Leesfragment: Tijden van vuur

04 april 2019 , door Kate Mosse
| |

We verwelkomen Kate Mosse als onze nieuwe bovenbuurvrouw en Letterenfonds-writer-in-residence! Lees nu uit haar nieuwste boek, Tijden van vuur (vertaling Merel Leene), een fragment. En kom vrijdag 19 april naar het Women's Prize-evenement met haar.

Een spannend verhaal vol mysteries en geheimen, liefde en verraad, oorlog en avontuur, samenzweringen en verbroken beloftes…

Carcassonne, 1562. De negentienjarige Minou Joubert ontvangt een anonieme brief in de boekhandel van haar vader. De brief is verzegeld met een opvallend familiewapen, en bevat slechts zeven woorden: Zij weet dat jij in leven bent.

Maar voordat Minou de geheimzinnige boodschap kan ontcijferen verandert haar lot voor altijd door een ontmoeting met de jonge hugenoot Piet Reydon. Piet heeft een eigen gevaarlijke missie, en hij heeft Minou’s hulp nodig om de Cité levend te ontvluchten.

Religie zorgt voor steeds meer verdeeldheid in de Midi. Oude vrienden worden aartsvijanden en zowel Minou als Piet komt vast te zitten in Toulouse. Overal in de hele stad laait de spanning op. Als een lang verborgen document boven water dreigt te komen, raakt de machtige en wrede Vrouwe van Puivert geobsedeerd door het document. Het geheim dat het bevat zou haar macht kunnen vernietigen – en dat wil ze koste wat kost voorkomen.

 

Proloog

Franschhoek
28 februari 1862

Eenzaam staat de vrouw onder de strakblauwe hemel. Cipressen en ruig gras omzomen de begraafplaats. De krachtige zon van de Kaap heeft de grijze grafstenen gebleekt tot ze de kleur van beenderen hebben.
hier rust. Ze is lang en heeft de karakteristieke ogen waaraan de vrouwen uit haar familie al generaties lang te herkennen zijn, al weet ze dat zelf niet. Ze buigt zich naar voren om de namen en data op de grafsteen te lezen, maar die gaan schuil onder het mos. Tussen haar hoge witte kraag en de met een dikke, aangekoekte laag stof bedekte rand van haar leren hoed begint de witte huid in haar nek rood te verbranden. De zon is te krachtig voor haar Europese teint en ze rijdt al dagenlang over het veld.
Ze trekt haar handschoenen uit en vouwt de ene in de andere. Ze is er al te veel kwijtgeraakt om er onzorgvuldig mee om te springen, en trouwens, hoe zou ze aan een nieuw paar moeten komen? In het gastvrije kolonistenplaatsje zijn twee winkels, maar ze heeft nauwelijks iets over om mee te ruilen en het geld van haar erfenis is op, uitgegeven aan de lange reis van Toulouse naar Amsterdam en daarna van Amsterdam naar Kaap de Goede Hoop. Elke laatste franc is uitgegeven aan proviand en introductiebrieven, de huur van de paarden en een betrouwbare gids om haar door dit onbekende land te leiden.
Ze laat de handschoenen voor haar voeten op de grond vallen. Een wolkje koperrood Kaapstof stuift op en daalt weer neer. Een zwarte kever met zijn harde schild trippelt kordaat weg.
De vrouw haalt diep adem. Eindelijk is ze er.
Ze heeft dit spoor gevolgd vanaf de oevers van de Aude, de Garonne en de Amstel, over de woeste wateren waar de Atlantische Oceaan en de Indische Oceaan elkaar ontmoeten, naar de Cap de Bonne-Espérance.
Soms was het spoor als een lichtend pad. Het verhaal van twee families en hun geheim, van generatie op generatie doorgegeven. Haar moeder en grootmoeder, vervolgens verder terug naar haar overgrootmoeder en de moeder vóór haar. Hun namen zijn verloren gegaan, opgeslokt door die van hun echtgenoten, broers en minnaars, maar hun geest leeft voort in haar. Ze weet het. Eindelijk eindigt hier haar queeste. In Franschhoek.
ci-gît. Hier rust.
De vrouw zet haar leren hoed af en wappert ermee zodat de brede rand de verzengende lucht in beweging brengt. Het biedt geen respijt. Het is hier zo heet als in een fornuis; haar vlasblonde haar is donker van het zweet. Ze geeft niet veel om hoe ze eruitziet. Ze heeft stormen overleefd, aanslagen op haar reputatie en haar persoon, diefstal van haar bezittingen en verlies van vriendschappen waarvan ze dacht dat ze voor eeuwig waren. En dat allemaal om haar hier te brengen.
Op deze verwaarloosde begraafplaats in dit kolonistenplaatsje.
Ze maakt de gesp van haar zadeltas los en steekt haar hand in het vak. Haar vingers strijken langs de kleine antieke bijbel – een talisman die ze heeft meegenomen om haar geluk te brengen – maar wat ze eruit haalt is het dagboek: een boekje met een slappe lichtbruine kaft, dichtgebonden met een dun koordje dat er twee keer omheen is geslagen. Achter de kaft zijn papieren gestoken: brieven, handgetekende kaarten, een testament. Sommige bladzijden zitten los; de hoekjes steken naar buiten als de punten van een diamant. Dit is het verslag van haar familiequeeste, de anatomie van een vete. Als ze gelijk heeft, kan ze met dit zestiende-eeuwse opschrijfboek opeisen wat haar toekomt. Na meer dan driehonderd jaar zullen het fortuin en de goede naam van de familie Joubert eindelijk worden hersteld. Recht zal geschieden.
Als ze gelijk heeft.
Toch kan ze zich er niet toe zetten om de naam op de grafsteen te bekijken. Ze wil nog iets langer van dit laatste moment van hoop genieten en slaat daarom liever het dagboek met het testament open. De spinachtige letters in bruin geworden inkt, de antieke taal die over honderden jaren heen tot haar spreekt – ze kent elke lettergreep als de catechismus die ze op de zondagsschool leerde. De eerste zin.
Dit is de dag van mijn dood.
Ze hoort een langsvliegende roodvleugelspreeuw fluiten, het gekrijs van een hadada-ibis in het hoge gras aan de rand van de begraafplaats. Het lijkt onmogelijk dat geluiden die haar nog maar een maand geleden zo exotisch in de oren klonken nu al zo gewoon zijn. Haar knokkels zijn wit, strakgespannen. Wat als ze het toch mis heeft? Wat als dit een einde is in plaats van een begin?
Met de Here God als mijn getuige schrijf ik dit hier neer, in mijn eigen hand. Mijn laatste wil en testament.
De vrouw bidt niet. Dat kan ze niet. De geschiedenis van al het onrecht dat in naam van religie is geschied – dat haar voorouders is aangedaan – bewijst toch zeker dat er geen God bestaat. Welke God zou het goedvinden dat zo veel mensen in Zijn naam een pijnlijke, angstige, afschrikwekkende dood stierven?
Toch kijkt ze eventjes omhoog, alsof ze daar een glimp van Gods hemel zou kunnen opvangen. De februarilucht hier in de Kaap heeft dezelfde stralende kleur blauw als de hemel in de Languedoc. In het achterland van de Cap de Bonne-Espérance wordt het stof door dezelfde felle winden opgeblazen als thuis, in de garrigue van de Midi. Hete lucht, een ademtocht die de rode aarde laat opwervelen en als een sluier voor je ogen werpt. Die wind fluit door de grijze en groene bergpassen van het binnenland, paden die zijn uitgesleten door langstrekkende mensen en dieren. Hier, in dit afgelegen land dat ze ooit Olifantshoek noemden, voordat de Fransen kwamen.
Nu is het windstil. Het is heet. Bijna niets verroert zich in de hitte van de middagzon. De honden en de boerenarbeiders hebben zich in de schaduw teruggetrokken. Zwarte hekken bakenen de stukjes land af: dat van de familie De Villiers, de familie Le Roux, de familie Jourdan, allemaal aanhangers van het gereformeerde geloof die Frankrijk ontvluchtten, op zoek naar een veilige plek. In het jaar onzes Heren zestienhonderd en achtentachtig.
Haar voorouders ook?
Achter de stenen engelen en grafzerken omlijsten in de verte de bergen van Franschhoek het plaatje, en plotseling wordt de vrouw bezocht door een vlijmscherpe herinnering aan de Pyreneeën: een pijnlijk, wanhopig verlangen naar huis, als een ijzeren band om haar ribben. De bergen zijn wit in de winter, groen in het voorjaar en de vroege zomer. In de herfst krijgen de grijze rotsen de kleur van koper, en daarna begint de cyclus opnieuw. Wat zou ze er niet voor overhebben om ze weer te kunnen zien.
Dan zucht ze, want ze is hier. Ze is ver van huis.
Tussen de verfomfaaide kaft van het leren dagboek haalt ze de kaart vandaan. Ze kent elk teken, elke vouw en elk druppeltje inkt, maar toch bestudeert ze hem. Leest opnieuw de namen van de boerderijen, van de eerste hugenootse kolonisten die hier na jaren van ballingschap en vele rondzwervingen terechtkwamen.
Eindelijk hurkt de vrouw neer en steekt een hand uit om met haar vinger de in de grafsteen gebeitelde letters na te trekken. Ze wordt er zo door opgeslokt dat ze – zij die geleerd heeft om altijd waakzaam te zijn – de voetstappen achter haar in het zand niet hoort. Ze merkt niet dat er een schaduw voor het licht van de zon schuift. Ze ruikt niet de geur van zweet, sintels en leer, van een lange reis over het veld, totdat de loop van een geweer tegen haar nek duwt.
‘Sta op.’
Ze probeert zich om te draaien zodat ze zijn gezicht kan zien, maar meteen prikt het koude metaal in haar wang. Langzaam staat ze op.
‘Geef me het dagboek,’ zegt hij. ‘Als u het me geeft, doe ik u niks.’
Ze weet dat hij liegt, want deze man jaagt al zo ontzettend lang op haar, en bovendien staat er te veel op het spel. Al driehonderd jaar probeert zijn familie die van haar te gronde te richten. Hoe kan hij haar ooit laten gaan?
‘Geef het aan mij. Langzaam. Nu.’
De kilte in de stem van haar vijand is angstaanjagender dan woede zou zijn, en instinctief omklemt ze het dagboek en het kostbare document dat erin zit nog steviger. Na alles wat ze heeft doorgemaakt is ze niet van plan het hem gemakkelijk te maken. Zijn vingers knijpen echter pijnlijk in haar schouder; hard en ruw priemen ze in haar spieren, dwars door de witte katoen van haar blouse. Haar greep verslapt. Het dagboek valt op de grond en barst open, zodat het testament en de aktes over de stoffige begraafplaats dwarrelen.
‘Bent u me vanuit Kaapstad gevolgd?’
Er komt geen antwoord.
Ze heeft geen geweer, maar wel een mes. Wanneer hij zich bukt om de papieren op te rapen, trekt ze de dolk uit haar laars en steekt naar zijn arm. Als ze hem kan uitschakelen, al is het maar heel even, kan ze de documenten misschien terugstelen en wegrennen. Hij heeft echter met een aanval rekening gehouden en verplaatst zijn gewicht opzij. Haar mes schampt alleen zijn hand.
Vlak voordat ze tegen de zijkant van haar hoofd geraakt wordt, is ze zich nog bewust van de neergaande beweging van zijn arm. Een glimp van zwart haar, met middenin een witte streep. Daarna een explosie van pijn wanneer het pistool haar huid opensplijt. Ze voelt het bloed op haar slaap, de warmte ervan, en dan valt ze.
In de laatste seconden dat ze bij bewustzijn is, denkt ze nog hoe triest het is dat het verhaal zo zal eindigen. In een vergeten hoekje van een begraafplaats aan de andere kant van de wereld. Het verhaal van een gestolen dagboek en een erfenis. Een verhaal dat driehonderd jaar geleden begon, aan de vooravond van de burgeroorlogen die Frankrijk op zijn knieën brachten.
Dit is de dag van mijn dood.

 

© 2018 Mosse Associates Ltd.
© 2018 Nederlandse vertaling Meulenhoff Boekerij bv, Amsterdam

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum