Leesfragment: Uit de diepten van de hel

29 maart 2019 , door Marcel Hulspas
| | | |

Nu in de winkel: Uit de diepten van de hel van Marcel Hulspas. Lees bij ons een fragment!

De toekomst zou schitterend zijn. Het Romeinse rijk was voortaan christelijk, en de keizer zou het geloof verspreiden, te vuur en te zwaard. Niets stond de eindoverwinning van het christendom nog in de weg.
Het loopt anders. Ketters zaaien verdeeldheid. Machtige patriarchen vliegen elkaar in de haren, strooien met goud en nemen massa’s agressieve ‘supporters’ mee naar concilies om hun zin door te drukken. Ondertussen proberen keizers eenheid af te dwingen en worden bisschoppen verbannen, gemarteld of vermoord. En niemand kan het uiteenvallen van de kerk én het rijk tegenhouden.
We leren er niet veel over op school, over de ondergang van het Romeinse rijk. Na Julius Caesar gaat het al snel over Karel de Grote. Daarmee missen we een fascinerend verhaal met een werkelijk adembenemend slot. Eerst een diepe crisis, dan een verwoestende oorlog en daarna duiken uit de woestijn, als uit de diepten van de hel, enorme Arabische legers op. Niets kan hen tegenhouden. Kerk en rijk storten ineen.
Het is een verhaal zó fantastisch dat je het onmogelijk kunt verzinnen. Zoiets kan alleen maar echt gebeurd zijn.

N.B. Eerder publiceerden wij al voor uit Mohammed, en het ontstaan van de islam.

 

Inleiding

Een vergeten geschiedenis

Dit boek gaat over een cruciale periode in de wereldgeschiedenis: de abrupte ineenschrompeling van het Byzantijnse rijk en de opkomst van de islam. Arabische legers hadden maar zo’n twintig jaar nodig om het grootste deel van het Byzantijnse rijk te onderwerpen – en daarbij maakten ze in één klap ook nog eens een einde aan het eeuwenoude Perzische rijk. Dichtbevolkte regio’s zoals Egypte, Irak, Syrië en oostelijk Turkije vielen in Arabische handen. En dat was niet alles. De Arabieren introduceerden een nieuwe godsdienst, die de naam ‘islam’ kreeg.
Hoe was het mogelijk dat het machtige Byzantijnse rijk hen niet kon terugdrijven? Waarom waren de Arabische legers zo succesvol? Tijdgenoten hadden geen moeite met die vragen. In het Byzantijnse rijk beschouwde men de komst van de Arabieren simpelweg als een straf van God. De christenen hadden blijkbaar zwaar gezondigd. Maar zodra zij voldoende gestraft waren, zou God Zijn barmhartigheid tonen en zouden de Arabieren weer worden verdreven. Die nieuwe godsdienst van hen stelde niets voor; dat was een bedenksel van de duivel. Op hun beurt beschouwden de Arabieren hun opmerkelijke succes als bewijs dat zij aanhangers waren van het enige ware geloof. God stond aan hun kant. Hij had hun opgedragen de wereld te veroveren. Wie daarbij sneuvelde, ging rechtstreeks naar het paradijs.
Een moreel verzwakt rijk versus religieus fanatisme. Gek genoeg heeft deze verklaring, in geseculariseerde vorm, opmerkelijk lang standgehouden. Duizend jaar later komt Edward Gibbon in zijn beroemde The History of the Decline and Fall of the Roman Empire (1776-1789) met in wezen dezelfde verklaring voor deze opmerkelijke gebeurtenissen: de Byzantijnen waren moreel in verval geraakt en de Arabieren waren religieuze fanatiekelingen. Gibbon schrijft dat de Arabieren geluk hebben gehad want hun tegenstanders waren ‘degenerate and disorderly’. ‘Echte’ keizers zouden wel raad hebben geweten met die fanatici uit de woestijn:

De algemene opkomst van Arabische grootheid moet toegeschreven worden aan de geest van de natie, eerder dan aan de kwaliteiten van hun leiders. En een groot aandeel moet gaan naar de zwakheid van hun tegenstanders. De geboorte van Mohammed vond op fortuinlijke wijze plaats in een uiterst gedegenereerde en chaotische periode in de geschiedenis van de Perzen, de Romeinen en de Europese barabaren. De rijken van Trajanus en zelfs van Constantijn en Karel de Grote zouden de aanval van de naakte Saracenen hebben afgeslagen, en de stroom van fanatisme was onzichtbaar ten onder gegaan in de woestijnen van Arabië.

Volgens Gibbon had die degeneratie twee oorzaken: het christendom en tirannie. Toen keizer Theodosius rond 400 de Romeinse senatoren dwong om het christendom te accepteren en de oude goden te verwerpen, boden de senatoren geen weerstand omdat ze (volgens Gibbon) onder de plak zaten van hun bekeerde vrouwen en kinderen, die weer onder invloed stonden van perfide christelijke geestelijken:

De haastige bekering van de senaat moet worden toegeschreven óf aan bovennatuurlijke óf aan lage oorzaken. [...] Maar ze raakten langzaamaan gewend aan hun nieuwe geloof, met het hopelozer worden van de klassieke zaak; ze bogen voor het gezag van de keizer, naar de geest van de tijd, en voor de smeekbeden van hun vrouwen en kinderen, die opgestookt en gedomineerd werden door de geestelijken van Rome en de monniken uit het oosten.

En toen Italië een halve eeuw later ten prooi viel aan de barbaren, kwam dat volgens Gibbon doordat de stoere Romeinen vervallen waren tot een ‘gedegenereerd nageslacht’:

De vernedering van de Romeinen wekt in ons nog steeds een respectvol medelijden, en we voelen graag mee met het ingebeelde verdriet en de verontwaardiging van hun gedegenereerde nageslacht. Maar de rampen in Italië onderdrukten geleidelijk het trotse bewustzijn van vrijheid en glorie. In de dagen van de Romeinse deugden waren de provincies onderworpen aan de wapenen, en de burgers aan de wet, van de republiek. Totdat die wetten ondergraven werden door civiele strijd, en zowel stad als provincies het nederige bezit werd van een tiran.

Gibbon heeft ervoor gezorgd dat het begrip ‘Byzantijns’ in het Engels synoniem werd met ondoorgrondelijk, onoprecht, nodeloos gecompliceerd en onbetrouwbaar. Voeg daarbij de historische traditie op het continent, die stelde dat niets kon tippen aan de klassieke Griekse cultuur, en het mag duidelijk zijn dat het Byzantijnse rijk in de negentiende eeuw nauwelijks serieuze aandacht kreeg. Waarom, zo was het algemene gevoelen onder historici, zou je je verdiepen in de schamele nadagen van glorieuze tijden? Gelukkig wordt de laatste jaren een kentering zichtbaar. Byzantijnse studies zijn inmiddels een hot topic.
Niet alleen het beeld van de ‘degeneratie’ van de Byzantijnen, ook dat van het islamitisch geïnspireerde fanatisme van de Arabieren heeft de eeuwen doorstaan. En dat niet alleen in het westen, ook in de islamitische wereld. Islamitische conservatieve geestelijken en historici denken met weemoed terug aan de tijd waarin de nog maar net bekeerde Arabieren geleid werden door de salaaf, de eerste volgelingen van Mohammed, en ze gedreven door het heilig vuur van de islam het onmogelijke voor elkaar kregen. Zelfs Albert Hourani, de auteur van de alom geprezen Geschiedenis van de Arabische volken (1991) wilde dat idee niet loslaten. Hourani had een grote afkeer van islamitisch fundamentalisme en de vergoelijking van geweld ‘in de naam van God’. Hij omschrijft de invallen van de Arabieren in Byzantium en Perzië bijna als een soort ‘bedrijfsongeval’:

In de loop van dit proces [eenwording van de stammen, MH] werd er een leger gecreëerd en de aard der gebeurtenissen dreef het naar de grensgebieden van de grote rijken en vervolgens, toen de weerstand gering bleek, naar het hart daarvan.

Maar wanneer hij komt te spreken over redenen voor het Arabische succes, komt ook bij hem God om de hoek kijken:

De Arabieren die de twee rijken binnenvielen, waren geen horde samengeraapte stammen maar vormden een georganiseerde legermacht waarvan sommige leden militaire kunde en ervaring hadden opgedaan [...]. Het gebruik van kamelen voor transport gaf hun een voordeel in veldtochten die zich over grote gebieden uitstrekten; het vooruitzicht van land en rijkdom schiep een belangenverbond onder hen, en het vuur der overtuiging schonk sommigen van hen een andere kracht.

De vraag waaróm de Arabieren zo nodig naar het noorden moesten, blijft onbeantwoord. Geeft Hourani hier toe dat het simpelweg plunderen was, moord en doodslag, of moeten we geloven in de bezielende leiding van ‘sommigen’, gedreven door een ‘andere kracht’?
Opvallend is dat bovenstaande citaten van Gibbon en Hourani het enige zijn wat zij over deze omwenteling te melden hebben. Beide auteurs persen bijna een eeuw turbulente geschiedenis in enkele zinnen samen. Dat is ook wel begrijpelijk. Het waren chaotische tijden, en bronnen waren lange tijd schaars. Maar inmiddels weten we veel meer. Byzantinologie, islamitische studies en archeologie komen de laatste decennia steeds dichter tot elkaar en scheppen gezamenlijk een nieuw beeld van deze jaren. Het oude beeld van ‘moreel verval’ versus ‘islamitisch fanatisme’ heeft afgedaan. Maar we zijn nog ver verwijderd van een samenhangende alternatieve visie.
Historici constateren dat het Byzantijnse rijk in zwaar weer raakte door een diepe economische crisis na 540, een verwoestende pestepidemie rond 550 en de slopende oorlog tegen de Perzen in 602-628. Al deze zaken hebben het rijk zeker verzwakt. Maar vormen ze tezamen een afdoende verklaring voor wat er gebeurde? En dan is er die andere vraag: wat was de reden voor de Arabieren om hun woonplaatsen te verlaten en niet-Arabische gebieden te veroveren? Was het de islam? Mohammed, die kort daarvoor was gestorven, had hen nooit opgeroepen tot een dergelijke verovering (zoals we zullen zien). De veroveraars kenden hem ook nauwelijks. Tot omstreeks 690 wordt Mohammed nergens genoemd, in geen enkele Arabische inscriptie. Maar als het niet Mohammed was, wat inspireerde de Arabieren dan wél?
In dit boek wil ik wijzen op een factor die, naar mijn stellige overtuiging, een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan beide dramatische ontwikkelingen: aan de ineenstorting van het Byzantijnse rijk én aan het onverwachte verschijnen van de Arabieren. Dat is de theologie. Zowel de crisis in het Byzantijnse rijk als de onverwachte unificatie en expansie van de Arabieren kan volgens mij niet begrepen worden zonder inzicht in theologische drijfveren. Het was een geloofscrisis die het Byzantijnse rijk sterk verzwakte; het was een nieuwe Arabische religie die de Arabieren samenbracht en voortdreef. Mohammeds openbaring speelden in die decennia een ondergeschikte rol. De islam bestond nog niet.

 

Copyright © 2019 Marcel Hulspas / Athenaeum—Polak & Van Gennep

pro-mbooks1 : athenaeum