Leesfragment: Bedrieglijk echt

20 maart 2020 , door Jona Lendering
|

24 maart verschijnt het nieuwe boek van Jona Lendering, Bedrieglijk echt. Over oude papyri en moderne controverses. Lees bij ons een fragment. 

In Bedrieglijk echt beschrijft Jona Lendering de wedloop tussen wetenschap en vervalsers in de papyrologie. Veel romantischer dan papyrologie kan wetenschap niet zijn. In een ver land ontdekt iemand een antieke boekrol of wat snippers papyrus en ineens is daar een lang vergeten tekst. Vaak komen de papyri echter van de zwarte markt, zoals het Evangelie van de Vrouw van Jezus, dat enkele jaren geleden veel publiciteit trok. Hoewel binnen enkele dagen vaststond dat het ging om een vervalsing, erkende de onderzoekster dit pas toen de vervalser was opgespoord. Jona Lendering laat in Bedrieglijk echt zien dat fraudeurs kansen krijgen de wetenschap een loer te draaien door de zucht naar roem van wetenschappers.

N.B. We publiceerden eerder voor uit Xerxes in Griekenland en Het visioen van Constantijn, en uit  Israël verdeeld, en dat bespraken we ook. We spraken destijds met Lendering en co-auteur Arjen Bosman over De rand van het rijk, en over De klad in de klassieken.

 

1. Eeerstejaarsstof

Papyri en krentenbrood

Wetenschap begint met waarnemen. Een onderzoeker ziet dingen, stelt zaken vast. In jargon: hij of zij verzamelt data ofwel gegevens. Daarna combineert de onderzoeker zijn data met andere data en begint hij patronen te herkennen. De gegevens worden informatie. Deze kan vervolgens de basis vormen voor een plan om nieuwe waarnemingen te doen. Als een onderzoeker denkt voldoende inzicht te hebben verworven, draagt hij dit over, waarna andere geleerden en de samenleving ermee verder kunnen.
Net als andere wetenschappen kent de oudheidkunde diverse soorten data. In dit boek zijn twee groepen belangrijk: de materiële overblijfselen en de antieke teksten. Ze overlappen. Omdat teksten waren geschreven op perkament of papyrus, maakten ze deel uit van de materiële cultuur en gingen ze de weg van alle stof. Ze raakten versleten en vergingen. Daarom waren er in de Oudheid en Middeleeuwen altijd kopiisten die het geschrevene kopieerden, zodat de informatie weer een tijd mee kon. Het handmatig kopiëren van oudere kopieën van nog oudere kopieën van weer oudere kopieën ging door tot de vijftiende eeuw, toen de uitvinding van de boekdrukkunst het proces mechaniseerde, vereenvoudigde en verbeterde.
Omdat kopiisten dure vaklieden waren, selecteerde een bibliotheekeigenaar alleen het belangrijkste om te laten overschrijven. Een oud kasboek hoefde niet te worden gekopieerd en de daarin opgenomen informatie is dus verdwenen, terwijl de gedichten van Homeros, die elke generatie nieuwe bewonderaars vonden, steeds opnieuw werden gekopieerd en voor ons bewaard zijn gebleven. Een eerste constatering is dat teksten die langere tijd buiten de literaire smaak lagen, onherroepelijk verloren zijn gegaan. Onze blik op de Oudheid is in hoge mate bepaald door de literaire smaak van de late vierde eeuw n.Chr., toen de voornaamste antieke teksten voor het laatst op enige schaal zijn overgeschreven. Er zijn geen complottheorieën nodig over christelijke fanatiekelingen die zo’n hekel hadden aan ketterse evangeliën of antieke erotische poëzie dat ze alle handschriften vernietigden. Niet de verdwijning van antieke teksten vraagt om een verklaring, maar het niet-verdwijnen.
Dat verdwijning de vanzelfsprekende gang van zaken was, valt natuurlijk te betreuren. We zouden graag de jaarrekening hebben van een Romeinse villa, aangezien we veel te weinig weten van het antieke economische denken. We hadden ook wel meer filosofische en wetenschappelijke traktaten gehad willen hebben. En wat zouden we graag het kattenbelletje lezen waarin iemand zijn bezoek aankondigt. Of de notulen van de vergadering van de dorpsraad. Een vergunning, een feestrede, een horoscoop, een schoolopdracht, een verzoekschrift, een brief. Er zijn honderdduizenden teksten geweest, geschreven op allerlei materialen en in allerlei talen, maar ze zijn vrijwel allemaal verloren gegaan.
De uitzonderingen die wel zijn overgebleven – nog altijd vele duizenden teksten – zijn het onderwerp van het oudheidkundig specialisme dat bekendstaat als papyrologie. Het gaat om de bestudering van teksten die nog in de Oudheid zijn geschreven en die dus niet tot ons zijn gekomen via een keten van antieke en middeleeuwse kopiisten. Hier hebben bibliotheekeigenaren geen selectie aangebracht, hier vinden we niet wat latere generaties belangrijk vonden, hier vangen we glimpen op van de antieke schrijfcultuur zoals die werkelijk heeft bestaan. Dit zijn de ruwste oudheidkundige data en daarbij gaat het (al suggereert de naam “papyrologie” anders) niet alleen om teksten die zijn geschreven op papyrus, maar ook om perkament, leer, hout, textiel en potscherven.
Een van de prettige kanten van papyrologie is dat de grens tussen tekst en materieel object niet bestaat. Wel is er een volgorde waarin onderzoekers werken. We zullen zien dat de analyse van de tekst pas kan beginnen als het materiële aspect voldoende is onderzocht. Helaas gaat het niet altijd zoals het hoort. Sommige classici hechten zoveel waarde aan het geschrevene dat ze geen acht slaan op de materiële kant van een papyrus, hoewel die informatie cruciaal is. Berucht is de man die tijdens een opgraving zijn collega, de egyptoloog William Flinders Petrie (1853-1942), inpeperde dat het intekenen van de vindplaats even stompzinnig was als het registreren van de krenten in een krentenbrood.
Hoewel deze anekdote een eeuw oud is, zullen we constateren dat het materiële aspect nog vaak wordt onderschat. Dat mag dan onprofessioneel zijn, het is stiekem wel begrijpelijk, want antieke teksten zijn nu eenmaal interessant. Ook dat zullen we constateren.

Zes voorbeelden

Het aantal gepubliceerde antieke teksten loopt in de tienduizenden. De Trismegistos-database bevatte in november 2019 ruim 65.000 papyri en ruim 7000 stukken perkament. Het is zinvol eerst eens wat voorbeelden te bespreken. Hierna volgen er zes. Wie er meer wil, kan terecht op website papyrus-stories.com.

De mythe van Horus en Seth. (Demotisch; papyrus; eerste eeuw n.Chr.; Neues Museum, Berlijn.)

Het eerste voorbeeld komt uit het Egyptische Hermopolis en bevat de mythe van de strijd tussen de goden Horus en Seth, een verhaal dat we vooral kennen dankzij papyri.
Dit is geen hiërogliefenschrift. Dat was ontworpen voor in steen gehouwen inscripties maar omdat de Egyptenaren later met inkt waren gaan schrijven, was het plaatjesschrift vereenvoudigd geraakt. Egyptologen noemen de vereenvoudigde schriftsoorten hiëratisch en demotisch. Hoewel ze minder artistiek ogen, hoef je geen Egyptisch te kunnen lezen om te zien dat de schrijver van deze mythologische papyrus een mooie hand had. Dat is geen toeval. In een samenleving waarin de meeste mensen ongeletterd waren, bezaten klerken een zeldzame vaardigheid en dat lieten ze weten ook. Schoonschrift was eeuwenlang een niet te onderschatten statussymbool.

Egyptisch Dodenboek. (Hiëratisch; papyrus; Nieuwe Rijk; Vaticaanse Musea, Rome.)

Tot de bekendste oud-Egyptische teksten behoren de Dodenboeken: verzamelingen spreuken die de overledene moest uitspreken als hij was aangekomen in het rijk van de dodengod Osiris. Ten behoeve van de gebruiker noteerde de klerk met rode inkt het begin van de spreuk, terwijl deze zelf stond genoteerd in zwart. Kunstige illustraties, zoals een plaatje van de wijze waarop Osiris hoorde te worden vereerd, vergrootten het bedieningsgemak. Deze teksten vinden hun oorsprong in de piramiden, maar de papyri documenteren een tijd waarin de spreuken niet alleen meer waren bestemd voor Egyptische koningen en waren aangepast aan een bredere doelgroep.

Fragment uit Euripides’ Melanippe. De tekst gaat verder op de andere zijde, die herkenbaar is. (Grieks; perkament; Neues Museum, Berlijn.)

De Macedonische vorst Alexander de Grote onderwierp Egypte in 331 v.Chr. en vanaf dat moment circuleerden steeds meer Griekstalige papyri. Daaronder zijn teksten die we niet kennen uit de middeleeuwse handschriften, zoals een fragment van Euripides’ verloren tragedie Melanippe. Hoewel we natuurlijk liever de hele tekst zouden hebben gehad, hebben we dankzij deze papyrus in elk geval iets. Opvallend bij het hier afgebeelde fragment is dat de speeltekst doorlopend is geschreven, zonder de regels wit die gewoonlijk aangeven dat een ander personage het woord krijgt. Onpraktisch, maar de tekst is wel helder geschreven.
Zoals al gezegd staan op papyri niet alleen literaire teksten. Er zijn ook administratieve documenten en brieven. Beroemd is het archief van Zenon, een Griekstalige ambtenaar die dienstreizen maakte naar onder meer Judea. Zijn paparassen zijn teruggevonden in Filadelfia, een plaats bij het Fayyummeer, ongeveer vijfen-

Beschikking over een belastingschuld uit het Zenon-archief. (Grieks; papyrus; derde eeuw v.Chr.; Nationaal Archeologisch Museum, Athene.)

tachtig kilometer ten zuidwesten van het huidige Caïro. In deze collectie zien we dus een zorgvuldig schrijvende beambte aan het werk. Voor historici zijn zulke papyri heel belangrijk, omdat administratieve documenten als deze niet zijn overgeleverd door de keten van kopiisten waarmee zoveel literaire teksten tot ons zijn gekomen.
Latijnse teksten zijn ook overgeleverd in papyrusvorm, zoals dit fragment uit De oorlog tegen Jugurtha van

Fragment uit Sallustius’ De oorlog tegen Jugurtha. Let op de blokletters. (Latijn; perkament; vierde eeuw n.Chr.; Neues Museum, Berlijn.)

de Romeinse auteur Sallustius. Het is in de vierde eeuw n.Chr. geschreven op perkament. De Romeinen schakelden in die tijd steeds vaker over van het kostbare papyrus naar dit nóg prijzigere schrijfmateriaal, dat veel duurzamer was.
Ons laatste voorbeeld is een laatantieke tekst, geschreven op een schrijfplankje uit Djebel M’rata in Algerije. In al zijn Romeinsrechtelijke gewoonheid verraadt deze verkoopakte van een slaaf veel over de toenmalige sociale verhoudingen. We vernemen de volledige naam van de verkoper: Donatianus, zoon van Victor, kleinzoon van Saturninus. Ook de naam van de koper is compleet genoteerd: Fortunus’ zoon Geminius Felix. Over de datum kan geen misverstand bestaan: de verkoop vond plaats op 5 juni van het jaar waarin Flavius Turcius Rufius Apronianus Asterius en Flavius Praesidius consuls waren (494 n.Chr.). Evenmin is er onduidelijkheid over de verkoopprijs: één goudstuk en zevenhonderd koperstukken. Allemaal zo precies als we van een akte mogen verwachten. Wat we niet vernemen is de naam van de slaaf, wiens individualiteit minder belangrijk was dan zijn prijs.

Schrijfplankje met de verkoopakte van een slaaf. (Latijn; cederhout; 494 n.Chr.; Nationaal Museum van Oudheden, Algiers.)

Naast deze teksten zijn ook joodse en christelijke documenten goed vertegenwoordigd. In deze religies speelde het geschreven woord immers een veel belangrijkere rol dan in andere antieke erediensten. Voor zulke teksten bestaat vanouds belangstelling, bijvoorbeeld omdat hierin weleens opvattingen staan gedocumenteerd die bibliothecarissen later onvoldoende orthodox vonden om te laten kopiëren. Joodse en christelijke teksten zijn bovendien geliefd bij vervalsers. Omdat de tekst van de heilige schrift vastligt, volstaat het een passage over te schrijven, zodat de vervalser niet veel taalkennis hoeft te hebben om iets te maken dat valt te verkopen aan een even vrome als naïeve toerist.

 

Copyright © 2020 Jona Lendering

pro-mbooks1 : athenaeum