Leesfragment: Op de klippen

18 oktober 2019 , door Jane Gardam
|

Nu in de winkel: Jane Gardams roman Op de klippen (God on the Rocks, vertaald door Gerda Baardman en Kitty Pouwels). Wij brengen een fragment.

Eén lange zomer in de jaren dertig. Het leven van de jonge Margaret Marsh verandert plotsklaps wanneer Lydia, een wereldwijs en wulps dienstmeisje, bij Margarets religieuze familie intrekt. Na de geboorte van Margarets broertje worden ze elke woensdag het huis uit gestuurd om samen van de idyllische Engelse kust te genieten.
Wanneer Margaret tijdens een van deze tripjes in een boom klimt en een verwaarloosd landhuis ziet liggen, is ze geïntrigeerd. Het landhuis en zijn ongewone bewoners trekken haar steeds meer aan en laten een hele andere realiteit zien: namelijk dat de wereld lang niet zo keurig is als ze altijd had gedacht.

Het huwelijk van haar ouders blijft ook niet onberoerd door de komst van het dienstmeisje. Ondanks zijn krampachtige obsessie met zonde en deugdzaamheid is de vader niet tegen haar charmes bestand en vliegt hij stevig uit de bocht, waardoor hij niet alleen het dienstmeisje, maar ook zijn echtgenote, Margarets moeder, verliest. De keurslijven gaan af en het leven van deze stijve Engelsen trilt op zijn grondvesten. Hoe blijf je jezelf, en hoe ver ga je wanneer je wordt meegesleurd in het verlangen naar een ander leven?
Na een cruciaal theebezoek dendert iedereen op een onontkoombare tragedie af. Een prachtige roman over volwassen worden en onderhuidse verlangens. Met Op de klippen lezen we Gardam in volle glorie, compleet met tragikomische scènes, warmte, wijsheid en intrigerende perspectieven.

N.B. Eerder bespraken we De dochter van Crusoe en brachten we een fragment uit Een onberispelijke man.

 

1

Nu de baby er was moest er extra aandacht worden besteed aan Margaret, die acht was. Daarom zou ze ’s woensdags de hele middag op stap gaan met Lydia, de meid. Waarheen Lydia maar wilde. Zolang Margarets moeder wist waar dat was, natuurlijk.
De eerste woensdag opperde Lydia een treinreisje. Misschien naar Eastkirk – en dan een fijne wandeling over de zeeboulevard en in het bos. Margarets moeder zei dat Eastkirk geld zou kosten en dat het strand hier bij ons beter was, maar Lydia zei dat Margaret het leuk zou vinden in het bos. Zodoende werden er cakejes met boter besmeerd en in een papieren zakje gedaan en stapten Lydia en Margaret op de trein naar Saltbeach, waar ze overstapten op het enkelspoorlijntje naar Eastkirk en verder boemelden, heen en weer schommelend in de stoffige coupé met zonneschermen met knoopjes aan de onderkant en een riem van stijf leer die zich als een tong om de coupédeur krulde. De bekleding van de banken was zwart met rode vogels, heel stug en ruw. Boven elke lange smalle bank hingen twee foto’s aan weerszijden van een vlekkerige spiegel. De ene foto was gewoonlijk van Bexhill en de andere van Bournemouth. Dat waren slaperige, luxueuze badplaatsen voor de betere standen, uitgesproken exotisch. Voor Eastkirk was er één tussenstop en door het open raampje kon je de zee zachtjes, met lange tussenpozen, onder aan de kliffen horen ademen, want het spoorlijntje liep vlak langs de rand. Meeuwen stonden her en der op het perron of kwamen horizontaal uit de verte aanzeilen, laag over de rand van het klif en de fraaie geraniums van de stationschef.
Margaret hield van Lydia – of in elk geval van Lydia’s voorkomen, slaperig en zonnig als de foto’s, met een enorme bos kroezig blond haar. Die eerste woensdag droeg Lydia een jurk van koningsblauw satijnkatoen met rode en gele bloemetjes en een bijpassende bolero, schoenen met hoge hakken en glanzende zijden kousen in de kleur van rijp koren. Ze rookte een sigaret en klemde die tussen haar felrode lippen. Toen ze de sigaret uit haar mond nam zat er een afdruk op van dunne rode lijntjes die bij het uiteinde ineenwaaierden. Lydia’s bovenbenen lagen zwaar en breed onder de zijden jurk, zacht en uitgedijd op de rood-met-zwarte bank.
De zon schetterde door het treinraam – het was een uitzonderlijke zomer – zo heet als in Bexhill of in landen uit de Bijbel. Lydia klungelde met het zonnescherm, wurmde het koord eerst door één oogje en daarna door een ander, totdat ze het ten slotte helemaal omlaagtrok en de knoop door het koperen ringetje duwde. Maar het zonlicht viel door de andere ramen nog steeds op haar schoot.
In Eastkirk stapten ze het rustige perron op en liepen naar de kaartjesverkoper, en de trein stond zo stil dat het leek alsof hij nooit meer in beweging zou komen. Toen klonk er een lange, bevrijdende zucht en langzaam, heup voor heup, werkte hij zich voorwaarts, via Cullorcoates naar Whitley Bay.
Margaret was een stil kind en Lydia was een stille vrouw en ze pakten elkaars hand en liepen zonder een woord naar de promenade. Het was zomervakantie en jongemannen stonden in groepjes ijs te eten. Lydia en Margaret gingen op een groene bank hoog boven de zee zitten. Bootjes deinden op de golven. De pier zag er levendig uit.
‘Hoi-oi!’ zei een jongen. Lydia besteedde er geen aandacht aan maar kocht ijsjes.
‘Wat is dat, hoi-oi?’ vroeg Margaret.
Lydia likte.
‘Hoi-oi, hoi-oi,’ zei Margaret terwijl ze zittend op de bank haar onderbenen liet bungelen en met voldoening naar haar enkelsokjes en knoopschoenen keek. Andere kinderen renden op sandalen en in korte broek rond, maar Margaret zag er keurig uit met een schuifspeldje vlak boven haar oor en een katoenen jurk met smokwerk aan voor. en achterkant. ‘Aan de rug zie je het pas,’ zei haar moeder altijd. ‘Nette meisjes herken je aan de rug!’ Wat een zekere kloof veroorzaakte tussen Margaret en kinderen met onversierd rugpand.
Ze gingen over de boulevard wandelen. Lydia schommelde ontspannen, zo ongeveer als de trein. Ze had veel bekijks en Margaret keek hoe er naar haar gekeken werd. Ze blikte omhoog naar Lydia’s hoog oprijzende massa. ‘Je ziet eruit om te stelen,’ had haar moeder op vlakke toon gezegd toen Lydia opgedoft voor het uitstapje beneden kwam . weg koffiekleurige dienstbodejurk met mutsje en cremekleurige mousselinen schort, weg zwarte schoenen en kousen. Margaret was er machtig trots op dat ze naast zo’n statige, zelfverzekerde Lydia wandelde.
Toen ze bij het begin van het bos kwamen, werd Lydia echter wat losser. Het pad liep steil omlaag naar de bomen waar het riviertje uitmondde in zee, en Lydia wankelde op haar hoge hakken. ‘Ai ai ai,’ zei ze. ‘Ai ai ai!’ Margaret sprong en huppelde voor haar uit. Het bos werd dichter en hoger, de zon hing ver boven hen en wierp slechts af en toe wat vlekjes op de grond onder de bomen. Er waren maar weinig mensen, tot ze uitkwamen bij een terras dat uitkeek op een fraaie muziekkoepel waarin mannen in uniform lieflijke muziek speelden, luid en zorgeloos. Rond de muziekkoepel zaten mensen op rijen klapstoelen, sommigen met een krant op hun hoofd tegen de zon, maar de meesten, zowel mannen als vrouwen, met een hoed op. De mannen droegen panamahoeden zoals Margarets schoolhoed maar dan zonder elastiekje onder de kin, en de vrouwen elegante strohoeden met brede linten als ze oud waren, of stoffen dophoedjes zonder rand als ze jong waren. Lydia wilde ook gaan zitten maar Margaret zei dat ze liever wilde doorlopen en Lydia zei ‘Goed dan’, en ze liepen weer het bos in totdat het heel stil werd en de magnifieke muziek wegebde. Lydia struikelde bijna over een boomwortel en riep weer ‘Ai ai ai!’ en lachte.
‘Trek ze dan uit,’ zei Margaret.
‘En me kousen verrinneweren zeker.’
‘Trek je kousen dan ook uit.’
Lydia ging zwaar en traag in het donkere bos zitten en trok de schoenen met hoge hakken uit, boog zich voorover en sjorde haar rokken op om de jarretels van haar oranje kousen los te maken, drie voor elk been: voor, midden en achter. Ze rolde de kousen af en wiebelde met haar tenen. Ze stopte de kousen voor in haar hemelsblauwe jurk. ‘Hou me schoenen vast,’ zei ze, ‘en help me ’s overend.’ Margaret trok en Lydia verrees. Even later zei ze: ‘Ai ai ai liefie, me korset. Ik wou dat ik me korset uit kon trekken.’
‘Doe dat dan,’ zei Margaret. ‘Je kunt tot aan het eind van het pad zien en er zit niemand in de bomen.’
Lydia wist het echter niet zo zeker en ze liepen samen een heel stuk door tot aan een kronkelig zijpad naar de beek. Dat sloegen ze in – en het bos was nu heel donker, ondanks het stralende licht erboven – en niemand kwam hen tegemoet. Ze kwamen bij een droge bedding met een rustiek bruggetje eroverheen. Aan hun kant van de beek was het bruggetje afgezet met een hek, en aan dat hek hing een withouten bord met privé erop. Aan de andere kant van de brug maakten de bomen plaats voor een groene cirkel van gras met een reusachtige, breed uitwaaierende boom. De wortels van de boom waren als een web van vingers met zwarte driehoekige holten ertussenin.
‘Je zou je korset kunnen uittrekken en het zolang tussen de wortels stoppen,’ zei Margaret.
‘Hou op,’ zei Lydia lachend. Ze leunde over het rustieke hek en keek naar het malse gras en de sierlijke boom met het zonlicht dat door de takken gutste. ‘Mooi hè?’ zei ze.
‘Kom nou,’ zei Margaret en ze gaf Lydia een duw zodat die tegen het hek aan viel, waardoor het openging, en ze giechelden weer en staken de brug over. Terwijl Lydia haar korset uittrok moest Margaret achter de boom gaan staan. ‘Klaar,’ riep ze even later en Margaret kwam terug en zag dat Lydia de enorme varkensroze bundel stof, een en al baleinen, oogjes en veters, oprolde.
‘Da’s beter,’ zei Lydia terwijl ze de veters vastknoopte om het hele geval bijeen te houden. Margaret nam het bundeltje aan en betastte het terwijl Lydia met beide handen door de blauwe zijde heen haar onderrug krabde en daarna beide heupen helemaal naar de voorkant toe. ‘Stop maar onder de boom.’ Ze lachte opnieuw en wierp haar hoofd achterover. ‘Wat groot,’ zei Margaret. Het was ook zwaar en warm en heel vochtig, maar dat zei ze niet. Ze duwde het ding snel in de boom.
‘Heerlijk,’ zei Lydia terwijl ze ging liggen. ‘Fantastisch.’
‘Wat zullen we nu doen?’
‘Ik ga niks doen. Helemaal niks. Ik zweet.’
‘Mag ik in de boom klimmen?’
‘Maak je jurk niet vies.’
‘Ik trek hem wel uit.’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik het zeg.’
‘En jij dan!’
‘Ik ben m’n eigen baas.’ Lydia wist wat voor Margaret de grenzen waren.
‘Het is niet eerlijk. Dan prop ik hem wel in mijn onderbroek.’
‘Ja, prop daar maar in.’
Lydia’s ogen vielen dicht. Een grote ronde bloem, dacht Margaret terwijl ze de esdoorn in klom. Een grote pudding van een bloem. Een grote pudding op een schaal. Een grote kleffe pudding, sappig als appelpudding. Dik, warm en zompig als een donspudding, dacht ze terwijl ze omlaagkeek naar de korsetloze, breed uitgespreide Lydia. Ik zal eens op haar springen. Pffflt en sjjjjt.

[...]

© 1978 Jane Gardam en Hamish Hamilton Ltd, Londen

Nederlandse vertaling © 2019 Gerda Baardman, Kitty Pouwels en Uitgeverij Cossee BV, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum