Leesfragment: Visser

22 september 2019 , door Rob van Essen
|

Na het succes van Rob van Essens De goede zoon is het tijd voor de heruitgave van Visser. Wij herlezen mee. Fragment!

Visser van Rob van Essen is een hartverscheurende roman over ironie, onmacht en onverwerkt verdriet. Geschiedenisleraar Jacob Visser heeft een huis op een woonerf, een dochter die gaat trouwen en een vrouw die van hem is vervreemd. Wanneer hij tijdens een van zijn lessen iets ondoordachts zegt, komt zijn leven in een maalstroom terecht. Een groepje neonazi’s vat zijn uitspraken op als een oproep om tot actie over te gaan en benoemt hem tot hun leider. Terwijl de wereld om hem heen steeds vreemdere vormen aanneemt, ziet Visser zich geconfronteerd met pijnlijke herinneringen aan zijn gestorven kind en wordt hij nauwlettend in de gaten gehouden door een journalist die vroeger met hem bevriend was, maar nu vastbesloten is hem aan de schandpaal te nagelen.

Visser stond op de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2009, en zijn laatste roman ‘De goede zoon’ werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs 2019.

N.B. Eerder bespraken we De goede zoon en publiceerden we voor - en uit Winter in Amerika en Hier wonen ook mensen - en besprak Pieter Hoexum voor ons Kind van de verzorgingsstaat. Dat was ook een van de vijf boeken van Roos van Rijswijk.

1

Jacob Visser rijdt langzaam de oprit af. De avondzon hangt laag boven de huizen en het geeloranje licht zet de spelende kinderen om hem heen in een onwezenlijke gloed, alsof hij door een fi lter naar een televisieprogramma kijkt over een verleden waarin een vreedzame stemming heerst. Een paar hinkelende meisjes stappen opzij en glimlachen naar hem. Hij verlaat het woonerf en rijdt via de Rakel en de Vlegel naar de Kruislaan, de brede weg die de buitenwijken van Vlasveld met elkaar verbindt. Zo nu en dan kijkt hij in zijn spiegel. Misschien komt ze wel achter me aan, denkt hij. Maja heeft ongetwijfeld de voordeur horen dichtslaan. Straks komt het echtpaar Braamhaar aanrijden en zien ze eerst hem langskomen in de Saab, en daarna Maja in de Golf. Op het moment dat hij het bedenkt, komt aan de andere kant van de middenberm inderdaad het echtpaar Braamhaar aanrijden, in een zilverkleurige Mercedes. Braamhaar zit achter het stuur. Zijn hoofd met het grijze sikje draait langzaam opzij. Jacob ziet zijn mond bewegen. ‘Is dat niet Jacob Visser?’ Mevrouw Braamhaar buigt zich voorover en kijkt langs haar man naar buiten. Daarna zijn ze voorbij.
Ik ben net op tijd vertrokken, denkt Jacob. Zijn ze eigenlijk niet belachelijk vroeg? Hij kijkt op zijn horloge, maar nog voor hij kan zien hoe laat het is, glijdt het van zijn pols. Het valt in zijn kruis en glipt tussen zijn benen door naar de vloer. Jacob werpt een snelle blik naar beneden, maar ziet het nergens meer. Als hij weer opkijkt moet hij zijn ogen dichtknijpen tegen de ondergaande zon, die hem recht in het gezicht schijnt. Hij doet de zonneklep naar beneden en stopt voor het zebrapad. Een bejaard echtpaar steekt voetje voor voetje over. In Jacobs achterhoofd beginnen twee dreinende kinderstemmetjes aan een tweeregelig lied dat steeds wordt herhaald. ‘Zou je dat wel doen, ja, want het is groen…’ De man en de vrouw kijken hem strak aan. Jacob glimlacht vriendelijk terug, tot hij bedenkt dat ze hem misschien herkennen. Ze horen ongetwijfeld bij het vergrijzende abonneebestand van De Zwoldrechter Courant. Hij geeft gas en rijdt vlak achter het echtpaar het zebrapad over. In zijn achteruitkijkspiegel ziet hij dat ze hem verontwaardigd nakijken.
Via een verlaten rotonde rijdt hij de bebouwde kom uit. Hij parkeert in de berm, naast de oude stenen muur die om het kerkhof staat. Hij buigt zich voorover en grabbelt net zo lang met zijn hand onder de stoel tot hij zijn horloge gevonden heeft. Als hij weer overeind komt ziet hij tien, twintig meter voor zich Clarissa Wegereef boven de muur van het kerkhof verschijnen. Ze perst zich over de rand alsof ze zich door een nauwe kier wringt en laat zich aan de andere kant in het gras vallen. Ze draagt een lange, mouwloze witte jurk waarop groene en bruine vegen zitten. Nadat ze is opgestaan kijkt ze even om zich heen. Daarna rent ze naar zijn auto, rukt het portier open en gaat naast hem zitten.
‘Opschieten!’ roept ze. ‘We deden niks, maar dat kan de politie niks schelen.’
Jacob kijkt van Clarissa naar de kerkhofmuur, en weer naar Clarissa. Ze ziet er anders uit dan op school, wilder, opgewondener. Iets groter ook. Ze hijgt licht. Er zitten zwarte lijntjes onder haar ogen en haar zwarte haar piekt om haar hoofd.
‘Rijden nou!’ roept ze.
‘Als jij het zegt,’ zegt Jacob. Hij start en rijdt de berm uit. Als ze weer op de weg zitten, kijkt hij in zijn spiegel. Hij verwacht half en half dat er een kudde agenten over de muur van het kerkhof zal tuimelen om vervolgens, als in de betere stomme film, op versnelde wijze de achtervolging in te zetten, maar het blijft rustig. ‘Zo, dus dáár hoor jij bij,’ zegt hij.
Clarissa Wegereef kijkt hem kwaad aan. ‘Waarbij?’ Haar ogen zijn bruin. Van haar moeder ongetwijfeld. De ogen van haar vader zijn grijs.
‘Bij de jongeren die op het kerkhof rondhangen,’ zegt hij.
‘Wat weet jij daar nou van,’ zegt ze.
‘Iedereen weet ervan. Je vader raakt er niet over uitgeschreven. Nou ja, tot een paar dagen geleden dan.’ Jacob vraagt zich af of Clarissa de foto aan haar vader heeft gegeven. De Zwoldrechter Courant heeft zijn hoofd uit een klassenfoto van vorig jaar geknipt en vervolgens vergroot. Het is de foto waarop Clarissa’s broer Jonathan achter Jacobs hoofd het V-teken maakt, zodat het net lijkt of er twee stompe horentjes uit zijn kruin steken.
‘Je weet wel bij wie je in de auto stapt,’ zegt hij.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Dat jij nou net langs moest komen.’ Ze leunt achterover. Ze heeft een grote neus, die extra opvalt omdat haar voorhoofd en haar kin naar achteren wijken. Een hoofd dat in een windtunnel ontworpen lijkt. Het is net alsof het kind bij de neus uit de baarmoeder is getrokken, heeft hij vroeger ooit tegen Maja gezegd.
Hij glimlacht. Aan weerszijden van de weg liggen lege weilanden. Hier en daar staat een boerderij. De zon gaat schuil achter een wolkenbank die dofpaars opgloeit.
‘Heb je sigaretten?’ vraagt Clarissa.
‘Nee,’ zegt Jacob. ‘Weet je vader dat je ’s avonds op het kerkhof rondhangt?’
‘Natuurlijk niet,’ zegt ze. ‘En bovendien, we doen toch niks? Ik begrijp niet waar iedereen zich zo druk om maakt.’ Haar stem klinkt zangerig en nasaal. Hij kent die stem uit de klas, maar hier is de akoestiek anders, en is ze dichterbij. Jacob kijkt naar de weg. ‘Gewoon thuis je huiswerk maken is zeker geen optie?’
‘Waarom zou ik?’
‘Omdat je wat wilt bereiken in het leven.’
‘Dat hebben we bij Nederlands gehad,’ zegt Clarissa.
‘Wat?’ vraagt Jacob.
‘Ironie.’
Jacob glimlacht.
‘Ik werk elke zaterdag in De Theetuin,’ zegt ze. ‘Als ik van school kom, ga ik daar gewoon een jaartje werken. En daarna zie ik wel.’
‘De Theetuin,’ knikt hij. ‘En wat doe je daar, maai je het gras?’
‘Humor,’ zegt ze. ‘Dat hebben we ook gehad. De Theetuin, dat ken je toch wel? Daar kwam je vroeger altijd met mijn vader.’
‘Dat is lang geleden,’ zegt hij.
‘Ik zeg toch ook: vroeger,’ zegt ze. ‘Maar dan nog. Stomme zaak. Op zaterdag komen er alleen maar winkelende ouwe wijven.’
Jacob vraagt zich af of Maja ooit koffie in De Theetuin heeft gedronken. Ze doet haar boodschappen meestal doordeweeks, na haar werk, of tijdens haar werk, als de hectiek van het Provinciehuis het toestaat. Nooit op zaterdag in De Theetuin bediend door Clarissa Wegereef. Koffie met een voetbad, ongetwijfeld. ‘In het weekend serveert ze koffie en gebak in De Theetuin,’ zegt hij. ‘En ’s avonds zet ze hakenkruisen op grafstenen.’
‘Wie zegt dat ik dat was?’ vraagt ze fel. ‘Bovendien, het hakenkruis is een oud symbool van de hindoes.’
‘Natuurlijk,’ zegt Jacob. ‘In 1940 vielen de hindoes ons land binnen. Ons leger bood dapper verzet, maar nadat de hindoes Rotterdam hadden gebombardeerd, moesten we ons wel overgeven.’
‘Nog meer humor,’ zegt ze.
De zon is verdwenen. Hoog in de lucht drijven langgerekte wolken van een onbestemde kleur. Grijs met een zweempje lila, besluit hij. In een van de zakken van zijn colbert gaat zijn mobieltje. Hij wacht rustig tot het geluid ophoudt.
‘Saaie ringtoon,’ zegt Clarissa. ‘Gewoon van een telefoontoestel.’
‘Het is toch ook een telefoon?’ zegt Jacob.
Ze wrijft met haar handen over haar bovenarmen.
‘Heb je het koud?’ vraagt hij.
‘Mijn jas ligt nog op het kerkhof,’ zegt ze.
‘Misschien ligt er nog wel ergens een deken achterin,’ zegt Jacob.
‘Het valt wel mee. Waar gaan we eigenlijk naartoe?’
‘Ik rij maar een beetje rond,’ zegt hij.
‘Zomaar?’
‘Mijn dochter gaat trouwen.’
‘Rosa,’ zegt Clarissa.
‘O ja, die ken je natuurlijk,’ zegt Jacob. ‘Je vroegere oppas. Vanavond komen de ouders van de bruidegom bij ons op bezoek.’
‘Moet je daar niet bij zijn, dan?’
‘Ja, dat zou je wel zeggen, hè?’ Hij fronst zijn wenkbrauwen.
‘Met wie gaat ze trouwen?’
‘Met Ewout Braamhaar.’
‘De zoon van de psychiater.’
‘Jij kent ook iedereen,’ zegt hij.
‘Vlasveld is een klein gat.’
Ze komen bij een kruispunt.
‘Links of rechts?’ vraagt hij.
Ze haalt haar schouders op. Jacob slaat links af. ‘Of moet je terug naar het kerkhof?’
Ze schudt haar hoofd, met korte, gedecideerde bewegingen. De bewegingen van een kind.
‘Doe je gordel om,’ zegt hij.
Ze brengt haar hand omhoog en trekt gehoorzaam de gordel naar beneden.

[...]

 

© 2008, 2019 Rob van Essen

pro-mbooks1 : athenaeum