Leesfragment: Nulversie

22 februari 2019 , door Basje Boer
|

Vrijdag 1 maart, vanaf 17.00 presenteren Nijgh & Van Ditmar en Athenaeum Boekhandel & Nieuwscentrum het nieuwe boek van Basje Boer: Nulversie. Wij publiceren voor!

Vijf mensen reizen af naar een hotel in de Achterhoek voor een masterclass scenarioschrijven. In twee weken tijd zal ieder van hen zijn eigen filmscenario schrijven, geïnspireerd op The Breakfast Club, de highschoolklassieker over hokjesdenken. Terwijl docent Jacob discussies leidt over Hollywood-stereotypen en scenarioclichés, casten de cursisten elkaar in geijkte rollen: de macho, de moeder, de jonge hond, de boze feminist en de verwende rijkeluisvrouw. Jo, een onafhankelijke veertiger, kan zich niet vinden in de moederrol die ze krijgt toebedeeld. Maar als ze uit alle macht probeert om uit het ene cliché te breken, zet ze zichzelf klem in een ander archetype: de femme fatale.

In Nulversie speelt Basje Boer met filmwetten en -clichés. Het resultaat is een eigenzinnige roman – soms ironisch, dan weer beklemmend – over de manier waarop fictie de realiteit dicteert, waarop we elkaar in rollen duwen én ons gretig naar stereotypes vormen.

 

1 Set-up

She wears a white dress with a black floral pattern and she is talking to the director George Cukor. She is herself, not the character from the film, and as beautiful and confident as she ever managed on film, as if aware it was her best shot. Some said that, in the last couple of years, Monroe was so drugged that she had difficulty focusing her eyes. That doesn’t show in this test. She is presence itself and suggests she might have been a smart woman and not just ‘Marilyn’. – David Thomson, The Big Screen
She is not naked as she is. She is naked as the spectator sees her. – John Berger, Ways of Seeing

Met haar linkerhand trekt Jo haar rolkoffertje achter zich aan, met haar rechter houdt ze haar telefoon omhoog. Ze heeft al op Google Maps gekeken, voor de zekerheid kijkt ze nog een keer.
Ze is met de trein gekomen. Dit is precies het soort medium afstand dat ze liever niet met de auto doet. ‘Lekker toch,’ klinkt de stem van een oude vriendin in haar hoofd, zoals sommige stemmen van sommige oude vriendinnen eindeloos in je hoofd blijven klinken, ‘als je met de trein gaat is het net alsof je je eigen chauffeur hebt.’ Straks rechts, ziet ze, dan is ze er al. Ze voert het tempo een stukje op.

Zijn kamer is nog niet klaar, zegt ze. Maar Rens kan zijn tas wel achterlaten, als hij wil.
Het meisje is jong en stevig, met brede schouders en een zachtroze huid. Een rond gezicht, ronde ogen. Het bloot van haar hals groeit terwijl ze bukt om zijn propvolle sporttas onder de balie te schuiven. In de driehoek van haar opengeknoopte blouse kruipt een schaduw tussen haar borsten omhoog.
Ze is enigszins buiten adem als ze overeind komt. Dikke mensen lijken altijd enigszins buiten adem. Of er al iemand anders van de cursus is, vraagt Rens. Ze weet het niet, glimlacht ze verontschuldigend. Rens raakt de gedachte niet kwijt. Haar naakte lijf, roze all over. Haar ogen gesloten in vervoering.
‘Ik, eh...’ zegt hij, en hij haat zijn aarzeling, ‘ik ga een stukje wandelen. De omgeving verkennen.’

Een zwarte kat steekt de straat over, op witte kousenvoetjes, met gespitste oren. Hij heeft het hangende buikvel van een gecastreerde kater. Hij sjokt ook zoals gecastreerde katers sjokken. Vanochtend heeft Jo haar eigen gecastreerde kater – zwart met witte vlekken, dik en onnozel, een kletskous van een kat met een piepstemmetje – met een aai gedag gezegd, zichzelf sussend dat zo’n beest toch geen besef heeft. Het naamloze dier had haar recht aangekeken terwijl ze de deur achter zich dichttrok. Ze had onmacht bij die grote ogen verzonnen. Verwijt, verdriet, het gevoel tekort te schieten. Het gevoel de controle kwijt te zijn.
Het laatste huis schuift opzij. Het maakt plaats voor een soort van fraai, of in ieder geval weids, uitzicht: een weiland, een bos, een autoweg.

Rens loopt de straat in. Hij is licht zonder zijn tas. Verderop ligt een rotonde, daarachter zijn bomen. Links is het treinstation waar hij een uur eerder arriveerde, rechts gaat een autoweg in de verte op. Hij passeert een man die wijdbeens in de zon zit, een lach om de lippen. Voorbij de velden ligt een bos en, volgens een bordje, een kasteel. Als Rens vlak bij de rotonde is, steekt hij zijn handen in zijn zakken. Hier staan, denkt hij, op een punt waar je vier richtingen uit kunt kijken – dat is voldoende.

Bij de rotonde steekt Jo rechts de straat in. Rikketiktik gaat ze langs een bakker, een Kruidvat, een bescheiden kerk, een café, een Bruna, een buurthuis, een professionele fotograaf waar de ontblote tanden onheilspellend in de etalage liggen. In de verte klinkt een langgerekt gefluit. Onwillekeurig denkt Rens aan een kudde schapen, de Zwitserse Alpen, zoiets. Zo landelijk is het hier toch ook weer niet. Het is fris vandaag, frisser dan gisteren. De zon is bleek achter het grijs. Gisteren zat Rens nog in de volle zon op zijn balkon, was het hartje zomer. Hij had zijn T-shirt uitgedaan en alles. Kleur moet je toch ergens opdoen.
Een meisje fietst voorbij op een roze mountainbike, haar lange pluizige haar is bijeengebonden in een paardenstaart. Ze bekijkt hem schaamteloos in het voorbijgaan. Rens leunt tegen de pui van een café. Hij is zo ontspannen dat hij zich achterover zou laten vallen zonder te kijken, met het volste vertrouwen dat iets hem zou opvangen. Iets. Hij kijkt over zijn schouder het donkere café in, langzamerhand ontwaart hij het interieur. Dikke gekleurde tapijtjes bedekken de tafels. Er is een toog. Achterin staat een wasrek. Het verleden is als een mist over de meubels gedrapeerd. Of misschien is het er gewoon stoffig. Rens loopt om het café heen. Achter is een parkeerplaats. De parkeerplaats hoort bij een Dirk van den Broek. Daar ga je met je schapen.

Het hotel ligt aan de overkant van de straat. Het is een laag gebouw of eigenlijk, ziet Jo nu, zijn het drie gebouwen.
De telefoon in haar rechterhand doet ping. Het is Mady, ze stuurt een enkel woord (‘Roger’) als antwoord op het berichtje dat Jo haar eerder stuurde (‘Sleutel ligt jeweetwelwaar. De kat heeft vanochtend al een bakje vol gehad. Wel aaien, hè? XJ’).
In sierlijk neon staat het op de gevel: hotel velthuis.

Via een steegje vindt Rens de dorpsstraat terug. Verderop, aan de overkant van de straat, loopt een vrouw hem tegemoet. Ze trekt een rolkoffer achter zich aan, tikt kordaat op hoge hakken.
Jo steekt over. Ze stopt haar telefoon weg en duwt de deur van Hotel Velthuis open.
In de serre is een veelheid aan tafeltjes en stoeltjes onlogisch bij elkaar geschaard. Het geheel – donker, hout, opgezette beesten aan de muren, foto’s en plattegronden van de omgeving – is sfeervol maar ook wat armoedig. De kussentjes van sommige stoelen zijn aan vervanging toe.
Vanuit de serre komt ze in een tweede ruimte. Het is er donker. In de hoek staat een stapel aftandse gezelschapsspellen in gehavende dozen. Ontbrekende dobbelstenen. Onleesbaar geworden Rummikub-steentjes. Scrabbleletters en pionnen: onherroepelijk kwijtgeraakt. Jo wordt overvallen door het kleine verdriet van Monopoly spelen met damstenen.
Bij de bar blijft ze staan. Ze zet de rolkoffer op zijn kont en veegt haar zweterige hand aan haar broek af.
‘Hallo?’ Haar stem is onvast. Schel en iel tegelijkertijd. Ze klinkt als een moeder, of als het cliché ervan. Als een vrouw die iets moet forceren, niet alleen haar stem maar ook haar humeur. Als iemand die alleen nog wordt gezien in relatie tot haar kinderen, haar echtgenoot. Tot het huis dat al dan niet aan kant is.
Jo schraapt haar keel, er komt meer los dan ze had verwacht. Achter haar hoort ze de deur open- en weer dichtgaan.
‘Ik kom voor de cursus,’ zegt ze nog net iets scheller.

 

Copyright © Basje Boer 2019

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum