Leesfragment: Confrontaties

12 september 2020 , door Simone Atangana Bekono
|

17 september verschijnt Confrontaties, de debuutroman van Simone Atangana Bekono. Lees bij ons alvast een fragment!

De zestienjarige Salomé Atabong zit vast in een jeugddetentiecentrum, omdat ze op een middag twee schoolgenoten ernstig heeft mishandeld. Ze probeert haar hoofd koel te houden tussen de andere meiden, irritante psychologen en treiterende begeleiders. Over een maand mag ze naar huis, waar alleen een gezin wacht dat al lang geleden uit elkaar is gevallen. En de anderen in het dorp. Wat zullen zij doen?

 

Op de groep word ik voorgesteld aan de andere meiden. Het zijn er zo weinig. Ik bedoel, ik wist dat wel, maar zo bij elkaar vind ik ze er vooral uitzien als een slecht gecaste girl band. Ze zijn met z’n achten en eentje heeft heel veel tatoeages en draagt een trainingsbroek, haar haren in dikke cornrows. Een ander heeft geelachtige highlights met donkerbruine uitgroei. Veel piercings, klein, lelijke neus. Die twee vallen het meeste op. Daartussenin zitten de zes anderen. Hier hoor ik nu dus bij. Ik krab aan mijn hoofd en Geert, de begeleider die me kwam ophalen, spreekt mijn naam uit. Dan wijst hij ze een voor een aan: Henny, Geraldine, Soraya, blablabla. Ik weet niet of ik nou handjes moet schudden of gewoon moet gaan zitten.
Toen ik in voorarrest zat en ze nog dachten dat ik misschien naar een gekkenhuis moest, werd ik tussen allemaal meisjes gezet die in elkaar waren geslagen door loverboys. Die schudden me allemaal zonder me aan te kijken de hand en sjokten daarna weer terug naar hun kamer.
Deze hier staan maar een beetje met hun armen over elkaar. Alleen die Henny, groot en sloom, steekt haar hand op. Ik steek een duim op en haat mezelf.
Op de tafel staan borden klaar met glazen, messen, broden, kaas, hagelslag en andere shit om op die broden te doen. Zes maanden groepsontbijt, groepslunch, groepsdiner. Zes maanden. Daar is heel erg veel mee aan de hand, en al die dingen zijn negatief. Geert wijst naar de tafel en we nemen plaats. Ik ga zitten naast die met de tatoeages. In gevangenisfilms blijkt dan altijd dat de hoofdpersoon net op de plek is gaan zitten van de beste vriend van een of andere gangbaas, en dan komt er een heel gevecht waardoor hij leert dat hij onder aan de voedselketen is beland en het respect van de anderen moet verdienen. Die met de tatoeages zegt niks als ik mijn stoel aanschuif. Ze ruikt naar kokosolie en een conditioner die Miriam ook altijd gebruikt en dat verbaast me. Ze draagt een Karl Kani-trui boven haar trainingsbroek, de mouwen opgestroopt. Op haar onderarm staat het gezicht van een vrouw.
‘Yo,’ zegt ze. Ze kijkt me niet aan. De anderen beginnen hagelslag te pakken en melk in hun glazen te schenken en te praten. Zij pakt wit brood en een open pot pindakaas, smeert grote klodders ervan op de boterhammen. Dan draait ze haar gezicht naar me toe en tilt één wenkbrauw op, de wenkbrauw waarboven in krullerige letters ONELUV staat, alsof ze wil zeggen: ‘Pardon?’
‘Yo,’ zeg ik snel en ik pak de kan waarop staat dat er thee in zit.

 

Na de lunch heb ik wiskunde en dan Nederlands en dan aardrijkskunde in een klaslokaal waarvan de deur ook uitkomt op de eeuwig rechtsaf gaande gang. Niet alle meiden zitten in de les. De lerares is een dikke vrouw met een grote, houten ketting om zoals mama ze ook weleens draagt. Ze dreunt tekst rechtstreeks op uit het boek, bij alle drie de lessen.
Na aardrijkskunde heb ik tijd voor één sigaret voor we op onze kamers moeten zitten wachten op het avondeten. Ik sla na het roken linksaf maar kom uit op de groep in plaats van de gang met kamers.
‘Je moet over twee minuten op je kamer zijn, dus opschieten,’ zegt Geert, met zijn vinger tikkend op het horloge om zijn pols. Hij is iets aan het invullen op een vel papier, zittend aan de eettafel. Ik zucht en loop de andere kant op, langs de vele deuren, tot ik eindelijk mijn kamer vind. Ik hoor hoe de anderen muziek draaien, rap en Natasha Bedingfield en Balkan-pop, zelfs als ik de deur achter me dichtsla.
Ik bekijk mezelf in de spiegel, zit aan het roze litteken op mijn kin, lig op bed, wacht.
‘Etenstijd,’ zegt Geert terwijl hij mijn deur opengooit. Ik sjok achter hem aan naar de groep waar een pan op de tafel staat te dampen. Twee meiden dekken de tafel. De rest hangt rond op de banken, bij de tafelvoetbaltafel. Ik blijf in de deuropening staan tot de begeleiders zeggen dat we mogen aanschuiven. Langzaam loop ik naar de tafel, de meiden ontwijkend die naar hun vaste plekken lopen.
Ik ga weer naast ONELUV zitten, aan het einde van de tafel, en ze knikt naar me. Ik knik terug. We eten smakeloze macaroni met stukjes wortel. De anderen hebben het over een film met de begeleiders of kijken net zoals ik voornamelijk naar hun bord. Ze proberen te doen alsof ze niet naar mij kijken. Ik neem ondertussen de ruimte in me op: twee banken, stoelen, staande lampen, een kast met spelletjes, tijdschriften, een tafelvoetbaltafel. Eén bureautje met een oude computer erop.
‘Die is alleen voor meiden met toestemming,’ legde Frits me uit tijdens het kennismakingsgesprek.
Het laat me niet los. Die man. Ik moet het vragen. Niet dat ik zin heb om vriendschappelijk te doen, maar ik moet het weten. Ik eet en wacht tot de focus niet meer op mij ligt. Dan wend ik me tot ONELUV.
‘Krijg jij hier ook therapie?’ vraag ik. Ze fronst en neemt een slok water, slikt een hap pasta door.
‘Ja, tuurlijk,’ zegt ze met een lage bromstem. ‘Hoezo?’
‘Die dude die therapie geeft, hè –’
‘Het is geen vak of zo.’
‘Ja nee, klopt, maar, weet je dat hij –’
‘Ja, Hello Jungle. Je bent niet de eerste, man.’ ONELUV gaat verzitten, alsof ze zich aan me ergert, veegt haar mond af met de rug van haar hand. Ik kijk weer naar mijn bord.
‘Maar die gast,’ zeg ik na een tijdje, ‘dat kan toch niet?’
‘Jawel,’ zegt ze. Ze prikt met haar vork in een groot stuk wortel. ‘Dat kan zeker wel. Wen er maar aan.’
Na het eten gaan sommigen naar hun kamer en anderen wassen af en ruimen op. ONELUV verdwijnt. Iemand zet de tv aan. Ik besluit om dan maar naar mijn kamer te gaan en mijn spullen uit te pakken. Ik leg mijn tandenborstel en tandpasta naast het kleine wastafeltje achter mijn bed, kleding in de open kast naast het raam. Mijn deur staat op een kier en ik hoor mensen lachen, heen en weer lopen, in de verte iemand douchen in de gedeelde badkamer die Geert me heeft laten zien. Dit heet vrije tijd. Ik mag doen wat ik wil, binnen de regels van deze plek. Ik wil niet zoveel dus ik zit en ik wacht en ik zou in principe naar huis mogen bellen maar het idee dat ik dan weer de groep op moet maakt me zenuwachtig, dus ik blijf zitten en denk na, pis in de plee achter mijn bed, doe de gordijnen open en staar naar het duister van de avond tot Geert komt zeggen dat de deuren zo op slot gaan.
‘Tandenpoetsen en naar bed,’ zegt hij.
Als ik eindelijk in bed lig, ben ik uitgeput van het niksdoen, draaierig. Geert komt me goedenacht wensen, trekt mijn deur achter zich dicht, piep, klak, en nu kan ik dus nadenken. Wen er maar aan, zei ONELUV. Wen er maar aan. Mijn licht is uit. Mijn horloge heb ik op het nachtkastje gelegd, naast de lamp. Ik weet niet precies waar ik aan moet wennen. Ik vraag me af wat Miriam hiervan zal vinden, en mama, papa, tante Céleste. Ik luister naar het langzame geëtter van de tijd. Tante Céleste die huilt als ze het hoort. Ze huilt zo via de luidspreker de woonkamer van ons huis in, als een meisje, snik, snotter. Ik wil dat het beeld weggaat maar het kan niet. Ik zweef in mijn eigen bed, zo voelt het, ik kan me niet bewegen.
‘Waarom moet het nou zo eindigen?’ huilt tante Céleste, hard en schel, alsof ze boven mijn kist hangt en naar mijn dode lichaam kijkt. Ik zie haar gezicht boven me, als een bal hangend aan het plafond. Haar tranen vallen in mijn open ogen en mond, smaken zout, druppelen in mijn neus, verstikken me. Stroeve, dikke tranen die via mijn neus achter mijn eigen ogen belanden en er dan weer uit stromen. Ik draai eindelijk mijn hoofd weg van tante Céleste en mijn lichaam schrikt wakker uit de droom. Ik ga rechtop zitten, zweet op mijn voorhoofd, mijn rug. Dan weet ik het weer: ik zit hier. Hier.
Ik ga liggen en word langzaam weer rustig. Ik kijk naar het zwart waar het plafond moet zitten, waar tante Célestes hoofd hing, sluit dan mijn ogen voor nog meer zwart en probeer niet te huilen, wat niet lukt. Mijn hoofd is zwaar en ik denk aan gras.

 

‘Je hebt je verslapen,’ zegt de vrouwelijke begeleider die me gisteren fouilleerde. Ik moet me aankleden en naar het ontbijt komen. ‘Morgen regelen we een wekker voor je. Ik ben trouwens Savanna. Zonder h. Gisteren met al het gedoe vergeten te zeggen. Opstaan!’ Ze trekt de deur weer dicht. Mijn lichaam doet pijn, alsof ik de hele nacht verkrampt heb gelegen. Ik sta op, kleed me snel aan, doe mijn horloge om. Officieel is het ontbijt al bijna voorbij en ik voel me kut. Over een uur of twee zit ik hier vierentwintig uur. Dan is er één dag voorbij van de eerste maand van de zes maanden dat ik moet zitten.

 

© Simone Atangana Bekono, 2020
© Lebowski Publishers, 2020

pro-mbooks1 : athenaeum