Leesfragment: Welkom in het Rijk der zieken

18 mei 2019 , door Hanna Bervoets
|

Eerder deze week verscheen Welkom in het Rijk der zieken, de nieuwe roman van Hanna Bervoets. Lees bij ons een fragment!

Na een bezoek aan de kinderboerderij met zijn oppaskind wordt Clay ziek. Hij krijgt hoge koorts en vecht voor zijn leven. Wanneer de koorts daalt is hij opgelucht. Even. Want de vermoeidheid blijft en hij krijgt last van vreselijke pijnen. Q-koortsvermoeidheidssyndroom, luidt de diagnose. Clay krijgt te horen dat zijn symptomen misschien nooit meer zullen verdwijnen. In zijn verbeten zoektocht naar genezing verliest Clay alles wat hem lief is. Behandelingen leveren weinig op, zijn relatie houdt geen stand en hij raakt volledig geïsoleerd. Zo belandt hij in het Rijk der zieken, een vreemde, parallelle wereld waar andere, ondoorzichtige regels gelden en de eindbestemming onduidelijk is.

N.B. Eerder publiceerden we uit Fuzzie, Ivanov en Efter, en we interviewden Hanna Bervoets bij gelegenheid van haar BNG Bank Literatuurprijsnominatie.

 

Proloog

Je bent dertien jaar en weet nog niet dat je maar één van de twee wiskundeboeken die je bij je draagt nodig hebt vandaag. Dit is je eerste schooldag, een maandag in september, 1986, je rugzak is loodzwaar. Je mocht hem van je moeder zelf uitzoeken, die tas, een groot groen exemplaar met een felle paarse streep over de flap, het was die streep waar je voor viel, eigenlijk meteen, maar nu je in de hal van je nieuwe school staat twijfel je of paars - ook al is het feitelijk fluorpaars - niet meer iets voor meisjes is.
Je klemt je handen om de draagbanden zodat die niet in je borst snijden. Naast twee wiskundeboeken heb jij vandaag bij je: twee geschiedenisboeken met harde kaft, zes schriften, een multomap met honderd blaadjes met lijntjes en blauwe schutbladen voor scheikunde, een woordenboek Engels, een woordenboek Duits, Engels idioom, Duits idioom, een atlas, een passer in een doosje, een etui met drie pennen en drie potloden, een goedgevulde broodtrommel, een beker met draaidop, gevuld met chocolademelk. Eén misstap, denk je, en ik val achterover. En terwijl je met de stroom jonge lichamen mee richting de trap beweegt zie je al voor je hoe je straks op je rug ligt, als die babyschildpadjes in de broedruimte van het reptielenhuis waar je graag komt: liggen de schildpadjes te lang op hun schild, dan zet een verzorger ze weer op hun groen gepukkelde pootjes zodat ze niet doodgaan. Je tilt de kilo's op je rug de trap op en later vandaag de trap weer af, de kantine in, de kelder door, de gang in, de tweede verdieping, de derde verdieping, de straat over naar de dependance, ook in de pauze houd jij je tas om. Het gewicht ben je tegen die tijd vergeten. Je denkt vooral aan die paarse streep nu. Niet dat iemand er iets van zegt, maar niemand anders heeft zo'n streep op zijn tas, dát is het.
Morgen zal je tas opnieuw zo zwaar zijn. En overmorgen ook, dus woensdagmiddag begint het. Je merkt het voor het eerst als je na natuurkunde de trap af loopt, maar dan let je er niet op, te zeer onder de indruk van wat je die middag geleerd hebt: snaartheorie, kwantummechanica, de multiversumtheorie - stel je voor, parallelle werelden! - wie denkt er dan nog aan pijn in zijn knie? Een steek, zo voelt het, constateer je als je die nacht in bed ligt. De pijn komt met tussenpozen, als een morsecode, zeg je donderdagavond tegen je moeder. Je hebt de hele dag last gehad en nu maak je je zorgen, je kon je nauwelijks op je wiskundehuiswerk concentreren vanmiddag. Het is je tas, Clay, zegt je moeder meteen, en hoewel je best weet wat ze bedoelt doe je toch een poging: 'Zullen we een andere kopen?' Je denkt aan de tas van Rik met zijn lange haar, een mooi bruin ding van leer zonder paarse streep, maar je moeder schudt haar hoofd al, zucht en pakt je rugtas onder de kapstok vandaan. 'Ga je dit echt állemaal gebruiken vandaag?'
In de weken die volgen leer je dat je nooit meer dan één wiskundeboek nodig hebt op een dag. Je tas wordt elke dag een beetje lichter en je moeder krijgt gelijk: de pijn in je knie verdwijnt. Zo snel zelfs dat je algauw vergeet dat je knie ooit zeer deed. Jouw knieën: de krachtige gewrichten die je de komende zes jaar door dit gebouw zullen tillen. Na school fietsen ze je naar Michael of naar Lucas, naar de astronomievereniging en later naar de computerclub. Je zal ze voor het eerst bedanken wanneer je tijdens de sportdag in de derde de estafette wint, Sara hoort juichen en Brent ziet klappen.
Bedankt knieën, bedankt hé, benen! - daarna zul je ze voor lief nemen, wat eigenlijk betekent dat je ze helemaal zult vergeten. Zo zul je nauwelijks beseffen dat zíj je helpen Carlijn bij haar huis af te zetten, geduldig in de houding terwijl jij bij haar voordeur staat te klungelen; je zult ook geen moment aan ze denken wanneer ze je daarna naar huis brengen en jij besluit dat je zoiets nooit meer bij een meisje zult proberen, je nek rood van schaamte en opwinding.
De jaren daarna buigen die knieën van jou dienstbaar over de harde houten zittingen van de stoelen in bibliotheken en collegezalen, wachtend tot je opstaat na het leren, lezen of coderen; ze ontspannen wat wanneer je bier staat te drinken met Peter, discussiërend over de voor? en nadelen van Minix versus Linux. De trappen op het kantoor waar je na je afstuderen gaat werken maken je knieën een stuk sterker, de spieren eromheen dikker, de gewrichten zelf wat soepeler. Je baas George gaat jouw gezelschap steeds meer waarderen en wanneer hij je op een avond meeneemt naar het café werken je knieën aan hun eerste danspasjes, dat ze houterig en uit de maat bewegen kun je ze niet kwalijk nemen want man, wat begin je hier laat mee, maar je hebt er plezier in zo te zwieren en voor het eerst sinds schoolzwemmen raken jouw blote benen de blote benen van anderen.
Het is Nora die jouw benen voor het eerst een zoen geeft. Ze zitten vol blauwe plekken na een valpartij, Nora zou wel fietsen, zei ze, je kende haar nauwelijks maar besloot haar te vertrouwen en je lijf betaalt de prijs nu. Maar deze avond denk je daar niet aan, althans, niet bewust, want je voelt de pijn niet, ziet die schaafwond niet, verdoofd door opwinding, een mengsel van vreugde en voorzichtigheid dat je die avond scherp houdt, tegelijkertijd je wantrouwen aanwakkert: wil deze slimme, zelfverzekerde vrouw dit echt, met jóú?
Je bent alweer zesendertig als je Nora over de rugtas met de paarse streep vertelt. Die lelijke groene tas, wat heb je daar lang niet aan gedacht! Jullie zitten naast elkaar op bed, jullie bed, jij met een hand op je knie. Het voelt of iemand een mes in je gewricht zet, zeg je tegen Nora, net als toen in de brugklas, of nee, erger, maar nu heb je niets geks gedaan, toch? Tja, grapt Nora, je wordt oud, hè En dan zegt ze, op de moederlijke toon die ze de laatste tijd steeds vaker aanslaat, dat je wel moet bedenken dat je onlangs nog heel, héél ziek bent geweest - alsof je dat zou kunnen vergeten, zeg jij, kribbiger dan je bedoeling is: je ligt nog steeds elke avond om acht uur in bed, hè? 'Ik weet het, lief, ik weet het, maar geef je lichaam nog wat tijd om te herstellen, oké?'
Je wacht een week en de pijn in je knie houdt aan, wordt zelfs iets scherper, vooral bij het traplopen. Na twee weken krijg je ook last van je nek. Na drie weken voel je je weer net zo moe als toen je zo heel, héél ziek was laatst, en je twijfelt of je sindsdien eigenlijk wel ooit echt fit geweest bent, of je de opluchting om het dalen van de koorts niet verwarde met herstel. Na een maand gaat ook je onderrug zeer doen, doffe steken bij het lopen, een branderig gevoel in je billen bij het zitten.
Nora zegt: 'Dit gaat over, echt!', en: 'Misschien moet je er niet te veel mee bezig zijn', maar inmiddels gaat er geen dag voorbij dat je niet aan je knieën denkt, of aan je onderrug of aan je nek of aan een andere pijnlijke plek, en dan raak je angstig. Wat als deze pijn nooit meer weggaat, denk je steeds vaker. Het is er altijd, het branden in je onderrug, de steken in je knieën, op de fiets, in de supermarkt, tijdens het koken en wanneer je 's avonds voor de televisie zit. En of je nou alleen bent, samen met Nora of bij gezamenlijke vrienden, je kunt je zelden nog echt concentreren, je lichaam constant geplaagd, belaagd, ja, het liefst zou je dat lijf van je openritsen als een overall, het omlaag trekken langs je benen, eruit stappen en het achterlaten.
Je bent negenendertig en je ligt op je rug in bed. De dekens heb je van je af getrapt: je huid en ledematen verdragen geen enkele aanraking vandaag, ook niet die door de zachtste stof. Je ligt en knijpt je ogen dicht en ziet heel scherp je kniee?n voor je, de huid afgestroopt, helemaal rood, als de ruggetjes van twee gevilde konijntjes liggen ze naast elkaar op je matras: bedek je ze, dan prikken ze, buig je ze, dan branden ze, laat je ze iets dragen, dan beginnen ze te kloppen, dus blijf je maar gewoon liggen, je nek stil zodat je niet voelt hoe stijf je schouders zijn, je ogen gesloten zodat je geen energie verspilt, tot je, na een paar uur of misschien na een paar dagen, een dikke paarse streep begint waar te nemen. Fel fluorescerend zweeft de streep tussen je voorhoofd en het plafond, je kunt hem bijna aanraken, maar steeds als je je armen naar het ding uitstrekt schiet het weg, als een ongrijpbare paling - of nee, geen paling, geen vis, langzaam begin je te begrijpen wat die streep is. Het is geen streep, de streep is een pijl: bewegwijzering. Voor het eerst in weken lukt het je je ledematen heel even te vergeten. Je denkt aan wat een vriendin ooit heeft geschreven: Terugkijken helpt niet, we moeten doorlopen nu! Ja, denk je, ja, Clay, jij moet die pijl achterna, die pijl is een teken. Hé paarse pijl, waar wijs je heen, dan?

 

© 2019 Hanna Bervoets

pro-mbooks1 : athenaeum