Leesfragment: Vrouwen en kinderen eerst

15 september 2019 , door Els Kloek
|

Woensdag 18 september vanaf 17.00 vindt bij Athenaeum Boekhandel & Nieuwscentrum de presentatie van Els Kloeks Vrouwen en kinderen eerst plaats. Vandaag publiceren we voor.

In Vrouwen en kinderen eerst laat Els Kloek aan de hand van voorvallen uit het dagelijks leven, observaties en onderzoekservaringen haar licht schijnen over historische thema's en actuele kwesties. Dat doet ze op haar eigen, lichtvoetige toon, zonder te moraliseren, dicteren of aan te klagen. In veertig korte stukken zet ze de lezer aan het denken over actuele kwesties als de (on)mogelijkheid van excuses voor onrecht dat in het verleden heeft plaatsgevonden, zin en onzin van de canon, vrouwengeschiedenis als 'inhaalmanoeuvre', de biografie, nationalisme en 'erflaters', het verdriet van vorige generaties en andere heikele kwesties waarmee historici bij hun onderzoek te maken krijgen. Ook huisvrouwen en opmerkelijke vrouwen passeren de revue, van de vergeten Isabella van Hattem tot de wereldberoemde Anna Maria van Schurmann en van Betje Wolff tot de onvergetelijke Annie M.G. Schmidt.

N.B. Eerder brachten we op Athenaeum.nl een fragment uit 1001 Vrouwen uit de Nederlandse Geschiedenis en besprak Esther Wils Kloeks Vrouw des huizes. Een cultuurgeschiedenis van de Hollandse huisvrouw.

 

25. De leuze van een broodschrijfster: ‘Mijd strijd. Lijd nijd. Vrijheid, blijheid’

Het genre is niet erg bekend, maar sommige lezers zullen er ongetwijfeld weleens van gehoord hebben: ‘vrouwenlof’. Het is een literaire traditie die de lof zingt op vrouwen als het betere geslacht en daarom in de regel ook aandacht besteedt aan een reeks individuele vrouwen die lovenswaardig zijn. Het oudste voorbeeld is het essay van Plutarchus (46-120 na Chr.) over de deugden van vrouwen: Mulierum virtutes. En het bekendste voorbeeld in het Nederlandse taalgebied is Vande Uytnementheyt des vrouwelicken geslachts (1639), geschreven door de Dordtse arts Johan van Beverwijck (1594-1647). Sommige wetenschappers zien deze geschriften als een soort feministische traktaten avant la lettre, en in zekere zin zijn ze dat ook, al zijn het bepaald geen actieprogramma’s voor vrouwenbevrijding. Die toon begon pas aan het einde van de achttiende eeuw voor het eerst door te klinken. Ik zie het meer als een soort voorlopers van ‘vrouwengeschiedenis’, al hebben al die ‘vrouwenloven’ het nadeel dat ze vrouwen alleen maar prijzen en daarom akelig zoetsappig zijn. Maar daar gaat het me nu niet om. Ik wil het hier hebben over een van de meest vergeten voorbeelden van zo’n vrouwenlof: Den lof der vrouwen uit 1660, geschreven door Maria Margaretha van Akerlaecken (1605-na 1662). Haar leven staat beschreven in 1001 Vrouwen – dat juist géén ‘vrouwenlof’ wil zijn – en dit stukje is daarop gebaseerd.

Titelpagina van Den lof der vrouwen, waar Van Akerlaecken zich presenteert als ‘genealogiste’ (Antwerpen 1662). Uit: Els Kloek, Vrouwen en kinderen eerst.
Titelpagina van Den lof der vrouwen, waar Van Akerlaecken zich presenteert als ‘genealogiste’ (Antwerpen 1662)

Maria Margaretha van Akerlaecken werd geboren als jongste kind van de jurist Barthold of Barthout van Akerlaecken (gest. 1646) en Elisabeth van Ghesel (1585-1619), beiden uit Dordrecht. In 1599 was haar vader schout ad interim in Dordrecht. Later vestigde hij zich als advocaat in Zevenbergen (Brabant), waar Maria Margaretha naar eigen zeggen het grootste deel van haar jeugd doorbracht. Interessant is dat de vader van Maria Margaretha genealoog was – in 1627 publiceerde hij Genealogien der hertoghen van Gelre, Gulick, Cleve, Berghe ende graven Vander Marck – en dat zij zijn werk na zijn dood voortzette. Zo gaf Maria Margaretha van Akerlaecken in 1655 haar vaders werk uit onder de titel De oude, groote ende warachtighe genealogien. Hiervoor schreef ze een ‘onderrichtinge hoe men dit boek lezen moet’, die ze begint met de typische bescheidenheidstopos van vrouwen: als er fouten in het werk zitten, moet de lezer het niet haar vader zaliger kwalijk nemen, maar haar, ‘hebbende maar een vrouwelijk verstand’.
Maria Margaretha van Akerlaecken was ook dichteres. Ze profileerde zich als een broodschrijfster die niet vanuit geleerdheid, maar vanuit haar ‘natuur’ de dichtkunst had omarmd. In 1654 publiceerde zij haar dichtbundel Den Cleefschen Pegasus. In het voorwoord op de bundel, die haar levensmotto ‘Mijd strijd. Lijd nijd. Vrijheid, blijheid’ heeft meegekregen, stelt ze – zonder nadere toelichting – jarenlang tegen haar zin in Kleef te hebben gezeten. Zodoende kon ze het genealogisch werk van haar vader toen niet uitgeven. Wel heeft ze zich daar beziggehouden met het bezingen van de keurvorstelijke doorluchtigheden en het beschrijven van hun levens, niettegenstaande zij ‘maar een juffer’ was. Ze droeg haar bundel op aan de ‘berispers ofte momisten’, want Momus moest overwonnen worden (Momus is de god van de nijd).
In 1662 publiceerde Van Akerlaecken Den lof der vrouwen. Opmerkelijk is de directe en felle toon waarmee ze de ondergeschiktheid van vrouwen aan de kaak stelt. Het werk wekt de indruk voor de vuist weg te zijn geschreven, zonder het obligate vertoon van geleerdheid dat vrouwenloven vaak kenmerkt. Ze veroordeelt mannen die menen dat vrouwen niet kunnen schrijven. Daarom heeft ze de pen opgepakt: ‘Want de mans doen met haar pennen/ ’t Lof des mans wel ieder kennen;/ Dus moet van mijn pen geschiên/ ’t vrouwenlof ook mede te zien’.
Na de publicatie van Den lof der vrouwen ontbreekt ieder spoor van Maria Margaretha van Akerlaecken. Volgens Kramm zou zij in of iets na 1670 zijn overleden; hij heeft deze informatie uit ‘een zeer oud werk’ dat hij niet nader benoemt. Maria Margaretha van Akerlaecken heeft als dichteres weinig waardering gekregen van letterkundigen. Haar werk wordt afgedaan als ‘zeer middelmatig’ (Schotel), ‘kreupele rijmen’ (Van Akerlaken en Chais van Buren) waarin ‘de poëzie ver te zoeken is’ (nnbw). Schreef Van den Besselaar in 1977 nog dat zij nooit in een van de letterkundige overzichten werd genoemd, Porteman en Smits-Veldt gaven haar dertig jaar later een plaats in hun overzichtswerk Een nieuw vaderland van de muzen (2007), vanwege het zelfbewustzijn waarmee ze haar dichtwerk uitgaf en ondanks haar ‘evident gebrek aan dichterlijke scholing’. Zij heeft in vier opzichten een primeur op haar naam staan: ze was de eerste vrouw in het Nederlandse taalgebied die werk uitgaf dat door een man was geschreven, die haar eigen werk bundelde en uitgaf, die openlijk een broodschrijfster was en die zich op de titelpagina’s van haar werk als ‘genealogiste’ presenteerde. Voor haar werk als genealoge is tot op heden weinig belangstelling geweest.

 

© 2019 Els Kloek, Amsterdam en Uitgeverij Vantilt, Nijmegen

pro-mbooks1 : athenaeum