Leesfragment: Oorlogsvrede

12 mei 2019 , door Jeroen Wielaert
|

14 mei verschijnt Oorlogsvrede van Jeroen Wielaert. Lees bij ons alvast een fragment!

Remco Vanroeslare, fotograaf van professie, is de vijftig al gepasseerd als zijn moeder het stilzwijgen verbreekt over een onderduiker in haar ouderlijk huis, in een polder ten zuiden van Amsterdam. Het is een even onthutsende als met schaamte omgeven oorlogsgeschiedenis over een jonge man die zijn handen niet kan thuishouden bij de vrouwen die hem omringen. Met verstrekkende gevolgen. Remco, zelf een kind van de jaren zestig en zeventig, realiseert zich dat zijn leven onder het dwingende motto Love & Peace feitelijk doordrenkt is van de oorlog. De confessies van zijn moeder voeren hem naar Canada en de VS, op zoek naar een onbekende Joodse vrouw en haar zoon.
De oorlog werkt door. Altijd. Ook in tijden van vrede.

 

2. Oorlogshuis

De oorlog was voorbij, maar nog lang niet afgelopen. Dat vreemde gevoel had ik vaak, vooral als we bij oma op bezoek waren. Zij woonde in een oorlogshuis. Net als in Wageningen werd er Het Parool bezorgd, de voormalige verzetskrant met de ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt. Oma wilde niets weten van De Telegraaf.
Bij wijze van oorlogserfgoed was een krom stuk bruin metaal achtergebleven in de woning. Onze grootmoeder vertelde er wel eens over. Het was het restant van een Duitse bommenwerper die achter het huis was neergestort, vlak na het begin van de oorlog. Het was een heel gedoe geweest, maar het leek dan ook alles wat ze daar aan direct oorlogsgeweld hadden meegekregen. Dat was oma’s oorlog.
In Wageningen staat de oorlogsgeschiedenis midden in het centrum, in het bijzonder het einde van de bezetting. We kwamen er vaak langs op weg naar huis, Hotel De Wereld. Het had in de twintig jaar die verstreken waren veel van zijn grandeur verloren. Binnen die hoge bakstenen muren hadden de laatste onderhandelingen over de vrede in Nederland plaatsgevonden. Dat maakte het pand fascinerend, met verval en al.
Thuis ging het nog maar weinig over de bezetting, althans niet waar ik en mijn jongere broers Siem en Luuc bij waren. Vader werkte als bioloog op de Landbouwhogeschool in Wageningen. Hij had een sterk geloof in de vooruitgang van een nieuw, vreedzaam-en-vereend Europa, met de Franse president De Gaulle en de Duitse bondskanselier Adenauer als grote verzoeners.
1940-1945 was op school vooral een reeks elementaire feiten en gruwelijke beelden. Het bombardement op Rotterdam. De capitulatie. Het verzet. De deportaties. Uitgemergelde mensen in gestreepte pakken achter prikkeldraad. Een mager joch met knokige knieën en een lepel in de hongerwinter. De beschietingen, de bombardementen, de terreur, de angst – allemaal geschiedenis.
Bij ons kwam de oorlog af en toe nog terug als opvoedingselement, bijvoorbeeld bij het niet volledig leegeten van een bord. Dan klonk het streng uit vaders mond: ‘In de oorlog...’

We groeien op in de nieuwe welvaart, zonder besef van armoede. Er komen steeds meer auto’s voor de deuren, moderne koelkasten in de keukens en televisies in de huiskamers met Pipo de Clown en Swiebertje. Die zijn als anarchistische fenomenen een stuk leuker dan de Russen. Ouders, schooljuffen en mannen op de radio maken zich er zorgen over. Ze spreken over de Koude Oorlog en of de Russen komen, in grote ongerustheid over een wapen dat nergens zichtbaar is: de Bom. Het helse effect kenden ze van foto’s: een enorme paddenstoelwolk.
Er komt ook steeds meer nieuws over een strijd ver weg, in Azië: oorlog in Vietnam. Namen als Saigon, Hanoi en Da Nang worden net zo vertrouwd als Amsterdam, Wageningen en Veenendaal.
Ik begrijp het niet, vraag het mijn vader.
‘Amerika wint toch altijd?’
‘Het is anders dan in de oorlogsfilms, ben ik bang. Het schiet niet op. Het is de jungle...’
‘De wat?’
‘Het oerwoud. Daar lopen ze vast, of ze het bombarderen of niet...’

Dichter bij Europa begint op 5 juni 1967 de oorlog tussen Israël en Egypte, na maanden vol spanning. Israël opent de gevechten met een verrassingsaanval op de Egyptische luchtmacht. Daarna trekken de Israëlische tanks de Sinaïwoestijn binnen.
Er ontstaat genoeg opwinding over op het schoolplein, hoe jong we ook zijn. Het is anders dan Rawhide, met Clint Eastwood.
‘Ik hoop dat Israël wint,’ zeg ik tegen mijn vriend Huub Copyn.
Hij schopt een steentje weg, kijkt het na. Hij zegt: ‘Die Dayan vind ik een goeie, hun minister van Defensie.’
Moshe, met zijn ooglapje,’ beaamde ik.
‘Ik ben benieuwd hoelang het gaat duren.’
‘Ik denk geen vijf jaar.’
Het duurt zes dagen. Ook thuis gaat het in die kleine, spannende week nergens anders over. Die kleine joodse natie tegen de grote Arabische coalitie, aangevoerd door de Egyptische president Gamal Abdel Nasser.
Ik merk hoe de stemming is in de rest van Nederland. Allen voor Israël! In de vreugde over de snelle Israëlische oorlogsoverwinning komt de herinnering aan de eigen bevrijding boven, die zoveel langer heeft gevergd.
Het is ook een immens plezier voor de joodse vrienden van mijn ouders. Ze kennen elkaar al uit hun tijd in het studentendispuut Crypton. Een van hen is Saul Levie. Hij heeft Auschwitz overleefd.
Bij een Crypton-reünie bij ons thuis komt het tot een felle discussie. Het begint al kort na binnenkomst, bij de eerste glazen wijn, in de woonkamer.
‘Het is goed dat Israël niet vermorzeld is,’ zegt Saul Levie, ‘maar ze blijven klem zitten daar. Er zal daar altijd reden zijn om oorlog te voeren. De joden worden hun eigen Duitsers, als ze niet uitkijken.’
‘Moet jij vooral zeggen als jood, Saul’ antwoordt mijn vader met studentikoze hoon in zijn stem.
‘Ik ben wel jood, maar niet blind. Althans, niet zo blind als veel andere joden. Ik meen het serieus. Als jood weet ik heel goed hoe joden zijn.’
‘Dat moet je vooral niet hardop zeggen. Zeker nu niet. Hier niet.’
‘Waarom niet, Jules?’
‘Nederland is heel erg pro-Israël, dat weet jij ook wel, zoals heel Amsterdam pro-Ajax is.’
‘Dan ben ik zeker die ene Feyenoorder?’
‘Israël heeft gewonnen. De joden hebben gewonnen, zoveel jaar na de oorlog. Iedereen omarmt ze. Dat is het gevoel.’
Mijn moeder kijkt de twee mannen aan vanaf de andere kant van de tafel met de zoutjes en de Franse kaas, door een van de reünisten meegenomen uit het land van herkomst. Met een zuinig lachje om haar mond zegt ze: ‘De onderduik is ze in ieder geval bespaard gebleven.’
Saul kijkt haar aan, reageert direct: ‘En nog erger, Minnie!’
Hij keert zich weer naar mijn vader, met een opgestoken rechterwijsvinger. Ik hoor het aan van achter in de kamer. Het maakt indruk. Ik ben nog maar een jochie.
‘Begrijp me niet verkeerd: het is geweldig dat ze gewonnen hebben, maar dat sentiment, daar zit de moeilijkheid. Dat is gevaarlijk.’
Mijn vader trekt rimpels door zijn voorhoofd. ‘Leg dat eens uit aan een domme bioloog uit Wageningen.’
Saul pakt zijn glas en staart erin. Hij zwijgt nog even. Het heeft iets plechtigs.
‘Het is allemaal gevoel, inderdaad, alsof het over voetballen gaat. Maar dat is goedkoop sentiment. Dit is serieuzer. Ik bedoel: je moet de ene oorlog niet rechtvaardigen door de vorige aan te halen. Israël is een gevaarlijke constructie, een fragiele oplossing voor een wereldprobleem. Het gevaar is dat dat sentiment misbruikt wordt. Zelfverdediging is reuze belangrijk, het succes ervan verheugend. Maar defensie moet niet overgaan tot agressie. Ze houden nu de Sinaï bezet, de Golan, de Westoever, Jeruzalem... Straks gaan ze het Lebensraum noemen...’
‘Alsof het fascistische bezetters zijn.’
‘Nee, natuurlijk niet. Wat ik bedoel is dat ze niet zelfgenoegzaam moeten worden. Die bezette gebieden fungeren natuurlijk ook als een soort buffers, maar het mag niet ontaarden in ordinair landjepik. Het gaat ook om het rechtmatig erfgoed van de Palestijnen. Het is hun thuisgrond. Ze zijn eruit gejaagd, ten gunste van de joden. Door joden. Voor de goede joodse zaak! Nou jij weer!’
Bij die laatste uitspraak trekt hij een sarcastische blik naar mijn vader. Die heeft direct zijn antwoord klaar.
‘Jij grote, warme Palestijn! Ik vrees dat je hier niet veel vrienden mee maakt. Gelukkig blijf je wel de onze. Onze rot-Palestijn. We kennen je, Saul.’
‘Dat is bemoedigend. Ik zeg je: ik waarschuw alleen maar. Dit soort gedachten zijn niet onrealistisch. Vooral niet van een jood. En nog iets...’
‘Ja?’
‘Ik blijf voor Ajax.’

 

Copyright © 2019 Jeroen Wielaert

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum