Leesfragment: Aurora schrijft

19 januari 2020 , door H.M. van den Brink
|

23 januari verschijnt Aurora schrijft van H.M. van den Brink, donderdag 30 januari wordt de roman gepresenteerd bij Athenaeum Boekhandel & Nieuwscentrum. Vandaag publiceren wij voor!

Het is januari 1966 wanneer de een man aan boord gaat van een olietanker om in Buenos Aires voor het laatst de liefde van zijn leven te ontmoeten. In de jaren veertig heeft ze hem verlaten, sindsdien schrijft ze hem erotische brieven. Omdat hij haar daarvoor betaalt. Aurora schrijft is gebaseerd op feiten uit het leven van Josep Pla, de grootste schrijver van Catalonië. Het verhaal begint kort na het einde van de Spaanse burgeroorlog – hongerjaren voor de vissers en akkerbouwers aan de Costa Brava, terwijl de geliefden hongerig zijn naar elkaar. Het eindigt in de jaren zestig, in de kakafonie van het eerste massatoerisme. Wat staat er in de meer dan 1000 brieven die Aurora Perea naar verluidt heeft geschreven? Wat gebeurde er in Buenos Aires? En welke rol speelt de geheimzinnige kapitein van het olieschip? Aurora schrijft is de meeslepende roman van een obsessie. Met seks, met de zee, met eten, met het landschap van de Wilde Kust, en met de strijd tegen vergeten en verval.

N.B. We publiceerden eerder een fragment uit Het ontbijtbuffet.

 

1

De loopbrug is zo'n vijftien meter lang, het stijgingspercentage bijna dertig procent.
Met één hand houdt Josep Pla de slappe lijn vast die langs het schommelende plankier is gespannen. In de andere heeft hij niet alleen het hengsel van zijn leren reistas maar ook zijn baret geklemd.
Het waait. Een nerveuze wind die uit Afrika komt. Pla voelt dat zijn benen zwaarder worden, hoe zijn ademhaling sneller gaat en dat er een krans van haren wappert om zijn hoofd.
Zo schuifelt hij omhoog.
Het is, laten we zeggen, 21 januari 1966. Eind van de middag. Achter hem ligt de stille kade, de kranen rijden niet, er klinkt geen yéyéh-muziek meer uit de transistorradiootjes van de stuwadoors.
Onder hem vuil water, olievlekken, havenafval, schuim. Boven hem een hemel die is schoongeveegd, bijna pijnlijk om te zien, dat helle blauw.
En voor hem het schip, de Vitoria. Gebouwd in Noorwegen, in Liberia geregistreerd, op de schoorsteen het embleem van een Spaanse oliemaatschappij. Het is hem een raadsel waarom het schip niet wat dichter bij de kade ligt.
Heel even overweegt hij om stil te blijven staan en om te keren. Niet alleen omdat de klim hem tegenvalt. Het is ook een uitgelezen moment om nog eens te twijfelen aan de zin van zijn hele onderneming.
Maar omkeren zou een lastige operatie zijn, een zaak die secure planning en een koelbloedige uitvoering vereist. Ga maar na: de hand die de lijn loslaat en uit de andere hand tas en hoofddeksel krijgt aangereikt, terwijl het lichaam vrijwel tegelijkertijd in een halve cirkel om zijn as moet draaien zodat de vrijgekomen hand de loshangende staaldraad tijdig kan grijpen, waarna hijzelf, Pla dus, het evenwicht op de hellende loopplank dient te hervinden en, terwijl de wind nog steeds om zijn oren suist, in de diepte zal moeten kijken en dan onvermijdelijk geconfronteerd zal worden met zijn hoogtevrees en de al afgelegde weg (toch meer meters dan hij had gedacht), voordat hij alle etappes van de valreep weer kan afdalen, de laatste passen op een holletje wellicht, en, weer veilig, met een zucht die zijn achtergebleven adem vangt, op de ongelijk gelegde stenen van de kade tot stilstand komt.
In het ergste geval mislukt de hele manoeuvre en tuimelt hij van de loopplank in het vuile sop.
Of hij blijft ternauwernood staan, hulpeloos met zijn armen zwaaiend, maar verliest wel zijn bagage.
De baret is te vervangen. Wat er in de tas zit niet. Hij stelt zich voor dat het ding zich opent. Zijn lijfgoed, een paar boeken en de brieven vallen eruit, de zwerm van witte vellen wordt door de wind uit elkaar geblazen, eerst worden ze nog even opgetild voor ze tergend langzaam naar beneden dwarrelen en het havenwater raken, waarop ze een paar tellen blijven drijven tot ze, zwaar geworden, de letters al vervloeiend, naar de bodem zakken.
Nu geen vergelijkingen maken. Vellen papier zijn geen vogels, geen vissen en ook geen herinneringen die vervagen.
Er is bovendien helemaal geen tijd voor letterkunstige tierelantijnen, want dit alles denkt hij, ziet hij voor zich, in een fractie van een seconde, een ogenblik. Hij heeft zijn pas wel vertraagd maar niet onderbroken, zijn hoofd niet opgetild maar zich vrijwel meteen dieper voorovergebogen. Terugkomen op een besluit is ook niets voor hem. Hij is een koppige man, altijd geweest. Hij zal nu alleen nog maar naar de punten van zijn schoenen kijken, zwarte schoenen met stompe neuzen die hij een voor een over het geschaafde hout vooruitduwt terwijl hij het trillen van de planken zo goed als hij kan negeert.
Er krijst een meeuw boven zijn hoofd. Wanneer de wind even wegvalt, hoort hij het klotsen van het water.
In de palm van zijn rechterhand schrijnt de stalen draad.
Maar hij nadert de romp van het schip. Ook al kijkt hij niet op, hij kan de massieve aanwezigheid ervan steeds duidelijker voelen. Tonnen staal die door klinknagels bij elkaar worden gehouden. In een opvallende kleur geschilderd. Okergeel. Door de verflagen heen schemert hier en daar roodbruin roest.
… als gedroogd bloed door een oud verband, vult hij in gedachten smalend aan en klemt zijn kaken op elkaar.
Want dat is wat salonschrijvers op zo’n moment zouden opmerken, ze kunnen zelfs aan de meest voor de hand liggende vergelijking geen weerstand bieden, ze smeren er hun teksten mee vol als een hoer de groeven in haar facie, ze plamuren de werkelijkheid dicht met bloemrijke taal in plaats van gewoon de wereld te beschrijven zoals hij is.
Deze prettige boze gedachten leiden af en helpen hem de laatste meters door.
Daar is de uitsparing in de reling.
Hij tilt een been over de rand. Dan zijn trouwe reistas. Ten slotte de rest van zichzelf. Staat op het dek en drukt zijn baret stevig op zijn hoofd. Kijkt om zich heen.
Er is niemand. Het enige teken van leven is een minuscuul sliertje rook uit de enorme schoorsteenpijp met het logo van de rederij: een wit andreaskruis op een blauw fond, in het midden van het kruis een rode stip met de zwarte letter P, de P van petroleum.

De tanker is van een ouderwets type, met stuurhut en officiersverblijf midscheeps en niet op de achterplecht. Over het dek ligt een stelsel van buizen en kranen, voor het aanvoeren en afvoeren en op temperatuur houden van de olie in de compartimenten eronder. Een smalle loopbrug daaroverheen verbindt de gebouwen. Maar wie een wandeling wil maken, moet toch overal zijn voeten in de gaten houden, dromerig naar de lucht kijken is er niet bij.
Op goed geluk opent hij een deur, met weer zo'n fikse drempel. Daarachter een trap naar beneden. Uit het schemerduister stijgt een geur omhoog waarvoor hij niet meteen een naam heeft. Het is een mengsel. Verf maakt er waarschijnlijk deel van uit, maar ook zweet en uien, olie natuurlijk, en hoogstwaarschijnlijk iets wat te maken heeft met staal maar niet staal zelf is. Hij daalt de trap af.
Beneden is er een gang met verschillende deuren en vanachter een van die deuren klinkt geluid. Hij houdt zijn adem in en luistert. Er is gerasp te horen, een kuch, getik op metaal, iets wat wordt neergezet.
Hij klopt tevergeefs op de eerste deur, dan op de tweede. Die gaat open. Een man in een koksbuis verschijnt, kijkt hem met opgetrokken wenkbrauwen en open mond afwachtend aan. Dat verandert als hij zijn naam heeft genoemd.
Josep Pla i Casadevall. Gast van de rederij. Hij wordt verwacht.
De kok klapt zijn mond dicht, laat zijn wenkbrauwen dalen, knikt, veegt zijn handen af aan zijn tuniek en gaat hem dan voor naar wat de komende tien dagen zijn verblijf zal zijn. Om zeven uur wordt er gegeten.
'Dat is vroeg,' zegt Pla.
De kok haalt zijn schouders op. Orders van de kapitein.

Het schip ligt nog steeds aan de kade wanneer hij zich voor het avondeten meldt.
In de salon van de kapitein is een tafel voor twee gedekt. Het is een voor scheepsbegrippen comfortabel vertrek, met gelambriseerde wanden. Er hangen ingelijste foto's van andere olietankers, grote en ook kleinere – voor de kustvaart tussen de havens van het Iberisch Schiereiland. Een tweede deur, een deur van gepolitoerd hout, leidt vermoedelijk naar het slaapvertrek van de gezagvoerder.
In een kleine kast een rijtje boeken, eveneens voornamelijk aan de scheepvaart gewijd, daarbovenop een stapel geïllustreerde tijdschriften met actuele foto's van jaren geleden en, in een houten houdertje, een scheepje in een fles. De kurk is diep in de hals geduwd en met zegellak dichtgemaakt.
Aan weerszijden van de bibliotheek staan twee trijpen rookfauteuils, al mag er voor zover hij weet niet gerookt worden aan boord, en dat is het dan, daarmee is de kamer vol. Alle meubels zijn aan de vloer vastgeschroefd.
Pla kijkt uit een raam en ziet dat de zon al bijna onder is. De salon ligt bovendeks, in het onderste gedeelte van de opbouw die door de stuurhut wordt bekroond. Hij gaat zitten, kijkt op zijn horloge en richt dan zijn blik op de deur, die precies om zeven uur openzwaait.
Is het de kok die binnenstapt, of is het een dubbelganger? Zo heel goed heeft hij de man die hem eerder zijn hut wees niet in zich opgenomen. Duidelijk herinnert hij zich de smoezelige, half openhangende tuniek, veel minder goed het bijbehorende gezicht.
Deze man draagt een iets te krap wit jasje dat met enige moeite moet zijn dichtgeknoopt; boven de kraag van zijn eveneens witte overhemd bungelt een zwart strikje, op zijn vlakke hand balanceert hij een dienblad met een fles, twee glazen en iets waar vermoedelijk ijs in zit.
Het is onwaarschijnlijk dat hij met dit arrangement door de nauwe gangen heeft gelopen en de steile trap heeft beklommen. Hij zal ijsemmer en glazen in zijn hand hebben gehouden, de fles misschien onder zijn oksel geklemd. Pla denkt dat hij alles pas voor de deur op het blad heeft gezet. Daar hing dan misschien ook ergens zijn jasje.
De messbediende buigt en kijkt hem vragend aan terwijl hij met een tang naar de ijsemmer wijst. Pla knikt, ziet dat de whisky niet van een nationaal merk is maar uit Schotland komt. Het heeft zijn voordelen om relaties te hebben bij de rederij. De bediende schenkt alleen hem in, het tweede glas blijft leeg.
Even later is ook zijn soepbord het enige dat wordt volgeschept. De bediende, of is het toch de kok, zegt dat de kapitein zich laat verontschuldigen. Hij is nog niet aan boord.
Pla roert met zijn lepel door de soep, rijstkorrels dwarrelen omhoog en zinken dan weer naar de bodem.

 

Copyright © 2020 H.M. van den Brink en uitgeverij Augustus, Amsterdam

pro-mbooks1 : athenaeum