Leesfragment: Oregon

16 augustus 2019 , door Jori Stam
|

21 augustus verschijnt Oregon van Jori Stam. Lees bij ons alvast een fragment uit het eerste hoofdstuk!

In Oregon speelt Jori Stam een geraffineerd spel met verbeelding, waan en werkelijkheid. Hij neemt de lezer mee in het hoofd van iemand die tegen de klippen op de controle over zijn leven en omgeving probeert te behouden, met alle gevolgen van dien. Stijn wordt door zijn goede vriend Philip uitgenodigd om samen af te reizen naar een afgelegen hut in de bossen van het Amerikaanse Oregon. Stijn wil er werken aan zijn debuutroman over een mysterieuze vliegtuigkaper die ooit verdween op dit grondgebied, Philip aan de opvolger van zijn veelgeprezen bestseller. Daar, in die koude, stille omgeving, rijzen bij Stijn langzaam twijfels aan de intenties van zijn reisgenoot.

N.B. Eerder publiceerden we voor uit Stams debuut, Een volstrekt nutteloos mens.

 

Maandag, 14:02 uur

Philip is te laat. Ik heb hem verteld dat je voor vluchten naar Amerika drie uur voor vertrek op de luchthaven moet zijn, zeker op piektijden zoals nu. Als ik vlieg, ga ik ervan uit dat alles misgaat. File, een vergeten paspoort, iemands egoïsme op het treinspoor.
In een toilet van Vertrekhal 2 gooi ik water over mijn gezicht. Het water uit de kraan is lauw, vast zodat mensen nieuwe flesjes kopen in plaats van oude bij te vullen. Mijn huid voelt als een loszittend masker, met wallen die niet meer verdwijnen na een goede nacht slaap. In de spiegel inspecteer ik de putjes rond mijn mond en het litteken op mijn voorhoofd; een erfenis van een jeugd met hardnekkige acne en rondjes rennen om een glazen tafel, gladde tegels, een dorpsdokter met onervaren handen.
Bij een kiosk koop ik een mueslireep en een kruidenthee. De vrouw achter de balie heeft geblondeerde krullen en is veel te zwaar. Ze haalt een plastic zak met bevroren croissants uit de koelcel en legt ze een voor een in een oven. Eentje valt op de grond – ze bukt om hem op te rapen en maakt een kreunend geluid als ze zichzelf omhoogtakelt. De koffieautomaat achter haar piept voortdurend. Op de toonbank staat een bordje met hulp gezocht. Vanaf een bankje kijk ik naar de mensen die door de draaideuren de vertrekhal binnenlopen. Jongens en meisjes die door het gewicht van hun backpack bijna achteroverkantelen, grote gezinnen waarvan de ouders volgestouwde bagagekarren moeizaam vooruitduwen, zakenlui in pak die sneller lopen dan de rest. Nergens Philip, die met zijn twee meter bijna altijd overal bovenuit steekt. Zijn grote bos zwarte krullen die meedeinen met elke stap.

Philip had mij een maand geleden uitgenodigd om samen naar Amerika te reizen. Onze vriendschap had betere tijden gekend. Sinds hij vorig jaar een kind bij Lisbeth had verwekt, waren zijn prioriteiten veranderd. Op haar Facebookpagina zag ik foto’s voorbijkomen van een cursus zwangerschapsyoga voor koppels, close-ups van kleurstalen voor de babykamer en echo na echo waarin hun Brammetje uitgroeide van een abstracte houtskooltekening tot een klein, zwevend buitenaards wezen. Een statusupdate met de vraag aan jonge moeders of de Medela Swing Maxi inderdaad het beste kolfapparaat was.
Nu Bram inmiddels vijf maanden op aarde was, vond Philip het kennelijk een goed moment om wat verloren tijd in te halen. Maak je agenda maar vrij, wij gaan twee weken naar Amerika.
We gingen niet alleen op reis om onze ingedommelde vriendschap wakker te schudden; er moest ook geschreven worden. Ik zou werken aan mijn debuutroman, over de mysterieuze verdwijning van D.B. Cooper, de Amerikaan die op een regenachtige Thanksgivingavond in 1971 een Boeing 727 had gekaapt boven het luchtruim van Oregon. Volgens verschillende getuigenverklaringen was dat als volgt gegaan: kort nadat vlucht AA305 was opgestegen, bestelde Cooper vanaf stoel 18c een bourbon met sodawater. Niets vreemds aan, totdat Cooper de stewardess na twintig minuten een briefje gaf waarop stond dat hij een bom bij zich had. En inderdaad: door de smalle opening van zijn koff er waren acht ijzeren cilinders te zien, vier bij vier opgestapeld en met tape aan elkaar geplakt. Uit een van de buizen stak een kronkelig koperdraad die naar een achtvoltsbatterij leidde.
Zijn eisen: een parachute en tweehonderdduizend dollar in ongemerkte biljetten van twintig. Het vliegtuig wijzigde koers en landde op een nabijgelegen vliegveld, waar Cooper van de autoriteiten ontving wat hij vroeg. Daarna liet hij de passagiers vrij en sommeerde de piloot om op te stijgen en richting het zuiden te vliegen. Op een hoogte van drie kilometer en met een windsnelheid van veertig meter per seconde, opende hij de laadklep en sprong met een parachute om zijn regenjas de ijskoude nacht in. Op een paar biljetten in een rivierbedding na is er nooit een spoor van Cooper gevonden. Het handjevol verdachten dat in de weken na de kaping door de politie werd opgepakt, kwam wegens gebrek aan bewijs snel weer op vrije voeten. Cooper was opgestegen, neergedaald en verdwenen. Tot mijn verbazing waren er alleen een paar middelmatige Amerikaanse detectives en een geflopte film met Robert Duvall verschenen over de kaping – niets wat recht deed aan het verhaal. Ja, natuurlijk was daar hoofdpersoon Dale Bartholomew Cooper uit de tv-serie Twin Peaks, maar daarin ging het verder nooit over de kaping. Cooper leek gereduceerd tot een knipoog van een scenarioschrijver, trivia op IMDB. Zonde. Zijn verdwijntruc verdiende een goed verhaal; al die omissies in het mysterie schreeuwden om de fantasievolle invulling van een schrijver. In Nederland kende vrijwel niemand Coopers verhaal, ik kon daar verandering in brengen.
In een paar weken schreef ik het eerste hoofdstuk met een discipline, vaart en verbeeldingskracht die ik in mijn eerdere pogingen om proza te schrijven nog nooit had ervaren. In die zesduizend woorden, een proloog eigenlijk, schreef ik over Florence Schafner, de dienstdoende stewardess aan wie Cooper zijn briefje had gegeven. Over haar was weinig bekend – geen interviews na de kaping, geen reflecties op latere leeftijd. Ik besloot haar op het asfalt van de kleine landingsbaan ergens in Bumfuck, Oregon waar ze uiteindelijk werd vrijgelaten, niet op te zadelen met een trauma, maar juist te voorzien van bewondering voor Cooper. Voor zijn beleefdheid en charisma, zijn fraaie handschrift. Zijn moed. Toen ze het vliegtuig weer zag opstijgen, wilde ze dat hij het zou redden, dat hij ermee weg zou komen.
– Dit kan wel eens een heel goed boek worden, zei Philip nadat ik hem het hoofdstuk had gemaild. Pas later kwam ik erachter dat hij het ongevraagd had doorgestuurd naar een bevriende redacteur. En toen was daar op een ochtend opeens het telefoontje met de vraag of ik eens koffie wilde komen drinken op de uitgeverij. Twee gesprekken later lag er een contract op tafel voor een roman, inclusief een voorschot van een paar duizend euro.
Ik tekende. Maar ondanks genoeg goede ideeën en een paar nachtelijke eurekamomenten lukte het me niet om er een groter verhaal van te maken. Op mijn laptop was mijn bureaublad overwoekerd geraakt met documenten vol onvoltooide scènes en fragmenten. De meeste nachten lag ik wakker en dacht aan niet-gehaalde deadlines en de teleurstelling van mijn redacteur. Langzaam groeide de angst om de zoveelste jonge schrijver te worden die zijn boek niet af kon krijgen en bewees dat writer’s block vooral te maken had met een gebrek aan inbeeldingsvermogen en talent. Bovendien slokten mijn werkzaamheden als freelance copywriter te veel tijd op om echt meters te maken. – En vergeet niet dat je er niet bent, antwoordde Philip toen ik hem er een gefrustreerd mailtje over stuurde. Je moet ernaartoe. Dichter bij dat mysterie zijn. In dat bos, in die sneeuw. Zo bereik je Cooper en je verhaal. Wie hij was, hoe hij dacht. En dan plan je die periode ook geen opdrachten in, zodat je een aaneengesloten periode kunt schrijven. Geloof me: dat maakt het verschil tussen goed en heel goed.

Philip kon het weten: een paar jaar geleden was hij in het kader van een nieuw talentenprogramma van het Letterenfonds geselecteerd voor een schrijfresidentie ergens in een landhuis in de staat New York. Daar had hij in twee maanden het manuscript van zijn debuutroman Dit land is mijn land geschreven. Aanvankelijk liep de verkoop niet goed; er werden een paar honderd boeken verkocht, en de summiere positieve signalementen in dagbladen waren over te veel tijd uitgesmeerd om een groot lezerspubliek wakker te schudden. Niemand die naar de interviews met Philip luisterde in radioprogramma’s op onmogelijke tijdstippen. Maar drie maanden nadat het boek was verschenen en Philips hoop op een tweede druk allang vermorzeld was, werd hij uitgenodigd voor de populairste talkshow op de Nederlandse televisie die uit cultureel plichtsbesef één keer per maand een kwartier ruimte gaf aan literatuur. Daar, op de redactie van dat televisieprogramma, werd op een willekeurige middag door een redacteur besloten dat Philip Arcas uit Utrecht een Bekende Nederlander zou worden. Philip was knap, jong, ad rem en deed het goed voor de camera. Geslaagde grappen, passende stiltes, een biertje op tafel. Nog geen twee dagen later kon je zijn boek in AKO’s op treinstations kopen – gouden stickers op het omslag met in kapitalen de naam van het televisieprogramma. Quotes, uitroeptekens.
Al snel werd Philip uitgenodigd om vaker aan te schuiven bij het programma. Niet om het over zijn boek te hebben, maar om mee te praten over de typemachineverzameling van W.F. Hermans, waarom iedereen de nieuwste film van Alfonso Cuarón moest zien, of andere door hem bewonderde zaken waar ik hem buiten de uitzendingen niet of nauwelijks over hoorde.

Vier piepjes en getril. Een appje van Philip:

Even snel tanken. Zijn er zo.

Vijf maanden na de geboorte van Bram had Philip zelf ook genoeg reden een werkreis van twee weken te legitimeren. De uitgever hijgde in zijn nek om een nieuwe bestseller en Amerika zou hem hopelijk net als bij Dit land is mijn land inspiratie en werkdrift geven. Maar volgens mij snakte hij vooral naar ruimte en tijd voor zichzelf.
– Bram slokt echt al mijn tijd op, verzuchtte hij toen hij een tijd geleden voor de zoveelste keer een afspraak op het laatste moment afzegde. Daarna: Maar ik vind het natuurlijk fantastisch hoor, een zoontje.

[...]

 

© 2019 Jori Stam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum