naar huis. Daar zat hij hele dagen roerloos in een stoel. Zijn kleren slobberden om hem heen, ook zijn gezicht leek hem te wijd geworden en hing in wallen en plooien naar beneden. Tussen de stoppels had hij een vuile wond in zijn mondhoek, waar een te strak zuurstofslangetje gezeten had. Als ik hem wat vroeg, keek hij me alleen maar aan, zonder te antwoorden. Ik kon niet weg, maar bezoek wilde hij ook niet. Zo nu en dan belde ik mijn zuster, fluisterend vanuit de keuken.

Alsof de duvel ermee speelde, waren de buren aan het verbouwen geslagen op de dag dat Thijs thuiskwam. De nieuwe buurman van nummer 18 had het aangelegd met de buurvrouw van nummer 20 en ze hadden besloten een doorgang tussen hun huizen te laten maken, als mollen in de lente. Ook voor- en achtergevel werden uitgebroken, evenals enkele tussenvertrekken. Vijf Tsjechen waren van ’s ochtends vroeg tot zes uur ’s avonds met helse machines bezig muren en vloeren te verpulveren, waarna ze de brokken van tweehoog uit het raam kieperden, in een grote laadbak die voor het huis stond. Soms was het even stil, dan stonden ze in de tuin te roken.

Elke avond kwamen mijn zuster en zwager voorrijden met een pannetje eten. Omdat Thijs geen bezoek wilde, liet mijn zwager de motor draaien en bleef hij achter het stuur zitten terwijl mijn zuster me haastig de pan aanreikte. Dan reden ze weer weg.

Die vrijdagavond ging het echter anders. Ook mijn zwager stapte uit en sloeg het portier achter zich dicht. Cora duwde me met haar elleboog opzij en wrong zich langs me heen naar de keuken. Het lawaai aan de andere kant van de muur was oorverdovend: ik zag dat ze de pan met een klap op het fornuis zette, maar hoorde het niet.
Mijn zwager liep intussen de trap op, naar de huiskamer op eenhoog. Ik holde achter hem aan, gevolgd door mijn zuster.

Boven zat Thijs in zijn stoel. Hij opende zijn mond, maar als hij al iets zei, was het niet te verstaan.
Cora liet zich op de bank zakken en maakte een gebaar van boze machteloosheid. Ab leek niet onder de indruk. Hij posteerde zich in het midden van de kamer en haalde, als een goochelaar, vier glaasjes tevoorschijn uit diverse zakken van zijn broek en jasje.
Toen trok hij een fles wijn uit de linkerzak en een kurkentrekker uit zijn rechter. We keken stom toe terwijl bij de buren de machines jankten en onze muren trilden. Ab schroefde de kurkentrekker in de kurk en trok.
En toen, exact op het moment dat de kurk uit de fles schoot, viel er een weldadige stilte. Ab keek verbaasd in de flessenhals.
‘Doe het nog eens,’ zei ik.
‘Gaat dit de hele dag zo?’ vroeg Ab. ‘Dag, Thijs. Hoe is het?’
‘Dit is absurd,’ zei Cora. ‘Jullie moeten hier weg. Zo wordt Thijs nooit beter. Jullie moeten hier echt weg. Naar buiten.’
‘Ja, dat zou leuk zijn,’ zei ik.
Ab schonk de glazen vol. ‘Een wijntje van de zuidelijke helling.’
Ik hoopte dat hij de fles zou achterlaten.
‘We huren iets in het groen,’ zei Cora. ‘Ab, zoek op: zomerhuisje, lommerrijk, rieten dak, stilte. Vier personen.’
Ab trok zijn mobiel uit zijn binnenzak.
‘Boswachterswoning,’ zei Cora. ‘Dat is altijd goed, een boswachterswoning. Anders kom je in een bungalowpark uit.’
Ik knikte maar wat. Cora had altijd veel plannen. Aan de andere kant van de muur klonk geschuifel. De Tsjechen waren klaar voor deze dag.
Mijn zuster was naast Ab gaan zitten en had haar bril opgezet. ‘Nee, dat is niks… Nee, dat ook niet. Dát is leuk! Is het nog vrij?’
‘Hè, laat me nou even,’ zei Ab gehinderd.
Thijs raakte zijn glas niet aan. Misschien ging hij wel dood. Dan zat ik alleen in dit grote huis. Hoe zou ik me Thijs herinneren? De dood werkt niet in ieders voordeel. Ik kon katholiek worden. Of een hond nemen. Of allebei. Gezellig met de hond naar de kerk, kroonluchters poetsen met andere weduwen.
‘Dit is het!’ riep Cora. ‘Nu direct bellen, voor het weg is.’
Ab tikte het nummer aan en gaf de mobiel aan Cora, die de luidspreker aanzette.
‘Doe niet zo raar,’ protesteerde ik fluisterend. ‘Daar hebben we toch helemaal geen geld voor!’
Cora stak haar hand op. ‘Met Cora Hendricks-Loman.’ Ze zette een voorname stem op. ‘Wij hebben belangstelling voor uw zomerhuisje. Is het nog vrij?’
Haastig zette ik mijn glas neer, fluisterde ‘nee nee nee’ en zwaaide met mijn handen.
Cora hield de mobiel voor haar borst, siste: ‘Wij betalen… Pardon? Wat zei u? Wij willen uw huisje voor de hele zomer huren. Het is een zaak van leven en dood.’
Er viel een stilte, even diep als toen Ab de kurk uit de fles had getrokken.
‘Hallo?’ zei Cora.
‘Cora?’ klonk het ongelovig aan de andere kant. ‘Cora Loman?’
‘Ja,’ zei Cora verbaasd.
Er klonk een lach die we in geen dertig jaar hadden gehoord.
Fiep.

[...]

 

Copyright © Nicolien Mizee 2019

pro-mbooks1 : athenaeum