Leesfragment: Caspar loopt

22 juni 2020 , door Caspar Janssen
|

Voor vakantiegeluk hoef je niet ver te reizen — als je een goed boek bij je hebt. We beginnen onze zomerleescampagne met een uitgebreid fragment uit Caspar Janssens Caspar loopt.

Caspar loopt van Caspar Janssen is een bundeling van verhalen over ons landschap, geschreven vol zelfspot en altijd met een scherp oog voor het detail. In het voorjaar van 2017 vertrok Caspar Janssen uit Amsterdam voor een voettocht van anderhalf jaar door Nederland. Bijna dagelijks schreef hij voor de Volkskrant een miniatuurtje over wat hij onderweg zag. Janssen zag en hoorde roodborsttapuiten, kneutjes, nachtegalen en boomleeuweriken, stond stil bij duinroosjes en parnassia, en achtervolgde vlinders. Lopend door Nederland probeerde hij het veranderende landschap te verklaren. Waarom verdwenen sloten, houtwallen, bloemrijke weilanden en bomensingels? Waarom liep hij door muren van mais en door lege polders met raaigras, kunststof hallen en windmolens? Waarom zag hij veldleeuweriken en andere akkervogels in uiterwaarden, maar niet in akkers? Soms sloeg de somberheid toe, maar dan stuitte hij weer op boeren en burgers die de verbinding tussen natuur en boerenland wilden herstellen, op een dorpsschool die werd gered, op een boer die het plezier had hervonden door het roer om te gooien. Of hij zag dan eindelijk die geelgors op een paaltje in een landschap met heggen en hagen.

Juni 2017
Noord-Holland

Tjilpen
De geluiden onderweg. In Amsterdam was het niet het verkeersgeruis, maar het getjiftjaf van de tjiftjaf dat me begeleidde tot de stadsgrens. De tjiftjaf is een welkome lentebode, maar in de rest van het jaar zou je soms willen dat hij andere zangers wat meer ruimte liet; dat tweetonige getjiftjaf is nogal overheersend.
In de duinen de onnavolgbare, glorieuze zang van de nachtegaal, met op de achtergrond vaak de koekoek. Dat is althans wat je bijblijft, zeker ook die koekoek, omdat je weet dat het niet zo goed gaat met deze parasitaire vogel.
Daarna, in de Castricummerpolder, de grutto en de kievit en, iets minder nadrukkelijk, de tureluur.
En vandaag is het de huismus die de aandacht opeist. Het tjilpen begint in Krommeniedijk en gaat door tot in West-Knollendam. Krommeniedijk is een lintdorp met oude huisjes aan een dijk. Die huisjes – geen ondoordringbare nieuwbouwhuizen dus – vormen tezamen een mussenparadijs.
Nog een geluid van vandaag: dat van spelende kinderen op schoolpleinen, eerst in Uitgeest, later in Krommeniedijk. Ik vraag me af waarom dat me zo raakt. Ja, omdat mijn eigen dochtertje nu op school zit natuurlijk. Maar het is ook het beeld: dorp met dorpsschool. Zo hoort het. Veilig, overzichtelijk. De vriendelijke kant van het dorpsleven. En zolang een dorp nog een school heeft leeft het.
Het is sowieso een zonnige dag, in een afwisselend polderlandschap. Een beetje landbouw, een beetje natuur, kronkelende dijkjes, schapen. Her en der een scholekster, een kievit, een paar groepjes spreeuwen. Veel wilde eenden met pasgeboren kroost in de sloten. In het natuurgebiedje Ham en Crommenije zie ik vier kluten, dat is leuk. Ik groet andere wandelaars, die mij passeren als ik weer eens stilsta. Samen met een fi etser draai ik het zelfbedieningspontje het water over bij West-Knollendam. Bij Spijkerboor nog een pontje, hier betaal ik 80 cent.
Langs de Knollendammervaart nieuwe, overheersende geluiden, vanuit de rietkraag: rietzangers en kleine karekieten. Boven de vaart vliegen boerenzwaluwen. Een grutto in een pas gemaaid weiland in de Starnmeerpolder, op zoek naar wormen.
Dan ben ik in De Rijp, zo’n dorp waarvan je denkt: waarom kom ik hier niet vaker?

Boven is het nat
Met een mobiele telefoon vanaf een fluisterbootje een grutto op een paaltje fotograferen is lastig, maar het is natuurlijk een luxeprobleem, want vanaf een bootje op het water een grutto op een paaltje zien, is ook al heel wat.
Ik vaar rond met Theo de Wit, oud-onderwijzer, vrijwilliger en kenner van zowat alles hier in Eilandspolder. Ooit was dit een eiland, omgeven door meren. Nu is dit een uitgestrekte bult met water en veen, omgeven door lagergelegen en drooggelegde landbouwpolders, de voormalige meren. Met andere woorden: boven is het nat, beneden is het droog. En ooit was dat andersom.
Door wonderbaarlijke spelingen van het lot ontsnapte Eilandspolder aan drooglegging, waardoor het nu de uitgelezen plek is om de geschiedenis van het landschap te bekijken. In grote delen van het gebied liggen de kaveltjes grond en de sloten en vaarten er nog min of meer bij zoals ze er zeshonderd jaar geleden al lagen. ‘En als je hier nog een paar meter veen bovenop denkt, dan ben je nog vele eeuwen verder terug,’ zegt De Wit. Ook bijzonder: het water in het gebied is nog altijd ietwat zout, vanwege het zeewater dat hier nog eerder binnenstroomde.
Eilandspolder is nu natuurgebied, de meeste boeren hier pachten de grond van natuurorganisaties en houden rekening met weidevogels. Dat werkt, volgens Theo de Wit, het gaat hier tamelijk goed. De meeste pullen zitten in deze tijd van het jaar verborgen in het gras, maar de volwassen kieviten, grutto’s en scholeksters zijn waakzaam genoeg om af en toe op te vliegen.
We praten veel, maar wel steeds minder. Ik bestudeer weer wat wilde planten – smeerwortel, kale jonker, zwanenbloem, zeebies –, we volgen een bruine kiekendief, zwaluwen scheren over het water, rietgorzen zitten boven in het riet.
Even het bootje af, naar een uitkijkpunt midden op het voormalige eiland. Hier kijk je zo ver dat de lichtmasten van het stadion in Alkmaar, 8 kilometer verderop, zichtbaar zijn. En het is stil. Op een bosrietzanger na, die vanuit een vliertje druk fluitend en ratelend laat weten dat hij ook weer in het land is.

Geen gejubel
Ik ga van lichtpunt naar lichtpunt, maar dat wil niet zeggen dat de weg daartussen altijd zonder hobbels is. Met een flinke westenwind in de zij – de hitte is nog net niet uitgebroken – loop ik tussen de Eilandspolder en de Beemsterpolder richting Schermerhorn.
Het contrast tussen links en rechts. Aan de ene kant de ruige kavels, doorsneden van slootjes en vaarten, jongvee, schapen, vogels, een molen in de verte, oud-Hollands landschap. Rechts de grote vlakte van de Beemster, de leegte, de ontwaterde laagte. Eindeloze akkers, grote lappen rechttoe rechtaan, geen bosje, struikje, walletje, wild akkerrandje, haagje of overhoekje te bekennen.
Geen mens te zien en verder ook geen zichtbaar of hoorbaar leven. Ik heb op mijn hele tocht nog geen veldleeuwerik gesignaleerd, geen gejubel gehoord boven de akkers. Goed, veel akkerland ben ik nog niet gepasseerd, en ik heb die paar veldleeuweriken ongetwijfeld gemist, maar toch, nu let ik op en ontwaar ik met veel moeite een paar spreeuwen.
Wat niet helpt is dat de meeste melkveehouders inmiddels gemaaid hebben; ook op de meeste weilanden is de stilte ingetreden, het raaigras maakt zich op voor een tweede groeispurt, de koeien staan op stal te veel melk te produceren.
De lente is alweer voorbij, terwijl ik die nog aan het vieren was. De lente is althans voorbij in de landbouw van de afgeschafte melkquota’s, in de akkerbouw waarin elke vierkante meter grond benut moet worden. Je kunt ook zeggen: de lente heeft niet eens een kans gekregen.
In die andere landbouw, de langzame, aan de linkerkant, duurt het voorjaar nog even voort. Of, in elk geval, de overgang is een stuk minder bruusk.
Ik passeer loodsen van baksteen en kunststof. Diezelfde loodsen in de verte, allemaal in die vuilgroene kleur, bedacht om het industriële nog een beetje te camoufleren in het landschap.
Een bakstenen nieuwbouwbungalow aan de dijk, een in beton gegoten oprit naar weer zo’n loods. Het gras van het gazon is pas gemaaid, de was hangt aan de waslijn en wiegt in de wind. De zaakjes zijn keurig op orde. En verder niets.

Geldstromen
In de Eilandspolder, waarlangs ik nog altijd richting Schermerhorn loop, staat een bord met de afbeelding van een grutto en de tekst: ‘Dit landschap wordt u gratis aangeboden door de laatste boeren.’ Met die tekst kan ik nog uren verder.
Wat klopt, is dat het een mooi plaatje is, die paar pinken in een weilandje waar het geel van de boterbloemen nog doorheen sluimert. Hoogstens jammer van het bord zelf, hinderlijk in beeld.
Het getuigt van realiteitszin dat het bord niet aan de andere kant van de dijk is geplaatst, in de uitgestrekte laagte van de Beemster. Ook dat landschap wordt ons aangeboden door de boeren, maar daar kun je beter niet mee te koop lopen.
Het woordje ‘gratis’ is intrigerend. Om maar eens een oude boerenwijsheid van stal te halen: voor niets gaat de zon op. Er is geen vorm van agrarisch natuurbeheer waarvoor de boer niet betaald krijgt of gecompenseerd wordt. In de vorm van een lage pachtprijs of in de vorm van subsidies, of beide. Boeren krijgen vergoedingen voor uitgesteld maaibeheer, voor nestbescherming, voor bloemrijke graslanden, voor het creëren van zogeheten ‘plasdras’-situaties of zelfs ‘greppel plasdras’-situaties. En ze worden betaald voor elk gruttopaartje op hun land.
Kijk naar het landschap en je ziet geldstromen. Europees geld – en dat van de banken – spoort de boeren aan tot intensivering, overproductie, het wegconcurreren van de buurmanboer en de vernieling van het landschap en het natuurlijke leven. Om die vernieling tegen te gaan is er ook, maar veel minder, Europees geld beschikbaar. Boeren kunnen, grofweg, kiezen voor een van de twee modellen.
Dat zie ik dus hier vanaf de dijk. Rechts model 1, links, in de Eilandspolder, model 2. Je krijgt soms harde scheidingen van die geldstromen.

De laatste boeren? Minder boeren, dat wel, en grotere, aan de rechterkant. Links, waar natuurorganisaties in feite bepalen hoe het landschap eruitziet, zijn nog altijd meer dan tweehonderd boeren actief, en hard nodig.
‘Dit landschap wordt u gratis aangeboden door de laatste boeren.’ Ergens bij Ursem ben ik eruit. Ik beoordeel de stelling als: grotendeels onwaar.

Topweilanden
Dan, bij Oterleek, net als de mismoedigheid dreigt toe te slaan: leven. Grutto’s, tureluurs, kieviten, in de weilanden van Gerard van der Krogt. En dat terwijl het weidevogelseizoen al ten einde loopt – de meeste vogels zijn al weg.
Verrassend. Dit is gewoon boerenland. Geen weidevogelreservaat, geen natuurorganisaties die zich, al of niet samen met boeren, inspannen voor vogels, nee, hier werken gangbare melkveeboeren samen. Hoe vaak was in de afgelopen tientallen jaren al de conclusie getrokken dat het niet meer kon op het boerenland? Honderden miljoenen in de bodemloze put van het agrarisch natuurbeheer. En zie nu: topweilanden!
Het geheim? Daar kun je een technisch verhaal over houden. Over veranderd beleid, waarbij het geld alleen nog naar de kansrijke gebieden gaat. Over uitgekiend beheer. Over voorbeweiden, laat maaien, ‘greppel plasdras’, ‘uitgesteld maaidatumbeheer’. Van der Krogt gebruikt vroeg in het seizoen vaste mest, voor de bodem, voor het insectenleven; de vogels maken nesten van de strootjes. De grashoogten zijn verschillend, er is altijd wel een perceel waar grutto’s, tureluurs of kieviten zich thuis voelen. Om het beste perceel staat een vossenraster.
Het technische verhaal dus. Maar het succes heeft vooral te maken met Van der Krogt, en de andere boeren van de agrarische natuurvereniging Water, Land & Dijken.
En met Willem Overweg, die zich, met andere vrijwilligers, heeft gestort op bescherming van boerenlandvogels. Overweg zocht als kind al naar nesten, had later een baan bij de politie, reed op een dag over de dijk bij Oterleek en dacht: dit wil ik doen. Sindsdien neemt hij de boeren de bureaucratie uit handen en kijkt hoe het beter kan.
‘Net dat zetje dat ik nodig had,’ zegt Van der Krogt, die volgens Overweg te bescheiden is: ‘Hij is hofleverancier van weidevogels.’ Goed, zegt Van der Krogt dan: ‘Je moet er wel gevoel voor hebben, aanvoelen wat je moet doen. En het is natuurlijk prachtig. Vooral die avonden in mei, als je het hek dichtdoet en er honderden vogels boven je land hangen die samen een enorme herrie maken.’
Mensen dus. En gevoel. Zo simpel is het dan ook wel weer.

Ogentroost
In de duinen net onder Bergen aan Zee klinken kreten. Ik loop achter Cor ten Haaf (met pet) en Theo Bakker (met hoed) aan, ecoloog en hydroloog, vrienden, collega’s, al veertig jaar actief in de duinen. Dan staan ze gebogen over vogelwikke of fraaie zegge, dan weer wekt de combinatie van geelhartje en tormentil enthousiasme, om maar niet te spreken van ogentroost en, vooral, het rozenkransje.
Waar we nu lopen, net onder Bergen aan Zee, zijn de duinen nog kalkrijk, want gevormd door sediment uit de rivieren. Kenmerk: ze zijn bloemrijk. Boven Bergen aan Zee begint het ‘waddendistrict’, daar zijn de duinen kalkarm, gevormd door zand uit de ijstijden. Kenmerk: minder bloemrijk, wel uitgestrekte heidevelden.
Het leuke is, zegt Ten Haaf, je ziet de verschillen ook in de duinvormen. In het noorden, bij Schoorl, in het kalkarme gedeelte, bleven de duinen langer stuiven. Deze wandelende duinen trokken dieper landinwaarts. Het landschap werd er glooiender van, geleidelijker, om bij Schoorl, op het hoogste punt, steil af te lopen.
Ter illustratie, even later, achter het natuurvriendenhuis van het Nivon, bijna ideale duinen, landschappelijk gezien. Zacht glooiend, open, af en toe een laag berkenbosje, een duinmeertje, een verstuiving, met het typische blanke zand van het kalkarme duin. Minpuntje: al die aangeplante dennenbossen op de achtergrond.
Twee tevreden mannen. Veertig jaar geleden maakten ze al een plan voor de duinen. Die verkeerden toen in deplorabele staat. Verdroogd en vervuild door waterwinning, dichtgegroeid door de neerslag van ammoniak. Er kwam een actieve stichting Duinbehoud. Er werden maatregelen genomen, langs de hele kust. Minder en andere waterwinning, plaggen, afgraven, beheer. En nu? ‘Het is onvoorstelbaar,’ zegt Bakker, ‘maar de duinen zijn een succesverhaal. Het gaat gewoon heel goed. Landschappelijk, maar ook met de plantjes.’
Zeker, ammoniak blijft een probleem. En de bebouwing, overal aan de kust, dat is zorgelijk. Maar verder wil de sfeer vandaag maar niet bedorven raken. Dan ontdekt Ten Haaf ook nog een maanvaren. Waarom ze daar nu specifi ek zo blij mee zijn, vraag ik. De mannen kijken vreemd op. ‘Tja,’ zegt Bakker, ‘waarom ben je blij als Ajax wint?’

Voetballen met dennenappels
Het begint heel aardig als ik vanaf het Zeehuis van het Nivon in Bergen aan Zee het Nederlands Kustpad volg, het Noordhollands Duinreservaat in. Het duinbos is nog afwisselend, met niet alleen dennen, maar ook eiken, berken en zelfs beuken, stukjes heide, een enkel watertje. Grote keizerlibellen vliegen voor me uit, een buizerd miauwt boven mijn hoofd. Ik kies de route die naar het strand gaat, om zo veel mogelijk door het open duin te lopen, maar beland dan al snel in flinke lappen dennenbos.
De beheerder, hier Staatsbosbeheer, en de provincie willen stukjes aangeplant bos weghalen. 60 procent van de Schoorlse duinen bestaat uit bos, voor het overgrote deel dennen. Die dennen verdrogen de duinen, de grondwaterstand is er flink door gedaald. De dennen staan ook een dynamisch duinleven in de weg. Maar ja, veel mensen protesteerden. Ze zijn gehecht aan het dennenbos en ze houden niet van stuivend zand. En bij nader inzien gebeurt er toch wel iets onder die dennen, paddenstoelenliefhebbers hebben er in de loop der jaren van alles zien ontstaan.
Als ik de bossen eindelijk uit ben, heb ik opeens een machtig uitzicht op de eerste duinenrij en op de zee. Dat uitzicht op zee is er vanwege de zogeheten Kerf, die in 1997 werd aangebracht. Een gat in de duinen, om het zeewater bij hoogtij te laten binnenstromen. Dat gebeurde een paar keer, daarna stoof de Kerf weer halfvol. Ach ja, er is wel een natte duinvallei door ontstaan, met brak water, en bijbehorende plantjes. En de Kerf zal, met stormvloed, vast nog wel eens overstromen.
Ik loop door de Kerf naar het strand. Zilvermeeuwen en scholeksters op de pieren. De duinen weer in. Laag gras, zand, heide, een duinmeertje, een glimp van het geleidelijk oplopen van die – ooit – wandelende duinen.
Onherroepelijk volgt weer de doodse stilte van het dennenbos. De verveling slaat toe, al voetballend met dennenappels leg ik de kilometers af. Maar dan, even voor Groet, in een paar jonge eikjes, meen ik het onnadrukkelijke gefluit van de goudvink te herkennen. En verdomd, daar zit-ie, op een tak, met zijn rood-roze buikje, in de zon. Het geeft de dag, op de valreep, net het zetje dat nodig was.

Brak land
Voorbij Groet de grootste ontdekking tot nu toe: de Harger- en Pettemerpolder. Over de Houtendijk en de Nessedijk, het waait flink, en ik vraag me af waarom deze polder dan zoveel indruk maakt, waar andere polders zo deprimerend zijn. Ja, het oud-Hollandse plaatje natuurlijk, dat hier door Natuurmonumenten wordt geconserveerd. Een paar klassieke boerderijen en verder graslanden met kronkelende slootjes, nog volgens het middeleeuwse patroon, een molen, wat watermolens, her en der plukjes schapen, koeien en paarden, opgesteld achter houten hekken in het kader van de doorkijkplaatjes.
Het is de geschiedenis die je hier ziet, ruikt en voelt. Achter me de duinen van Schoorl, links de Hondsbossche Zeewering, en hier dan het land dat eeuwenlang onder water liep, land dat werd drooggemaakt en dat weer opnieuw overstroomde, land dat eigenlijk nooit defi nitief op zee werd gewonnen, want nog altijd is het water in deze polder brak.
Maar dan de ironie. Eeuwenlang is hier vergeefs gevochten tegen het zoute zeewater en nu – nu deze zilte binnendijkse graslanden om hun natuurwaarde worden gewaardeerd – dreigt de polder te verzoeten.
Cor ten Haaf en Theo Bakker, met wie ik eerder in de duinen was, hadden me hier al gewezen op bijzondere zoutwaterplantjes, boven op de Hondsbossche Zeewering en net daarachter, in de Putten. Allemaal het gevolg van het zoute kwelwater dat onder de zeewering doorliep. Maar nu is dit zwakke punt in de kust versterkt. Er kwamen kunstmatige duinen en een strand, de Hondsbossche Zeewering ligt er nu functieloos achter. En het zoute kwelwater, zo is de vrees, zal straks de polder niet meer bereiken.
Je wilt het eigenlijk niet horen. Liever bewonder ik de kleur van het gras, dat is hier zachtgroen, bijna als mint. Ik verbeeld me dat het in mijn jeugd overal zo was.
Er komt een brommer voorbij, in slakkengang. Voorop een dikke vrouw, achterop een dikke man die zich aan haar vastklampt, zijn kont half buitenboord. Ik volg het brommertje als het slingerend door de polder tuft, langs een vervallen boerderij, tot aan een woonbootje in de verte. En dan weet ik het: ik zit in een fi lm van Alex van Warmerdam.

 

© 2019 Caspar Janssen

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum