Leesfragment: Pastorale

27 oktober 2019 , door Stephan Enter
| |

Vanaf 1 november in de winkel: de nieuwe Stephan Enter, Pastorale. Lees bij ons de eerste pagina's!

Zomer, jaren tachtig. Oscar en Louise, broer en zus, zijn opgegroeid op een vervallen landgoed nabij een dorp dat uit twee delen bestaat: een gereformeerd en een Moluks deel, waarvan de leden elkaar met achterdocht bezien. Oscar, in zijn voorlaatste schooljaar, kijkt uit naar het moment waarop hij net als zijn zus kan gaan studeren en de verstikkende saaiheid van de streek achter zich kan laten. Louise komt terug uit haar studiestad en vraagt zich af of afstand ten aanzien van haar geboorteplek en opvoeding haar de juiste inzichten heeft verschaft.

Pastorale gaat over een eerste, onmogelijke en onhandige verliefdheid. Over een poging het geluk van je vroegste kindertijd terug te vinden. Over de vraag waar je je woede laat als het land dat je als KNIL-militair hebt gediend je wegstopt in een voormalig concentratiekamp. En uiteindelijk handelt Pastorale over geworteld zijn, en wat te doen als die wortels rot blijken.

N.B.: Eerder publiceerden wij voor uit Enters romans Grip en Compassie.

 

I

Oscar liet de woorden van de leraar los – hij wist alles al. De hele klas wist het al, van het ongeluk.
Zijn aandacht zwenkte – via de formules op het krijtbord, de reikende vinger van een jongen links vooraan – en kwam tot stilstand bij de uit zonlicht gegoten vensterbank naast hem, waar een bromvlieg zich woedend stukvloog op het raam. Oscar hoorde zichzelf zuchten; er was een groot verschil tussen hem en het insect – want dat was onvermoeibaar, het stortte zich keer op keer met blinde haat op de transparante barrière die het van de vrijheid scheidde. Hij keek (met even ook letterlijk een zwaar gevoel van lusteloosheid) naar buiten, naar het verlaten, in junihitte blakerende plein. De lucht erboven trilde, werd vloeibaar. Stel je voor, ging het door hem heen – jaar verder, eindexamen, en dan studeren en op kamers, voorgoed vrij en weg, weg uit dit dorp. Wat een verlossing! En hij wist, met grote innerlijke zekerheid, dat het leven dan iets wonderbaarlijks voor hem in petto had – dat ergens in de toekomst, op een onbekende plek, een heel bijzonder geluk op hem wachtte. Maar vóór dat moment lagen nog een zomervakantie en een lang saai schooljaar, een eeuwigheid waarin niets van enige betekenis ging gebeuren. Ook voor de tentamens en examens volgend jaar zou hij met zo veel gemak slagen dat het de dorre voorspelbaarheid van zijn dagen nauwelijks zou onderbreken.
In de verte, op de straat achter het plein, voorbij de fietsenstalling en het sportveld, verscheen als in een luchtspiegeling een soort olifant, die steeds een paar stappen langs de huizen deed en dan abrupt weer bleef staan. Oscar kneep zijn ogen tot spleetjes, zag hoe begeleiders grote grijze zakken naar het beest gooiden.
Er was goedbeschouwd één ding waarnaar hij vandaag kon uitkijken, en dat was dat Louise thuiskwam. Ze had raar geklonken eergisteren over de telefoon, een beetje geheimzinnig. Vooral toen hij vroeg of ze soms zwanger was – de lacherige manier waarop ze dat ontkende maakte hem pas echt achterdochtig. Want hij hoorde het altijd meteen als ze ergens omheen draaide. Maar nee, had ze gezegd, neenee niets aan de hand, niks ernstigs broertje en wat dacht hij nou helemaal: dat ze zó stom was, waar zag hij haar voor aan? Daarna herhaalde ze haar vraag: of hij die middag, die inmiddels deze middag was geworden, na school thuis zou zijn, want ze moest hem even spreken en nee, ze deed dat liever niet zo over de telefoon. En jij, hoe gaat het met jou, had ze eroverheen gebabbeld; hoe ging het op school en zeg eens, er was toch zeker wel iets noemenswaardigs gebeurd in het dorp? Op zijn ontkenning had ze met een nuffig ‘echt niks, niemendal?’ gereageerd, waarna hij het nieuwtje van de week samenvatte: een boer die na de marktdag, tjokvol jenever en tjokvol geld na goede handel, ter hoogte van het Hackfortse Bos in het donker met fiets en al de sloot in was gewaaid of geduwd, dat bleek niet helemaal helder, maar in elk geval thuis ontdekte dat hij was beroofd. Louise moest om het verhaal lachen, vooral toen hij eraan toevoegde dat afgelopen weekend de nieuwe dominee liefst drie kwartier lang had gepreekt over de zonde van de drankzucht. De zonde, riep ze opgewekt uit, dat is een imaginaire ziekte die is uitgevonden om je een imaginaire remedie aan te smeren!

Het hielp – denken aan Louise. Zodra hij aan haar dacht, viel een deel van zijn neerslachtigheid van hem af. En waardoor was dat – doordat het onvoorstelbaar was dat zij zich zo zou voelen als hij nu, en het ook uitgesloten was dat zij zich ooit verveelde? Alles aan haar was altijd grillig, onvoorspelbaar, en levend. Ja, dat vooral. Zelfs als ze gewoon stil stond te roken voelde je haar felle alertheid, voelde je dat ze elk moment (en hoe vertrouwd was hem die typische manier van doen) kon beginnen met ‘Zeg eens...’ Zolang hij zich kon herinneren gooide ze vragen en opmerkingen waarbij ieder ander zich ongemakkelijk zou voelen zomaar op tafel. Sommige familieleden waren op hun hoede, leken een beetje bang voor haar – terwijl ze hém tot vervelens toe schattig bleven vinden. Maar hij had dan ook nooit op zijn zesde of zevende tijdens een verjaardag met alle visite erbij aan hun moeder gevraagd: ‘Hoeveel zijn we waard mama, Oscar en ik, voor hoeveel zilverlingen zou je ons verkopen?’ En Louise, zo ging het verhaal (want hij kende het niet uit de eerste hand, het behoorde tot de vaste familieanekdotes) was volstrekt serieus geweest, was giftig geworden toen er aanvankelijk nog vertederd door de kring van volwassenen werd gelachen, het leek haar helemaal niet zo’n vreemd idee, ze wist zelf namelijk precies voor hoeveel ze hun ouders van de hand zou doen, en ze wilde niet naar bed voor ze een antwoord in onafgeronde getallen kreeg. Het verschil tussen hen werd ook zichtbaar wanneer iemand zelf een discutabele of gratuite mening verkondigde. Daar schoot Louise op af als een eend op broodkruimels, terwijl hij juist in gedachten verzonken raakte of zich door allerlei fantasieën op sleeptouw liet nemen en pas met een inzicht of vraag kwam als het gesprek allang weer over iets anders ging.

Natuurlijk waren er overeenkomsten, vooral uiterlijke. Ze waren allebei opvallend tenger, en ze hadden hetzelfde grijzige blauw in hun ogen. Een identieke, rechte, niet te grote neus. Keurige tanden, waar nooit een beugel aan te pas zou komen. (En des te triester, kon hun moeder niet nalaten te herhalen, dat ze beiden vullingen hadden en dat Louises gebit zoetjesaan geel kleurde van de nicotine.) Hij was tegenwoordig wel langer; twee jaar geleden had hij haar ingehaald en nu stak hij een kop boven haar uit. Maar ze bleef hem zo minzaam ‘broertje’ noemen (en hij zag haar voor zich: één oog dicht tegen de rook die in haar gezicht dreef, het innemendpesterige trekje om haar lippen). Haar halflange haar was lichter blond dan het zijne, bijna stro, en het was sluik, terwijl hij krullen had. Ze had een bleke huid, ook ’s zomers, en vaak vermoeide, donkeromrande ogen. Ze maakte zich zelden op. Hij had haar nooit horen gillen of giechelen. Ook niet zien huilen, nee. Een van hun tantes ventileerde bij een verjaardag de overtuiging dat ze ‘toch wel een beetje’ contactgestoord was – wat de toevallig binnenkomende Louise blijmoedig beaamde.

De vlieg leek tot een nieuw inzicht te komen. Hij zoemde niet meer, en trippelde in een grillig patroon over het glas. Nu bleef hij staan en wreef, alsof hij zichzelf een laatste maal oppepte, zijn voorpoten langs elkaar. Oscar zag hoe het zonlicht een iriserende gloed in de tot rust gekomen en achterwaarts neergestreken vleugeltjes schoof. Had het insect besef van zijn lot, of was het domweg uitputting? En stel dat hij opstond en zijn stoel door het raam smeet, zou het dan enige dankbaarheid voelen ten opzichte van zijn verlosser?

Waarom wilde Louise hem spreken, wat kon er zijn waarover ze zijn mening wilde? Dat ging nooit zo; zolang hij zich kon herinneren luisterde hij graag (en meegaand) naar haar wanneer ze een stokpaardje zadelde en er – de ene na de andere sigaret wegbrandend – energiek op rondgaloppeerde. Ze had eigenlijk geen mooie stem; eerder een beetje schel. En ze had ook, was hem een jaar geleden opeens opgevallen, de neiging te hard te praten als ze vlak naast je stond. Maar het sprekendst aan haar was toch het contrast tussen haar stemmingen: het ene moment lag ze zwijgend en wrokkig fatalistisch tot in de middag in bed te roken, en dan werd er een onderwerp aangeroerd dat ze de moeite waard vond, en was het of er een schakelaar werd omgezet die haar onder stroom zette. Ze hielden zolang hij zich kon herinneren zielsveel van elkaar, al zou zij dat nooit ondubbelzinnig laten merken. Hij had daar geen moeite mee; hij was van hun tweeën de weekste, had ze eens verzucht, en misschien had hij haar zo nog het liefst: een beetje neerbuigend en hem uitdagend tegen haar in te gaan. Sinds ze op kamers woonde ging hij trouwens nog minder tegen haar in dan daarvoor; hij wilde zo veel mogelijk horen over haar studentenleven. En als hij naar haar luisterde, en haar volkomen begreep, misschien als enige, en blij, gelukkig zelfs, werd van haar scherpte en haar bevlogenheid, kon hij zich niet anders voorstellen dan dat het altijd zo tussen hen zou blijven.

‘Vrijwilligers?’ De dwingende ondertoon in de vraag haakte zich in Oscars gedachten. Hij ging rechtop zitten en trok het plakkende shirt los van zijn rug. Er stonden twee bovenramen open, maar van circulatie was geen sprake. De atmosfeer in de klas was om onpasselijk van te worden, niet in de laatste plaats doordat sommigen een zweetlucht bij voorbaat smoorden in een wolk Odorex.

Hij keek naar de leraar, die wachtte op respons. Wat een ventje eigenlijk; een huid vol putjes, vettig haar dat als een toupet op zijn schedel lag, een weifelend snorretje in het gespannen gezicht en, wel het meest opmerkelijk, een flapoor en een oor dat gewoon plat tegen het hoofd zat. Hij was nu een jaar hun klassenleraar, en deed de laatste weken weer vreselijk zijn best populair te worden. Maar genade zou niet meer in hen opkomen. Tussen de tafels door kon Oscar zien hoe van de twee meisjes op de voorste rij, beiden in dunne zomerjurk en met gelakte nagels, het linker met modellenverveeldheid haar ene opzijstekende blote been over het andere plooide. Als haar buurvrouw nu haar rode haar opzij sloeg en in opperste aandacht met haar kin op haar gevouwen handen vooroverleunde, zou hij weer zo hulpeloos blozen. En dat had dan een kind verwekt.

[...]

 

Copyright © 2019 Stephan Enter

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum