Leesfragment: Zegeningen

13 juni 2019
|

1 juni kwam Zegeningen van Caroline Albertine Minor uit, in de vertaling van Lammie Post-Oostenbrink. Lees bij ons de eerste pagina's!

Een man heeft bij een tragisch ongeluk zijn geheugen verloren. Op een bankje in het park verlaat hij zijn vriendin, met wie hij een eenjarig zoontje heeft. Een jonge vrouw krijgt een telefoontje van haar stiefmoeder: haar vader ligt op sterven. Ze vertrekt naar de Pyreneeën om de man die ze zelf als een ‘verre planeet’ beschrijft nog eenmaal te bezoeken. En wat is er gebeurd met een Deense au pair in de tuin van haar gastgezin in Australië?

In deze duistere situaties schijnt Caroline Albertine Minor tussen de regels door met een hoopgevend licht. In ingetogen maar trefzekere taal maakt ze duidelijk dat je niet alles alleen hoeft op te lossen: er zijn onverwachte vriendschappen en de plotse handreikingen van vreemden.

De Deense schrijver Caroline Albertine Minor (1988) debuteerde in 2013 met de roman Pura Vida. Voor Zegeningen ontving ze de Michael Strungeprijs en The Great Tour, een Deense literaire prijs. De bundel werd tevens genomineerd voor de Montana literatuurprijs, de Politiken literatuurprijs en de prestigieuze literatuurprijs van de Noorse Raad.

 

Villages de France

Het duurde lang voor ik verstond wat ze zei. Haar stem klonk heel ver weg, alsof ze vanaf de andere kant van een winderige akker naar me stond te roepen. Het suisde en tochtte aan haar kant van de lijn.
Neem me niet kwalijk, zei ik terwijl ik het lichtsnoer aandeed, met wie spreek ik?
Met Nete, zei ze. Helena, ben jij het?
Ik had Nete maar een keer ontmoet, op mijn achttiende verjaardag inmiddels bijna tien jaar geleden. Ze droeg een jumpsuit en ze waren vroeg weggegaan, omdat ze haar antihistamine was vergeten.
Ja, zei ik.
Je vader ligt in het ziekenhuis.
Ik kwam overeind, mijn handen waren zacht van de slaap. Ze zei nog iets wat verloren ging in een golf van lawaai.
Ik kan je haast niet verstaan, zei ik, kan ik hem spreken?
Hij is hier niet.
Toen werd het stil om haar heen. Was ze naar binnen gegaan? Ja. Het geluid van een deur die dichtging, sleutels die op een hard oppervlak werden gegooid, voetstappen en nog een deur.
Hij is hier niet, zei ze nogmaals en nu ik niet langer moeite hoefde te doen om te verstaan wat ze zei, viel het me op hoe vermoeid ze klonk.
Hij ligt in Limoux. Hallo, ben je daar?
Ja.
Denk je dat je kunt komen?
Naar Frankrijk? vroeg ik onnozel.
Naar Belvianes, ja. Denk je dat dat lukt?
Mijn vader was mijn hele leven al als een verre planeet geweest en ik noch mijn moeder had iets gedaan om zijn vastgelegde baan te verstoren. Toen ik vijftien was, werd hij een expat-Deen kort nadat hij met Nete was getrouwd. Nu woonde hij het grootste deel van het jaar in een huis in de buurt van Carcassonne in Zuid-Frankrijk. Het huis had een grote tuin, het lag een paar kilometer buiten het dorp Belvianes-et-Cavirac met zijn markten en schaduwrijke pleinen. Ik stelde me voor hoe hij aan een tafeltje bij een café op een van die pleinen zijn ansichtkaarten schreef. Er stond buiten de obligate kletspraat niets in, maar ik vond het fijn ze te ontvangen. Mijn vader bracht elke zomer een paar weken in Denemarken door. Dat waren plechtige, praktische aangelegenheden en ik haalde hem nooit van het vliegveld, ervan overtuigd dat ik hem daarmee geen plezier deed. In de loop van zijn vakantie spraken we een paar keer af in hetzelfde restaurant om te lunchen. Het hele ritueel gaf me het gevoel dat ik een beleefd onderhoud had gehad met een vriendelijke, oudere man.


Als ik als kind mijn moeder weleens vroeg waarom ze nooit waren gaan samenwonen – of op zijn minst een poging daartoe hadden gedaan – haalde ze haar schouders op en antwoordde dat de tijden toen anders waren. We hadden andere dromen. Ik wilde een kind, zei ze, ik kreeg een dochter met een goede, evenwichtige man – waarom zou ik daarnaast nog meer van hem verlangen? Wat had ik naast jou nog meer moeten wensen? Het was nooit de bedoeling geweest dat het tot meer zou leiden.


De avond dat ze elkaar leerden kennen, had mijn vader korte tijd een relatie met een vrouw die lid was van de Deense Communistische Partij en net was benoemd tot penningmeester van het Chili-comité. Om niet openlijk te koop te lopen met zijn onverschilligheid ging hij van tijd tot tijd mee naar vergaderingen, hoewel hij niet begreep waarover die gingen. Politiek interesseerde hem niet, het lichaam, het raadselachtige lichaam, daar interesseerde hij zich voor. Infecties en via bloed overdraagbare ziektes en het voorschrijven van de juiste kuur. Toen hij zich op een avond opnieuw in een gymzaal bevond en over zijn werk nadacht, ongedurig door het verlangen naar de ontsmette oppervlakten van het laboratorium, zag hij mijn moeder. Ze zat kaarsrecht op de rij voor hem en de penningmeester, en zelfs al was het half augustus en hadden veel aanwezigen allang hun schoenen uitgeschopt en zaten ze zich met het partijprogramma koelte toe te wuiven, ze nam geen moment haar bontmuts af.
Ze was tweeëntwintig jaar jonger dan hij en al voor mijn vijfde zag mijn vader eruit als een oude man. Als kind ging ik in mijn eentje bij hem op bezoek in het ziekenhuis. Mijn moeder bracht me bij zijn werkkamer in het Centrum Infectieonderzoek en haalde mij een paar uur later weer op.
Toen hij de eerste professor in tropenmedicijnen van Denemarken werd, was mijn moeder edelmoedig genoeg om mij te laten deelnemen aan de ceremonie, die ze persoonlijk te elitair en achterhaald vond. Ik zat op de voorste rij in een nieuwe, oriëntaals geïnspireerde jurk die in mijn oksels knelde en klapte als de mensen om mij heen klapten, terwijl ik half vreesde, half hoopte dat ik zou worden uitgenodigd met hem het podium op te stappen. Tijdens het daaropvolgende diner zat ik naast een Zweedse hersenchirurg die me uit zijn wijnglas liet drinken en vroeg of ik al verkering had en later, veel later met zijn lippen tegen mijn oor fluisterde dat de enige manier om mijn vaders aandacht te trekken was door te zorgen dat ik werd opgenomen met een zeer zeldzame infectie, dan wist ik dat alvast.

Nete wachtte me op bij de bushalte, ik had haar niet herkend, maar ze stond daar als enige. Het regende en ze bood me haar paraplu aan. We liepen achter elkaar door de verlaten hoofdstraat. Vier maanden per jaar was het een drukte van jewelste in het dorp, vertelde ze, de bezoekers bestonden vooral uit Fransen afkomstig uit de grote steden; ze zuiverden hun longen in de heldere lucht van de Pyreneeën voor ze begin september naar huis terugkeerden. Het winterhalfjaar werd door Belvianes, zoals andere dorpen van dezelfde grootte, gebruikt om bij te komen van de hectische zomer – het dorp trok zich terug in zichzelf en zorgde voor zijn permanente bewoners en hun pijnen en pijntjes, sterfgevallen en scheidingen. Zelf was ze er vijfentwintig jaar geleden met haar eerste man komen wonen. Toen ze hoorde dat een andere Deen, een gepensioneerde dokter, een huis in het dorp had gekocht, voelde ze zich licht geïrriteerd. Ze wilde het voor zichzelf houden. Nete was jonger dan mijn vader, zonder dat ik precies kon zeggen hoeveel jaar jonger. Nu ze voor me liep, herinnerde ik me niets anders over haar uiterlijk dan dat ze er vriendelijk en erg gewoon uitzag. In haar gezicht was geen antwoord te vinden waarom mijn vader juist haar gekozen had.

We zijn er, zei ze. Boven de naar de hoofdstraat gerichte, pas gekalkte façade hing een uithangbord met de woorden HÔTEL NOSTALGIE.
In het begin waren we ’s winters gesloten, mijn exman vond dat buiten het seizoen geopend zijn te veel geld zou kosten, maar nu beslis ik. Af en toe komt er toch iemand die een kamer nodig heeft. Mensen die eens goed willen nadenken, kunstenaars, mensen die opnieuw willen beginnen. Ze blijven langer hangen dan de zomergasten, maanden soms. Dus geef ik ze een goede prijs.
Ik luisterde naar haar stem en naar de druppels die op het gespannen kunststof doek van de paraplu vielen, tik-tik-tik.
Ik heb onze beste kamer voor je in orde gemaakt, zei ze terwijl ze de deur openduwde, die niet op slot zat. De kamer leek licht ondanks de vallende schemering. Het bed deed denken aan een arrenslee, in de hoek stond een zwartgeverfde schommelstoel. Nete stapte naar binnen en deed een voor een de lampen aan. Nu laat ik je even met rust, zei ze.

Ik legde mijn spullen op de quiltdeken op het bed, het stelde niet veel voor; kleding voor een paar dagen, toiletspullen en de roman die mijn vriend had geschreven en waar ik me tevergeefs doorheen probeerde te worstelen. Het grootste probleem van het boek was, voor zover ik kon beoordelen, dat het eigenlijk nergens over ging. Ik keek naar de foto van de auteur, ik miste hem. Als ik terug was, zou ik hem op een biertje trakteren, iets aardigs over het boek zeggen en daarna zou hij naar mijn vader vragen. Mensen vroegen altijd naar mijn vader. Misschien zou ik voor een keer iets te vertellen hebben.
Je moet erheen gaan omdat jíj daar zin in hebt, had mijn moeder gezegd toen ze de dag voor mijn vertrek langskwam met avondeten, en je moet de lat zo laag leggen dat je teleurstellingen voorkomt. Jouw vader heeft nooit iemand nodig gehad, ik zie niet in waarom dat zou zijn veranderd alleen maar omdat hij ziek is.
Ik doe het nog het meest voor haar, zei ik en ik bedoelde Nete.
Mijn moeder haalde haar schouders op en warmde de pompoensoep op die ze in twee diepvrieszakken had meegebracht.
Sinds mijn vader was er voor mannen bijna geen plaats meer geweest in mijn moeders leven. Ik herinnerde me de ochtenden dat er vreemde schoenen in de gang stonden, ik wist dat ik een Per, een Johannes, een Baart glimlachend een hand had gegeven. Ze mochten nooit lang blijven en als ze al om hen treurde, liet ze het niet merken.
Ik zette mijn toilettas op het plankje boven de wastafel en verplaatste mijn kleren van het bed naar de vurenhouten commode, waar ze maar net de bodem van de lade bedekten. Door het raam kon ik het huis aan de overkant van de straat zien. De plafondlamp in een van de kamers ging aan en even later weer uit. Onder mij liep Nete al telefonerend rond. Haar stem klonk rustig en gewoon, bijna opgewekt.
Klokslag acht uur trok ik een extra trui aan en ging naar beneden. De trap kwam uit in een zitkamer die eruitzag alsof die al tijden niet was gebruikt. Er zat stof op het tv-scherm en in de open haard lag geen as. In de hoek van de bank zat een teddybeer met een gele wielertrui aan.
We eten hier, riep Nete vanuit het aangrenzende vertrek. Ze had de ene kant van een lange tafel gedekt voor twee personen, terwijl er plaats was voor tien keer zo veel mensen. Het rook naar lam. Heb je wat kunnen rusten?
Ik knikte en keek toe hoe ze de groene slabladeren met de dressing mengde. We aten zonder veel tegen elkaar te zeggen, ze vroeg of ik het eten lekker vond. Of ik nog wijn wilde. Zodra we klaar waren, ruimde ze af en kwam terug met een pot thee en twee mokken.
Ik kan me niet herinneren hoe het in het Deens heet. Het is goed voor de spijsvertering, ik verbouw het in onze moestuin. De kruiden zonken langzaam door het water en vormden een donkere hoop op de bodem van de mok.
Ik had bedacht dat ik je het huis kon laten zien voor we naar Limoux rijden. Het ziet er in daglicht beter uit. De tuin stelt zolang het nog geen lente is niet veel voor, maar dat is niet anders. Vroeger woonden we op twee minuten van het hotel. Dat was praktisch, maar er moest hier altijd wel iets gebeuren. We hadden nooit vrij.
Ik proefde de thee. De natte blaadjes plakten aan mijn bovenlip. Het was lastig om het gesprek op gang te houden. Ik gleed uit het moment of erdoorheen naar de bodem. Nete sloot glimlachend haar ogen. Normaal doe ik niet zo, zei ze, het is…
Natuurlijk, zei ik. Ze hoefde niet meer te zeggen, ze kon het maar beter laten.
Nete ging iets meer rechtop in haar stoel zitten, alsof ze op die manier haar binnenste wilde stutten. Ik ben blij dat je bent gekomen.
Een halfuur later hoorde ik vanuit mijn bed hoe ze de voordeur dichttrok en de auto startte, toen werd het stil. Ik deed mijn best om niet aan de rest van het hotel te denken, schoof beslist de lege kamer en de koude open haard uit mijn bewustzijn. Er was niets anders dan de rustgevende zwaarte van de wollen deken op mijn dekbed, niets anders dan de straatlantaarn door het gordijn.
Ontbijt, zei Nete en ze reikte me een papieren zak en een groene appel aan. Ze had lippenstift opgedaan en haar haar met een zilveren haarspeld opgestoken. Ook haar kleding leek minder praktisch, eleganter dan wat ik gisteren had gezien. Een vrouw stopte om haar te begroeten en toen Nete me niet voorstelde, haalde ik de croissant tevoorschijn en nam een hap. De lucht was koud, maar de zon scheen. Aan de hemel zoefden kleine krijtwitte wolken voorbij.
Stap in, zei ze eindelijk en hield het portier voor me open.
Het was een praktische auto met een hoge kofferbak vol lege fruitkratten. Op de grond, bij mijn linkervoet, lag een riem met een karabijnhaak eraan. Hebben jullie een hond? vroeg ik terwijl ik de riem omhooghield.
Arlequine, een kruising tussen een herder en een ander ras. We nemen haar mee naar je vader. Ik had hem over dieren nooit horen praten, ik had hem, nu ik erover nadacht, nog nooit in de buurt van een dier gezien. Ik at de rest van mijn croissant op en veegde mijn vingers af aan de zak. Nadat we stapvoets door de smalle straatjes hadden gereden, sloegen we rechts af een grotere weg op, die om het dorp liep en een paar tellen hadden we volkomen onbelemmerd uitzicht op de Pyreneeën. Het was heel anders om ze nu te zien dan in de regen en de schemering; de dalen waren groen en bruin, de toppen bedekt met sneeuw, glimmend in de zon. Ver onder ons spiegelde de rivier de Aude de hemel. Ik had zin om haar te vragen de auto te stoppen.
Nete nam nog wat bochten naar boven en toen stonden we voor het huis van mijn vader. Het terrein glooide en op de top van de heuvel lag het, half verscholen achter een rij lage bomen.
Kersenbomen, zei Nete toen we erlangs liepen, daar staan pruimenbomen. Het was een stenen huis met twee verdiepingen, een paar vierkante ramen en opengeslagen luiken. In een bloembed onder de woonkamerramen lagen wat slijmerige, zwarte stelen op de aarde. Als je op je tenen ging staan, kon je tussen de enorme steenhopen door net de rivier zien liggen. Je had in het voorjaar moeten komen. Nete keek gelaten naar de variërende gradaties van aftakeling waardoor we werden omringd.
Ik liep achter haar aan door de deur. Een galmend geblaf en het geluid van nagels op de stenen vloer, daarna werden we begroet door de hond. Arlequine sprong op, gleed uit en draaide om haar as, sloeg steeds met haar sterke staart tegen het deurkozijn. Nete ging op haar knieën zitten en hield haar kop tussen haar handen, tot ze kalmeerde en ons naar de woonkamer volgde.
Toen ik je vader leerde kennen, zou het huis net gerenoveerd worden, zei ze terwijl ze haar tas op de tafel gooide. De eerste keer dat ik over zijn plannen hoorde, zei ik dat hij het moest slopen en iets nieuws moest laten bouwen. Maar hij was verliefd geworden op het huis zoals het was en hij luisterde niet naar mij, gelukkig.
Alle rechte oppervlakten waren in beslag genomen door vazen en kandelaars, stenen uit de rivierbedding en fruit van gekleurd glas. In de hoek rechts van een open haard stonden de hondenmand en twee metalen schalen.
De keuken is piepklein, zei Nete en ze verdween door een kralengordijn, maar het grootste deel van het jaar eten we buiten.
Er was precies genoeg plaats voor een klaptafel en twee verschillende stoelen. Aan de muur hing een bordenrek. Ik probeerde me zonder succes mijn vader zittend aan tafel voor te stellen. Hij bleef staan, rank en argwanend in zijn labjas.
Halverwege de rondleiding verloor Arlequine haar interesse en verdween de tuin in. Nete ging me voor naar de eerste verdieping en opende een voor een de deuren naar een naaikamer, slaapkamer, badkamer en logeerkamer. Tot slot leidde ze me door de gang naar de werkkamer van mijn vader.
Het was de beste kamer van het huis. Twee ramen keken uit over de tuin en vanachter het bureau had je uitzicht over het dal en de rivier, de grijze bochtige weg die tevoorschijn kwam en weer verdween. Voor het eerst herkende ik de leefwereld van mijn vader, maar zelfs hier werd de onpersoonlijke orde waaraan hij de voorkeur gaf verzacht door onverwachte details: het citroenboompje in een pot op de vensterbank, de mosselschelpen op de boekenplank en het rombuspatroon van het kelim vloerkleed. Ik bleef in de deuropening staan, Nete was bezig een van de weerbarstige ramen open te duwen.
Het ruikt hier zo muf als alles dichtzit, zei ze terwijl ze haar gewicht in de strijd gooide. Het venster sprong krakend open, een koude windvlaag drong naar binnen en bracht de bladeren van het boompje in beweging.
Werkt hij nog steeds?
Ik keek naar zijn bureau. Er stond een desktopcomputer en een relatief nieuwe printer, in een plastic brievenbakje lagen wat tijdschriften en opengescheurde enveloppen.
Zo blijft hij op de hoogte, zei ze, leest artikelen en schrijft af en toe wat. Tot een paar jaar terug ging hij nog naar belangrijke conferenties. Ze wipte een multomap van de plank en liet die weer op zijn plaats glijden. Ik bemoei me er niet mee.

Ik zat de hele weg naar Limoux met het ongeduldige hondenlichaam tussen mijn benen. Het was een rit van bijna veertig kilometer, maar vanwege de bergen en de smalle wegen deden we er meer dan een uur over en toen we de stad in reden, was het bewolkt. Nete parkeerde de auto en maakte de karabijnhaak vast aan een ring aan de halsband van Arlequine. Ze huiverde en rilde onder haar vacht.

Daar is het, zei ze terwijl ze naar een stuk of wat zandstenen gebouwen wees die op de andere rivieroever stonden. Het leek op een museum of een stadhuis, maar niet op een ziekenhuis. We liepen over de brug en staken het plein voor een gotische kerk over, waarvan de toren droog en zwartgrijs tegen de witte hemel afstak. Arlequine was niet gewend om aangelijnd te lopen, ze piepte en trok en Nete moest haar constant corrigeren met stevige rukken aan de riem. Mag ze wel mee naar binnen? vroeg ik. Ze had zojuist hard en lang naar een hond geblaft die aan de overkant van de straat voorbijliep.
Niet in het ziekenhuis zelf, nee. In het revalidatiecentrum is ze welkom, het idee is dat het een huiselijker gevoel geeft.
Ik had mijn vader al meer dan een halfjaar niet gezien en ik had opeens geen zin om hem ooit nog weer te zien. De gedachte aan hem gekleed in een van die smakeloze katoenen hemden maakte me misselijk. Ik had, als puntje bij paaltje kwam, geen enkel idee hoe erg het met hem gesteld was.
Nete, zei ik. Ze glimlachte opbeurend. We zijn er echt zo. Het is bij die huizen daar. Ze wees naar een laag gebouw dat eruitzag alsof het ergens in de jaren zeventig was gebouwd.
Weet hij dat ik kom?
Ze knikte.
Ik heb het er gisteravond met hem over gehad. Ik wilde niets zeggen voor je daadwerkelijk uit de bus stapte, Helena. Ik wist het immers niet zeker. Het is zo lang geleden.
Ik snap het, zei ik.

Hij had zijn eigen kleren aan. Eigenlijk zag hij er nog hetzelfde uit als afgelopen jaar in restaurant Dag H. Magerder misschien? Maar er was iets gebeurd, want hij stond niet op uit de rolstoel waarin hij zat en toen ik me bukte om hem te omhelzen, bleef zijn rechterarm als een decorstuk langs zijn zij hangen. De hand rustte in een ongemakkelijke hoek op een kussen in zijn schoot.
Dag lieverd, zei Nete en ze kuste hem op zijn voorhoofd en een tijd lang keken we gezamenlijk naar Arlequine die om hem heen dartelde, de gezonde hand likte en zich achter haar oren liet kriebelen.
Er werd geklopt en een jonge man kwam binnen met thee en een kan sap. Nete begroette hem met oprechte hartelijkheid. De twee wisselden een paar woorden, het leek over mijn vader te gaan, wiens volledige aandacht nog steeds op de hond was gericht. Wil je thee? vroeg ik terwijl ik de theepot omhooghield. Hij reageerde niet.
Zou je een kop thee lusten, papa? Bij dat laatste woord ging er een schok door hem heen en voor het eerst keek hij me recht aan.
Ja, graag, mompelde hij.
Ik schonk voor ons alle drie in en vroeg me af of ik het kopje naar hem toe moest brengen of hem naar het kopje moest rijden. Gelukkig had Nete haar gesprek beëindigd en ze duwde met een kordate beweging de rolstoel zo dicht tegen de tafel dat de rand tegen zijn geslonken buik drukte.
Dat was goed nieuws, zei ze terwijl ze naast hem ging zitten, Michel zegt dat je binnenkort naar huis mag.
Dat zeggen ze volgens mij al een tijdje, zei hij. Nete keek me verrukt aan.
Hij gaat momenteel heel goed vooruit. Michel zei dat je een, tja, een rollator mee naar huis krijgt, zodat je je benen beter kunt trainen. Hij zegt dat jullie al een beetje geoefend hebben.
Michel zegt zoveel, zei mijn vader. Nete deed of ze hem niet hoorde.
Het is hoe dan ook fijn dat je naar huis mag, zei ze terwijl ze hem een kneepje in zijn nek gaf, duidelijk gewend aan zijn slechte humeur of gewoon vast van plan het goede nieuws er niet door te laten verpesten.

Na een week was ik het zat om mijn onderbroek elke avond in de wastafel van het hotel uit te spoelen. Ik was het zat om steeds te moeten wisselen tussen dezelfde twee blouses en er zat een vieze vetvlek in mijn spijkerbroek. Op een winderige ochtend stond ik vroeg op en nam de bus naar Carcassonne. De keuze in Belvianes was, zo had Nete me toevertrouwd, tamelijk beperkt. Ze bood me een lift aan, aangezien ze toch bij mijn vader op bezoek ging, maar ik verheugde me op de busrit en bij het vooruitzicht alleen te zijn. We brachten het grootste deel van de tijd samen door in het hotel of in de auto van of naar het ziekenhuis.
Als de keuze in het dorp beperkt was, was het in Carcassonne zowel beperkt als smakeloos. De Franse maten en modellen pasten slecht en ik kocht uiteindelijk het meeste in een sportzaak, omdat de kleding daar tenminste goed viel en neutraal gekleurd was. Carcassonne was nog meer dan Belvianes een dorp dat in de zomer leefde van de toeristen en de rest van het jaar als Doornroosje lag te slapen. Naast mij was er een handjevol toeristenpaartjes, die doelloos rondliepen en foto’s van elkaar maakten. Ik wandelde een paar uur heen en weer door de smalle met klinkers geplaveide straten, bezocht een kerk en een klein stadsmuseum waar soutanes en een paar oude apothekerspotten werden tentoongesteld. Ik vroeg de man bij het loket wat het verhaal achter de potten was, maar hij haalde zijn schouders op en zei dat ze onderdeel waren van de vaste collectie.
Om één uur besloot ik dat het laat genoeg was om te lunchen en ik ging in een restaurant zitten dat uitgestorven was, maar zo klein dat je dat haast vergat als je bij het raam ging zitten.

Toen ik laat in de middag terugkeerde naar het hotel, stonden er twee grote bestelbussen voor de entree. Het licht op de benedenverdieping was aan en Netes auto stond verderop in de straat geparkeerd. Ik duwde de deur open en botste tegen een man aan met een grote metalen kist in zijn armen. Hij deed zonder een woord te zeggen een stap opzij en liet me passeren.
In de lobby werd ik verwelkomd door een kakofonie van stemmen en de kapstok, die leeg was geweest afgezien van de paraplu’s en een vergeten sjaal, ging nu gebukt onder stapels vochtige jassen.
Ze zaten om de tafel en in de diepe bank en praatten met elkaar alsof ze thuis waren, iemand had de open haard aangestoken. Ik deed mijn sjaal af en stapte naar binnen. Ze keken kort op, sommigen begroetten me. Nete stond aan de andere kant van de kamer te praten met een lange man met een skimuts op.
Helena! zei ze terwijl ze gebaarde dat ik naar haar toe moest komen, begroet onze gasten even.
Haar blote hals kreeg vlekken toen ze uitlegde dat Patrick producent was van een tv-serie die zou gaan over het leven in de kleinste dorpen van Frankrijk. De crew had een paar weken in het noorden gewerkt en nu was het de beurt aan de Pyreneeën. Het plan was om Belvianes als basis te gebruiken en ze hadden het eerste het beste hotel gebeld, voor minstens een week voor twaalf personen kamers inclusief ontbijt geboekt. Enthousiast verontschuldigde Nete zich dat ze me er zomaar pardoes uitzette.
Het is erg aardig van je, zei Patrick die breed en onverschillig naar me glimlachte voor hij zich tot Nete richtte om de laatste details te bespreken. Diezelfde avond verhuisde ik van het hotel naar de logeerkamer in het huis van mijn vader. Twee dagen later was hij genoeg hersteld om naar huis te komen op voorwaarde dat er een bed in de woonkamer stond.

 

© 2017, Caroline Albertine Minor
© Nederlandse vertaling: Lammie Post-Oostenbrink

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum