Leesfragment: Schoonheid voor het oprapen

12 september 2019 , door Fik Meijer
| |

Vandaag verschijnt het nieuwe boek van Fik Meijer: Schoonheid voor het oprapen. Romeinse kunstjagers en hun navolgers. Wij brengen een fragment.

Zegevierende veldheren namen de fraaiste beelden mee naar Rome en toonden die in triomftochten aan het volk. Bij bepaalde senatoren ging hebzucht boven staatsbelang. Sommigen moesten zich daarvoor zelfs bij de rechtbank verdedigen. De beruchtste Romeinse kunstrover is Gaius Verres, van wie Cicero een onthutsend beeld schetst.

De Romeinse elite betaalde grof voor Griekse kunstobjecten. Sommige collecties waren beroemd. Talloze voorwerpen werden per schip naar Rome gebracht, maar een aantal heeft zijn bestemming nooit bereikt. Onderzoekingen op de zeebodem vertellen verhalen over exorbitant dure sculpturen, maar ook over gemengde ladingen met kunst voor liefhebbers met een kleine beurs.

Het Romeinse rijk ging ten onder, maar de praktijken van toen keerden terug. Napoleon bracht roofkunst uit Italië naar het Louvre. Kunstenaars, architecten en gefortuneerde liefhebbers kochten vazen en beelden in Italië en Griekenland — en overschreden daarbij soms de grenzen van het betamelijke. De discussie over ‘kunstrovers’ gaat door tot op de dag van vandaag.

N.B. Lees ook fragmenten uit eerder werk van Fik Meijer: De Middellandse ZeePetrus, Twee stedenPaulus en onze besprekingen van Jezus en de vijfde evangelist en De sluier van Cicero.

 

Inleiding

De oudheid kent vele oorlogen waarin kunst in de ruimste zin van het woord als buit werd meegevoerd naar het thuisland. Wat de overwinnaars deden met de kunstobjecten van hun verslagen tegenstanders blijft vaak onbekend, omdat er in de bronnen nauwelijks gewag van wordt gemaakt. Zelfs de aan oorlogen zo rijke Griekse geschiedenis laat op dit punt te wensen over. De manier waarop de Romeinen met het buitgemaakte cultuurgoed van anderen omgingen is beter te volgen. Toen ze tijdens hun verovering van de Griekse wereld in de derde en de tweede eeuw v.Chr. fraaie sculpturen, vazen en andere kunstobjecten van nabij aanschouwden, kregen ze het idee dat de schoonheid voor het oprapen lag. Een rooftocht van een tot dan toe ongekende omvang was het gevolg. Zegevierende veldheren toonden in Rome in grote processies de fraaiste Griekse kunst. Ze meenden dat ze als overwinnaar het volste recht hadden om zo hun succes onder ieders aandacht te brengen. Senaat en volk van Rome waren het daarmee eens. Omdat er geen discussie gevoerd hoefde te worden over de vraag of die roof gerechtvaardigd was konden de Romeinen steeds systematischer te werk gaan. Exclusieve sculpturen werden een vast onderdeel van groots opgezette triomftochten, die steeds meer een uiting van macht werden, een vorm van propaganda van het gereglementeerde imperialisme.
Toen de landen rond de Middellandse Zee veroverd waren bleek het niet meer mogelijk het recht van de sterkste ongelimiteerd toe te passen. Sommige magistraten echter hadden daar geen boodschap aan en maakten de naam van Rome te schande. Ze lieten hun persoonlijke hebzucht prevaleren boven het staatsbelang en negeerden de voorschriften van de senaat. Heiligdommen werden geplunderd en de fraaiste beelden en vazen werden meegenomen. De beruchtste ‘kunstcrimineel’ is Gaius Verres. In de jaren 73 tot 71 v.Chr., toen hij gouverneur van Sicilië was, legde hij zonder dat daar enige aanleiding voor was beslag op kunstbezittingen van particulieren en van lokale gemeenschappen. Hoe hij te werk ging is ons bekend dankzij Cicero, de aanklager in het proces tegen Verres, die er in kleurrijke bewoordingen verslag van heeft gedaan.
De geleidelijke omvorming van Rome tot een ‘Griekse stad’ wakkerde het verlangen van de Romeinse elite aan om zelf Griekse kunst te verwerven ter verfraaiing van hun huizen. Senatoren waren bereid diep in de buidel te tasten, al was het alleen maar om te kunnen wedijveren met andere kunstjagers. Voor de allerrijksten was er geen grens aan de omvang van hun verzamelingen. Ze lieten zich informeren over de waarde van de meest exclusieve kunst en kochten dat het een lieve lust was.
Voor iedere betrokkene, handelaar of koper, was het zaak om de Griekse kunst onbeschadigd in Rome te krijgen, wat geen eenvoudige opgave was, vooral als het ging om moeilijk te transporteren vazen, zuilen of beelden. Het was iedere keer weer de vraag of een zwaarbeladen schip zijn bestemming wel zou bereiken. Van een onbekend aantal ‘kunstschepen’ weten we dat ze hun kostbare lading nooit hebben afgeleverd. Enkele daarvan zijn op de bodem van de Middellandse Zee teruggevonden, met de bijna complete lading nog aan boord. Ze vertellen ons over de soort beelden en sculpturen en daarmee impliciet ook over de smaak van de potentiële kopers. Opvallend is dat er ook schepen met een ‘gemengde’ lading zijn aangetroffen, niet alleen met kostbare sculpturen aan boord, maar ook met kunstvoorwerpen die in serie waren vervaardigd voor liefhebbers met een krappere beurs. Kunstbezit was geleidelijk voor velen toegankelijker geworden.
Lange tijd na de verkruimeling van het Romeinse rijk leefde de belangstelling voor alles wat zijn oorsprong vond in de klassieke oudheid sterk op. Jonge kunstenaars, architecten en andere liefhebbers uit Engeland, Frankrijk en Duitsland maakten in de achttiende eeuw een Grand Tour, eerst naar Italië en vervolgens ook naar Griekenland. Ik noem hen ‘nieuwe Romeinen’, omdat ze in vele opzichten herinneringen oproepen aan de ‘oude Romeinen’. Voor een aantal van hen was het niet genoeg om kennis te nemen van de klassieke kunst, erover te schrijven of er tekeningen en schilderingen van te maken. Zij gingen een stap verder en kochten kunstvoorwerpen. Zo ontstonden er collecties van Griekse en Romeinse vazen en beelden.
Het Romeinse imperialisme kreeg navolging in het optreden van de Fransen aan het einde van de achttiende eeuw. Soldaten van Napoleon lichtten topstukken uit Romeinse musea en brachten die naar Parijs, dat het ‘nieuwe Rome’ moest worden. Maar niet altijd hoefde er militair ingrijpen aan te pas te komen om kunst te verwerven. Dat wordt duidelijk uit de handig in elkaar gestoken aankoop door Lord Elgin van de sculpturen van het Parthenon op de Atheense Akropolis. Hij was niet de enige die zogenaamd met nobele bedoelingen Griekenland beelden en reliëfs wist te ontfutselen. In de negentiende eeuw hebben heel wat reizigers op de Grand Tour die als liefhebbers van de klassieke kunst naar Griekenland waren gekomen, zich schuldig gemaakt aan het (illegaal) opgraven, roven en en verkopen van kunstschatten. Regeringen boden tegen elkaar op en slaagden erin hun museumcollecties uit te breiden met sculpturen die in Griekenland hadden moeten blijven. Griekenland bleef opnieuw berooid achter.
Het verhaal is daarmee nog niet af. De laatste decennia is er een discussie op gang gekomen over de vraag wat er met de geroofde of op slinkse wijze ontvreemde kunstschatten moet gebeuren. Museumdirecties en overheden van de landen die met kunstroof te maken hebben gehad staan vaak lijnrecht tegenover elkaar, zoals de geschiedenis rond de Parthenonsculpturen in Londen laat zien. Maar er is ook hoop. Wie naar het museum van Aidone, een klein stadje op Sicilië, gaat ziet daar de teruggekeerde godin Aphrodite, die ooit prominent in Morgantina de aandacht trok, maar door grafrovers werd ontvreemd en verkocht aan het Getty Museum. De teruggave levert het bewijs dat er voor alle betrokkenen aanvaardbare oplossingen denkbaar zijn, al is dat in vele gevallen makkelijker gezegd dan gedaan. Er is nog een lange weg te gaan.

[...]

 

© 2019 Fik Meijer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum