Leesfragment: Niemand keek omhoog

28 juli 2019 , door Evelien Vos
|

Evelien Vos' Niemand keek omhoog is dit jaar één van de zomerboeken van NRC. Lees bij ons een fragment!

Lucy had succesvol kunnen worden, maar is dat niet. Ze bezoekt elke zaterdag met tegenzin haar opa, haar ouders vinden dat ze haar tijd verspilt en ze heeft wat rommelige affaires. In een poging haar leven de wending te geven waarnaar ze verlangt, verhuist ze naar Madrid. Daar blijkt dat ze minder invloed heeft op haar leven dan ze altijd dacht. Evelien Vos kijkt op een prachtige manier net naast de dingen en schetst in korte scènes gebeurtenissen waarin humor en droefheid bijna hetzelfde lijken. Niemand keek omhoog is een roman over verwachtingen, het verlangen naar verbinding, perfectionisme en pogingen om onafhankelijk te zijn.

 

I

Sukkelaars

Tompoezen

Mijn linkeroor is eens uitgescheurd toen mijn opa mij drie kussen gaf. Hij pakte me altijd bij mijn oren en die dag heel hard. Met een spiegeltje zag ik dat het bloedde, maar niemand geloofde dat het daarvan kwam.
'Jouw oren staan gewoon te ver van je hoofd,' zei mijn moeder. Daarna leegde ze met een zucht het koffiefilter in het koffieblik en begon ze opnieuw met het tellen van de schepjes koffie.
Net zoals dat niemand mijn broer geloofde toen hij vertelde dat onze oma aan zijn oor had gelikt toen hij achter de computer zat. Ik wel. Die twee waren knettergek. Mijn opa had mijn oma in de oorlog van een Amsterdammer in een loopgraaf bij Stalingrad gekocht. Een jongen die net als mijn opa naar de Duitsers was overgelopen. 'Ik heb het geprobeerd, maar ze wil me niet,' vertelde de jongen. Voor een pakje sigaretten mocht mijn opa mijn oma's foto en het telefoonnummer van haar ouders hebben. Op die foto had mijn oma korte blonde krullen en droeg ze een beige mantelpak. Ze was knap en keek een beetje spottend. Alsof ze de fotograaf zo zou kunnen krijgen als ze dat zou willen.
Mijn opa belde haar ouders na de oorlog vanaf het station. Hij zei dat het snel geregeld was. Ze ontmoetten elkaar een half jaar later in Den Haag, nadat mijn opa in de mijnen in Limburg had gewerkt.
Mijn oma zat met haar zus in het café tegenover station Den Haag Staatsspoor op hem te wachten. Hij loog over zijn leeftijd en zij maakte ruzie met haar zus, omdat die hen niet alleen wilde laten, zoals ze vooraf had beloofd. Mijn oma heeft me vaak verteld dat haar zus zelf een oogje op mijn opa had. Alsof het een mooie herinnering was die haar op opgeruimde dagen te binnen schoot. Als we op haar verjaardag bij het Chinese restaurant in het dorp aten of als we op zaterdagochtend samen naar de bakker liepen om tompoezen te halen.
'Maar zij was veel te lang voor hem,' sloot ze haar verhaal dan triomfantelijk af.
Mijn oma was blij dat ik kleine voeten en smalle polsen heb, maar ze vond dat ik vaker in de zon moest zitten in de zomer.
'Je bent helemaal niet bruin geworden!' gilde ze elk jaar weer vanaf de bank bij mijn ouders. De bank die met de rug naar het raam aan de straatkant stond, zodat ze alles wat in ons huis gebeurde goed kon zien. Mijn vader was als zijn ouders op bezoek kwamen dingen op zijn studeerkamer aan het zoeken, mijn opa las de krant breeduit op zijn schoot en mijn moeder spoelde de koffiekopjes nog een keer om voor ze de koffie inschonk.
De laatste keer dat ik mijn opa in het verzorgingstehuis bezocht was op een woensdagmiddag. Het was warm op straat en het regende zacht. De rode Burberry-regenjas van mijn moeder zat al in een verhuisdoos. Op die jas had iemand een sticker met 'Nederland verdient beter' geplakt toen ze jaren geleden eens per ongeluk op een demonstratie tegen het beleid van Balkenende was beland. Daarna had ze hem nooit meer aangedaan, maar ze kon hem ook niet wegdoen.
Ik zette het lavendelplantje dat ik voor mijn opa had meegenomen op mijn bagagedrager en maakte mijn staart opnieuw, terwijl ik de ingang van het verzorgingstehuis bekeek.
De naam van het tehuis was in vaalgroene letters op de gevel geschreven en zo breeduit dat je je hoofd moest bewegen om het te kunnen lezen. Het was de derde keer dat hij daar lag. Ik ging door de schuifdeuren, nam de trap en zei de namen van verdiepingen zacht hardop. 'De fazant', 'De meeuw', 'De roodborst'. Mijn opa lag op afdeling 'De kieviet' op de vierde verdieping. Hoe kleiner de vogel, des te kleiner de kans om te overleven.
Vanuit de gang zag ik mijn opa op een bed zitten in de grote lege kamer met het hoofdeinde richting het raam. Hij had een plastic masker over zijn neus en mond en sperde zijn lichtblauwe ogen wijd open toen ik binnenstapte. Zijn in? en uitademingen klonken als een luchtbed dat werd opgepompt. Hij tilde het masker even van zijn gezicht. 'Zuurstof,' zei hij schor.
Ik knikte en hield het lavendelplantje wat hoger vast. Zijn kamer rook naar ontsmettingsmiddel en plastic. Na een minuut was de zuurstofzak leeg en zette ik de plant op een bordje met broodkruimels dat op zijn nachtkastje stond. Mijn opa wreef in zijn ogen en haalde diep adem. 'Ja, zelfs de grootste kunstenaars kunnen dat niet namaken. En de natuur kost het geen enkele moeite.' Hij keek geconcentreerd naar het plantje met zijn mond een beetje getuit, waardoor zijn wangen nog verder ingevallen leken.
'Er zijn ook heel lelijke dingen in de natuur. Gedrochten waar kinderen gillend van wegrennen en volwassenen ongemakkelijk van worden,' ging hij door.
'Je hebt heel lelijke vissen,' zei ik. De week ervoor had ik heel lelijke vissen in Artis gezien met een jongen die ik van een fotografiecursus kende.
'En toch blijven ze zich voortplanten,' zei hij. Buiten kleurde de hemel boven de stad roze.
'Alles plant zich voort, behalve mijn twee kleinkinderen.' Ik haalde mijn neus op. Hij keek naar zijn handen op het dekbed. Smalle, blanke handen met ouderdomsvlekken. Hij had lange nagels. Ik vroeg me af of ik die moest knippen. Even waren we alle twee stil. Toen rommelde hij in de la van zijn nachtkastje en hield met een kleine glimlach een artikel uit de Volkskrant omhoog. Zijn lippen waren droog, door de zuurstof misschien.
Twee weken daarvoor had ik de tweede prijs voor het beste korte verhaal gewonnen. Ik was blij met de foto bij het stuk; ik kijk heel vrolijk en mijn haar zit goed. Voordat ik kon vragen hoe hij dat artikel gevonden had en of hij mijn verhaal wilde lezen, verfrommelde mijn opa het krantenknipsel in een hand.
'Ik schaam me voor je,' zei hij. 'Wat een pathetische business. Schrijven. En niet eens een boek.'
Hij keek me strak aan, zijn oogwit en zijn gezicht hadden bijna dezelfde kleur. Ik keek terug en wist niet wat ik voelde. Op de een of andere manier kon ik alleen in zijn ogen staren en ik stelde me voor dat alles in de kamer die kleur aannam, de plant, het kleine nachtkastje, ikzelf. Mijn hart klopte in mijn oren.
Toen rukte ik mijn blik los, schoof mijn stoel naar achter en pakte het plantje weer op.
'Dag opa,' zei ik, zonder hem nog een keer aan te kijken. Ik liep de kamer uit en voelde zijn ogen in mijn rug. Ik voelde ze op alle vier de trappen naar beneden en liep steeds sneller. Mijn keel deed pijn. Ik slikte een paar keer. Ik had voor mezelf op moeten komen, maar ik kon het niet. Buiten was de regen opgehouden. Ik haalde diep adem. Op mijn fietszadel lagen druppels. Ik zette het plantje bij een boom en zocht in mijn kleine handtas naar een sigaret en stak hem tussen mijn lippen. Mijn oma rookte vroeger stiekem bij mijn ouders op het toilet, omdat mijn opa ook toen al vrouwen die rookten verafschuwde. Rokende vrouwen en dikke vrouwen.
Ik leunde tegen mijn fiets, keek naar de moeders en jonge jongens en zakenmannen die voorbijfietsten, dacht aan de verhuisdozen die ik nog in moest pakken en inhaleerde rook en natte lucht. Ik nam me voor om nooit te stoppen.

 

© Copyright 2019 Evelien Vos

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum