Leesfragment: Wanderlust

15 september 2019 , door Rebecca Solnit
|

17 september verschijnt Rebecca Solnits Wanderlust. Een filosofische geschiedenis van het wandelen, in de vertaling van Janine van der Kooij. Wij publiceren voor!

Wandelen is waarschijnlijk de meest simpele en dagelijkse bezigheid die we kennen. In een wereld waar het steeds makkelijker is geworden om ons snel en zonder fysieke inspanning te verplaatsen, laat cultuurhistorica en bekroonde bestsellerauteur Rebecca Solnit ons zien hoe belangrijk het is om te lopen, nietig te zijn in een eindeloos landschap, te wandelen zonder te weten waarnaartoe, of te verdwalen in een stad. Solnit verbindt de evolutie van het menselijk lichaam – ons vermogen om rechtop te staan en ons voort te bewegen – met de belangrijkste wandelaars uit de geschiedenis en literatuur: van Kierkegaard, Thoreau en Gary Snyder tot Jane Austens romanpersonage Elizabeth Bennet.

Wanderlust is een fascinerend, persoonlijk portret waarin Solnit de diepgaande, onlosmakelijke relatie tussen wandelen en denken blootlegt.

  • ‘Radicaal, menselijk, humoristisch, hartstochtelijk en belangrijk.’ — Alain de Botton
  • ‘Een schrijver met verrassende frisheid en precisie.’ — New York Times Book Review

 

Nog altijd aan het wandelen

Op 1 januari 1999 begon Doris Haddock, 89 jaar oud en beter bekend als Granny D, aan een wandeltocht dwars door de Verenigde Staten om herziening te eisen van de wijze waarop verkiezingscampagnes gefinancierd werden; ze arriveerde veertien maanden en vijfduizend kilometer later in de hoofdstad. Het was geen toeval dat ze om te protesteren tegen de verborgen uithollende werking van het grote geld een activiteit koos die openbaarheid, betrokkenheid en weinig uitgaven vereiste. De Britten wonnen een andere strijd met de ‘right-to-roam’-wet, die in 2000 aangenomen, maar nu pas uitgevoerd werd, nu de New Ordnancestafkaarten en andere gidsen voor de onlangs toegankelijk geworden landelijke gebieden beginnen te verschijnen. De strijd tegen particuliere landeigenaren wordt voortgezet, maar een groot deel van het eiland is nu veel toegankelijker dan daarvoor. En er zijn meer overwinningen te vieren: de transformatie van steden tot voetgangersparadijzen, het opnieuw nadenken over stadsplanning, het kinderen weer naar school laten lopen, en zelfs de verbanning van auto’s uit het stadscentrum, elke zondag of één keer per jaar of altijd. Het nieuwe millennium begon als een tweestrijd tussen heimelijkheid en openheid; tussen consolidatie en spreiding van macht; tussen privatisering en openbaar bezit, macht en leven, en wandelen, lopen, heeft zich altijd in het tweede kamp bevonden.
Volgens schattingen van de politie gingen op 15 februari 2003 in Londen zo’n 750.000 mensen de straat op, alhoewel de organisatoren van mening waren dat twee miljoen meer in de buurt kwam. In Glasgow liepen vijftigduizend mensen, in Dublin zo’n honderdduizend, in Berlijn drie keer zoveel, drie miljoen mensen in Rome, zo’n honderdduizend in Parijs, anderhalf miljoen in Barcelona en twee miljoen mensen in Madrid.
Later die dag vonden er Zuid-Amerikaanse demonstraties plaats in Rio de Janeiro, Buenos Aires, Santiago en andere steden; wandelaars kwamen bijeen in Seoul, Tokio, Tel Aviv, Bagdad, Karachi, Detroit, Kaapstad, Calcutta, Istanbul, Montreal, Mexico-Stad, New York, San Francisco, Sydney, Vancouver, Moskou, Teheran, Kopenhagen – maar als we alleen de grote steden noemen zien we het enthousiasme over het hoofd in Toulouse, in Malta, in het kleinsteedse New Mexico en Bolivia, in het thuisland van de Inuit in het noorden van Canada, in Montevideo, Mostar, in Sfax, Tunesië, waar de betogers door de politie in elkaar geslagen werden, in Chicoutimi, Quebec, waar de gevoelstemperatuur daalde tot -40, in Juneau, Alaska en op Ross Island in Antarctica, waar de wetenschappers niet zo ver liepen maar wel voor anti-oorlogsfoto’s poseerden om op die manier te laten zien dat ook het zevende continent meedeed.
De wereldwijde wandeling van meer dan dertig miljoen mensen bracht de New York Times ertoe het maatschappelijke middenveld uit te roepen tot ‘de andere wereldmacht’. Die dag, 15 februari 2003, betekende niet het einde van de oorlog in Irak, hoewel het de kenmerken van die oorlog waarschijnlijk wel beïnvloed heeft – zo stond Turkije bijvoorbeeld onder zware druk van de bevolking niet toe dat zijn luchthavens gebruikt werden voor de inval. De eenentwintigste eeuw brak aan als een tijdperk van de macht van het volk en openbare protestbijeenkomsten. Vooral in Latijns-Amerika was die macht uitermate tastbaar, ze gooide regimes omver, maakte coups ongedaan, beschermde hulpbronnen tegen buitenlandse woekerhandelaars, ondermijnde de neoliberale agenda van de Vrijhandelszone van Amerika, maar álle openbare collectieve acties, van de studenten in Belgrado tot de boeren in Korea, zijn van invloed geweest. Het wandelen zelf heeft de wereld niet veranderd, maar het samen lopen is een ritueel, een instrument geweest en een versterking van het middenveld, dat weerstand kan bieden tegen geweld, angst en onderdrukking. Het is zelfs moeilijk je een levensvatbaar maatschappelijk middenveld voor te stellen zonder de vrije associatie en de kennis van het terrein die er bij wandelen komen kijken. Een teruggetrokken of passieve bevolking vormt niet bepaald een burgerij.
De mars van vijftigduizend mensen in Seattle, die uitliep op het beëindigen van een vergadering van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) op 30 november 1999, was het begin van een nieuwe periode, waarin een wereldwijde beweging opstond tegen de globalisering van bedrijven en de manieren waarop die het lokale, het democratische, het heterogene en het onafhankelijke onder druk zet. De andere datum die over het algemeen genoemd wordt als het stormachtige beginpunt van een nieuw millennium is 11 september 2001 en het instorten van de Twin Towers, en waarschijnlijk de meest intense reactie op dat terrorisme was de eerste reactie van tienduizenden New Yorkers die samen te voet bij het gevaar vandaan liepen; als burgers vertrouwd met hun straten en als mensen bereid om vreemden hulp te verlenen vulden ze de avenues als een grimmige parade, veranderden ze de Brooklyn Bridge in een voetgangerszone, en vormden ze uiteindelijk Union Square om tot een agora voor openbaar rouwbetoon en openbaar debat. Die tien- of honderdduizenden die daar toen in het openbaar leefden, ongewapend, betrokken en gelijkwaardig, vormden het tegendeel van de heimelijkheid en het geweld die het kenmerk waren van zowel beide aanslagen als de wraak van Bush (en de daarmee geen verband houdende oorlog in Irak). Dat een groot deel van de anti-oorlogsbeweging ook uit gigantische groepen wandelaars bestond is misschien niet toevallig.
Het beste bewijs voor de macht van ongewapende mensen die samen door de straten lopen zijn de agressieve maatregelen die in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk genomen zijn om deze menigten onder controle dan wel tegen te houden: bij gelegenheid van de Republikeinse Nationale Conventie in New York in augustus 2004, in Gleneagles, Schotland, tijdens de G8 een jaar later, evenals bij elke zakelijke globaliseringsconferentie sinds 1999, of het nou om de WTO, IMF, Wereldbank, World Economic Forum of de G8 ging. Deze topbijeenkomsten, waarop de macht van enkelen openlijk afgezet wordt tegen die van velen, vereisten steevast dat er tijdelijke politiestaten omheen georganiseerd werden voor miljoenen dollars, euro’s of yen, die werden uitgegeven aan veiligheidsdiensten, wapentuig, surveillancediensten, hekken en versperringen, een wereld die gebrutaliseerd wordt om een brute politiek te verdedigen.
Maar er worden ook sluwere krachten in stelling gebracht tegen de tijd, ruimte en wil om te lopen en tegen de versie van menselijkheid die het lopen belichaamt. Eén kracht is het opvullen van wat ik de ‘tussentijd’ noem, de tijd om ergens heen of vandaan te wandelen, van ronddolen, van boodschappen doen. Die tijd wordt betreurd als zijnde verspilde tijd, die zo veel mogelijk beperkt wordt en wat er nog van overblijft wordt gevuld door middel van oortjes waar muziek doorheen klinkt en mobieltjes die gesprekken doorgeven. Het vermogen om deze nog maagdelijke tijd, het nut van het nutteloze, te waarderen lijkt vaak te verdampen, net als de waardering voor het buitenshuis – en ook buiten het vertrouwde – zijn; mobiele telefoongesprekken lijken een buffer te moeten vormen tegen de eenzaamheid, de stilte en confrontaties met het onbekende. Het is lastig om technologie als zodanig als de schuldige aan te wijzen aangezien de wereldwijde mars van 15 februari 2003 via het internet gecoördineerd werd, maar de commerciële toepassing van techniek is vaak gericht tegen die dingen die zowel in termen van geld als politiek vrij zijn. Het is niet moeilijk nog andere veranderingen aan te wijzen, factoren die in de jaren nadat ik Wanderlust geschreven heb alleen maar krachtiger geworden zijn.
Obesitas en de daarmee verbonden gezondheidsproblemen lijken steeds meer een internationale pandemie te worden naarmate mensen in steeds meer delen van de wereld van kleinsaf aan beperkt raken in hun bewegingsvrijheid en veel te veel te eten krijgen, een neerwaartse spiraal waarbij het inactieve lichaam steeds minder in staat is om in actie te komen. Dat obesitas geen bijkomstigheid is – het gevolg van een wereld vol digitaal amusement, parkeerplaatsen en uitdijende voorsteden – maar conceptueel van oorsprong, is omdat mensen vergeten dat hun lichaam opgewassen is tegen de uitdagingen waar ze voor gesteld worden en dat het plezierig is het lichaam daarbij in te zetten. Ze zien hun lichamen en stellen zich die voor als in wezen passief, als een schat of een last, maar niet als een instrument om mee te werken of zich mee voort te bewegen. Zo wordt in promotiemateriaal voor gemotoriseerde Segway-scooters bijvoorbeeld gesteld dat het overbruggen van korte afstanden in steden en zelfs in warenhuizen een uitdaging is waar alleen een apparaat een oplossing voor kan bieden; het feit dat voeten prima in staan zijn die bewuste afstand af te leggen is uitgewist, tegelijk met de millennia waarin we voortbewogen voor de machines uitgevonden werden. Het gevecht tegen dit verval van de verbeelding en betrokkenheid is misschien wel even belangrijk als de strijd voor politieke vrijheid, omdat alleen door het terugwinnen van een gevoel van wezenlijke kracht we een begin kunnen maken met het weerstand bieden aan zowel verdrukking als de erosie van het vitale lichaam in beweging.
En aangezien het steeds warmer wordt op aarde en de olie aan het opraken is, wordt dit herstel heel belangrijk, belangrijker misschien zelfs dan ‘alternatieve energiebronnen’ en alle andere manieren om het gemotoriseerde pad verder te vervolgen in plaats van de alternatieven weer terug op te eisen. Ik lig vaak overhoop met wandel- en fietsvoorstanders die menen dat alles afhankelijk is van de infrastructuur; dat als je die maar aanlegt de mensen vanzelf zullen komen. Ik ben van mening dat de meeste mensen uit industriële gebieden opnieuw moeten leren nadenken over tijd, ruimte en hun eigen lichaam, voordat ze even urbaan en op lopen en/of wandelen (of in ieder geval op niet-gemotoriseerd zijn) gericht kunnen zijn als hun voorgangers. Alleen in oorden als Manhattan en Londen lijken mensen – sommige mensen – zich nog te herinneren hoe je openbaar vervoer kunt integreren met je eigen benen om op een effectieve, ethische en soms uitermate plezierige manier over het terrein van je dagelijks leven te navigeren.
Ik schreef Wanderlust aan het einde van de jaren negentig in een wereld die al gepolariseerd was en de positieve reactie van lezers en recensenten op het boek verwarde me dan ook. Misschien was het het genoegen om over pelgrimstochten en tippelende prostituees te lezen, waardoor hun haren niet rechtovereind gingen staan vanwege het feit dat dit boek tevens stelling nam tegen industrialisatie, privatisering van het open veld, de onderdrukking en gevangenneming van vrouwen, tegen voorsteden, de ontlichaming van het alledaagse en nog zowat van die dingen. Het boek legde een enorm gebied voor me open dat ik blijf verkennen; in een aantal opzichten zette mijn boek over Eadweard Muybridge in 2003 mijn onderzoek voort naar de industrialisatie van tijd en ruimte en de versnelling van het dagelijks leven dat met Wanderlust begon; in Hope in the Dark onderzocht ik de macht van burgers op straat om de wereld te veranderen verder; en in A Field Guide to Getting Lost wijdde ik uit over het nut van ronddolen en onzekerheid. Ik bewandel nog steeds het terrein van Wanderlust, dat voor mij een kaart van de wereld vormt, selectief als alle kaarten maar tegelijk ook veelomvattend.
Wat me veel plezier deed was dat ik door het onderzoek voor dit boek en het schrijven ervan tot een reeks conclusies en beschrijvingen kon komen waarin vele vertrouwde scheidingen ongedaan werden gemaakt. Onder het wandelen kunnen lichaam en geest zodanig samenwerken dat het denken bijna een fysieke, ritmische handeling wordt – tot zover de cartesiaanse scheiding van lichaam en geest. Spiritualiteit en seksualiteit doen hun intrede; de grote wandelaars lopen door zowel stedelijke als landelijke gebieden vaak op dezelfde manier; en zelfs verleden en heden beginnen samen te vallen wanneer je loopt zoals onze verre voorouders deden of wanneer je een bepaalde gebeurtenis in de geschiedenis of je eigen leven opnieuw beleeft door nogmaals die weg af te leggen. En elke wandeling beweegt zich door de ruimte als een draad door stof, en naait die tot een doorlopende ervaring bijeen – zo totaal anders dan de manier waarop reizen per vliegtuig de tijd en ruimte in stukjes hakt, en zelfs auto’s en treinen doen dat. Deze doorgaande stroom, deze continuïteit, is een van de dingen die we volgens mij zijn kwijtgeraakt in het industriële tijdperk – maar we kunnen ervoor kiezen om die opnieuw op te eisen, steeds weer, en sommigen van ons doen dat ook. De velden en straten wachten.

 

Copyright © Rebecca Solnit 2001
Copyright Nederlandse vertaling © Janine van der Kooij / Nijgh & Van Ditmar 2019

pro-mbooks1 : athenaeum