Leesfragment: Voorwaarts

13 maart 2019 , door Eva Meijer
|

15 maart verschijnt Voorwaarts, de nieuwe roman van Eva Meijer. En dinsdag 16 april gaat ze erover in gesprek met Daan Stoffelsen. Lees bij ons een fragment!

In 1923 verlaat een groep anarchisten Parijs om nabij Luynes een commune genaamd De groene weg op te richten. Hun doel is om in harmonie met de aarde te leven, iets dat ze hopen te bereiken door middel van nudisme, veganisme en gelijkheid tussen man en vrouw.

Bijna honderd jaar later leest student politieke filosofie Sam een oude uitgave van het dagboek van Sophie Kaïzowski, een van de leden van De groene weg. Sam raakt betoverd door Sophies verhalen, over het leven op de boerderij, haar liefde voor Clémence, de vrouw van oprichter Louis, Victors ritmische gymnastiek, hun politieke strijd en de vele discussies die ze hebben over de juiste manier van leven. Ze overtuigt haar eigen geliefde en haar beste vrienden om de stad te verlaten en zelfvoorzienend te gaan leven. In het noorden van het land krijgen ze te maken met spirituele gelukszoekers, geldminnende makelaars, de grenzen van de open liefde en de beklemming van afzondering. Hun dromen lijken niet bestand tegen de dwang van onze maatschappij en één voor één verlaten ze het huis. Of kan het toch anders? Voorwaarts is een roman over liefde en vrijheid, en de strijd voor wat de moeite waard is.

N.B. Op Athenaeum.nl bespraken we De soldaat is een dolfijn, maar ook haar vorige non-fictieboek Dierentalen, publiceerden voor uit De grenzen van mijn taal en Het vogelhuis en interviewden we haar: 'Zelf denken is altijd belangrijk - niet alleen politiek maar ook existentieel.' Later sprak zij de laudatio voor Ali Smith uit tijdens haar bezoek aan Amsterdam, en richtte ze de Boekenweeketalage in. Meijers boeken werden eerder voor grote literaire prijzen genomineerd en de Socratesbeker; ze won de Halewijnprijs voor haar oeuvre en de Hypatiaprijs.

 

 

14 juli

Meneer Renard had ons uitgenodigd om in de namiddag van de feestdag een borrel te komen drinken met zijn gezin. ‘Anarchisten moeten midden in de samenleving staan,’ had Louis gezegd. ‘We mogen niet op ons eiland blijven.’
Clémence had haar lichtgroene jurk aangetrokken. Louis fronste toen ze naar beneden kwam.
‘Wat?’ zei ze. ‘We hadden toch afgesproken mee te doen? Daar hoort feestelijk gekleed gaan bij.’
‘Je kunt het ook overdrijven. Ik begrijp helemaal niet waarom je die jurk nog hebt.’ Hij sloeg een mug weg.
‘Weggooien is zonde.’
Onderweg kwam ze naast me lopen. ‘Ik heb deze jurk ooit van Solomon gekregen. Louis is gewoon jaloers. Hij heeft zich zelf ook opgetut.’ Louis droeg een zwarte broek met een simpele blouse. ‘En jij ziet er ook prachtig uit. Er is geen enkele reden waarom de revolutie er niet goed uit zou mogen zien.’
Misschien moest ik dat inzicht nog verwerken in mijn stuk, dacht ik. Ze haakte haar arm in de mijne. Lavendel, zomer; Victor was begonnen met zeep maken. In de verte hoorden we de fanfare.

De deur werd opengedaan door een kleine donkere vrouw met stevige armen en stevige benen. ‘Welkom,’ zei ze. Boven haar lippen hing een smalle snor. Ze draaide zich meteen om, zonder te glimlachen.
‘Mijn goede vrienden, kom binnen.’ Meneer Renard, die ook een snor had maar een dikke witte, een kleine dode fret, ontving ons met zijn armen wijd. In het midden van de kamer stond een tafel waaraan vijf kinderen zaten, allemaal met hun armen over elkaar. ‘Zie hier mijn nageslacht. Jongens, ga maar wat voor jezelf doen.’ De kinderen stonden zonder te spreken op en verdwenen uit de kamer.
‘Marguerite? Drank.’ Meneer Renard riep naar zijn vrouw, die in de gang stond te wachten. We gingen aan de tafel zitten, mijn stoel was nog warm van de jongen die er gezeten had. ‘Cognac? Het is een feestelijke dag.’ Zijn stem was ingehouden, de klank neutraal, maar zijn vrouw verdween net zo geruisloos als de kinderen en keerde in een mum van tijd terug met een fles.
‘Op ons prachtige vaderland,’ zei hij. ‘Proost.’ Hij vroeg aan Georges of hij ook gevochten had en trok zijn hemd omhoog. Over zijn borstkas liep een recht litteken, omgeven door stugge zwarte haren. Zijn buik puilde over de rand van zijn broek, de riem was niet te zien, een blubberende heuvel met een put erin. ‘Ze hadden me bijna, die smeerlappen. Toch, Marguerite? Het scheelde niks of ik was er niet meer geweest.’
Georges vertelde dat hij in de oorlog als kok had gewerkt.
‘Dat kan, dat kan. We moeten eten. En jij?’
Victor had zich ook buiten de dienst weten te houden en vertelde dat hij voorlichtingsbijeenkomsten organiseerde – anarchistische, maar dat zei hij er niet bij.
‘Helaas,’ zei Louis. ‘Ik werd ook opgeroepen. Ik ben principieel tegen oorlog, maar ik kon niet weigeren.’
‘Je wilde je plicht verzaken. Uit lafheid?’
‘Bloedvergieten leidt tot bloedvergieten. Als er iets is dat dat heeft aangetoond dan is het wel die zinloze oorlog.’ Louis had zijn medesoldaten onderwezen in de geschiedenis; na drie maanden dienst brak hij zijn enkel en het herstel wist hij jaren te rekken.
‘En alle jongens die voor jullie zijn gestorven, ik die bijna voor jullie ben gestorven, wij hebben dat voor niks gedaan? Dat was zinloos?’
‘Zinloos in de meest absurde betekenis van het woord.’
Renard schonk zichzelf een nieuwe borrel in, sloeg ook die in een keer achterover.
‘Waarom vraag je eigenlijk niet wat wij gedaan hebben?’ vroeg Clémence. Ze zette haar voeten een stukje uit elkaar.
‘U heeft gelijk, mevrouw. Wat was uw rol in onze strijd?’ Hij rochelde, slikte de rochel door.
‘Ik verzorgde wonden en zag mannen sterven. Eerst in het veldhospitaal, later in het Val-de-Grâce.’
‘Mevrouw, ik neem mijn hoed voor u af.’
Hij keek haar triomfantelijk aan, en ze keek recht terug, wendde haar blik niet af zoals de bedoeling was, liet de zijne erop afketsen. Wij keken toe, zelfs Louis hield zijn mond.
Ze begon te lachen. Hij verstijfde.
‘Wat is er zo grappig?’
‘U draagt niet eens een hoed.’
Louis glimlachte, Victor mompelde iets tegen Georges, die een klap op mijn schouder gaf. Clémence liep naar de keuken en vroeg mevrouw Renard of ze eens op de thee wilde komen. De vrouw gaf geen antwoord, schudde zelfs geen nee.

De warmte van de buitenlucht nam ons op, liet ons ademen. ‘Ik denk niet dat ze zal komen,’ zei ik tegen Clémence.
‘Ze kan het niet.’
‘Natuurlijk kan ze het wel. We zijn allemaal vrij om te gaan en te staan waar we willen,’ zei Georges gedecideerd.
Clémence stond stil. ‘Sommigen,’ zei ze langzaam, ‘zijn meer vrij dan anderen.’
‘Ik bedoel,’ zei Georges. Hij keek er dommig bij.
‘Ik weet wat je bedoelt. Ik weet dat jij denkt dat we hier vrij zijn. Dat we hier buiten de normen en plichten van de maatschappij leven. Maar de regels zitten ook in ons.’
‘Wij zoeken tenminste naar vrijheid.’
Clémence schudde haar hoofd, leek ineens moe.
‘Maar dit is toch waarom we hier zijn,’ zei ik. ‘Omdat we geloven dat iets anders mogelijk is, dat wij iets nieuws kunnen maken.’ Mijn stem klonk verontwaardigder dan ik bedoeld had.
Ze pakte mijn hand en drukte er een kus op. ‘En daarom maak jij een betere kans dan ik.’

 

Copyright © 2019 Eva Meijer

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum