Leesfragment: De bekentenissen van Frannie Langton

08 januari 2020 , door Sara Collins
| | | |

We publiceren een fragment uit de Nederlandse vertaling van Sara Collins' debuutroman, De bekentenissen van Frannie Langton (The Confessions of Frannie Langton), vertaald door Anneke Bok. Sara Collins won onlangs de Costa First Novel Award 2019

Londen, 1826. Een woedende menigte heeft zich verzameld voor het gerechtsgebouw om een glimp op te vangen van een jonge zwarte vrouw die in de pers als een monster wordt afgeschilderd. Het dienstmeisje Frannie Langton staat terecht voor de moord op haar werkgevers en de verklaringen tegen haar stapelen zich op: ze zou een hoer zijn, een verleidster. En misschien is dat allemaal ook wel waar. Maar het is niet de volledige waarheid.

Frannie heeft een ander verhaal te vertellen. Over een slavin op een plantage op Jamaica die terechtkomt in een herenhuis in Londen, waar een mooie maar eenzame vrouw op verlossing wacht. Ze weet dat ze haar verhaal moet vertellen, ook als anderen haar de mond willen snoeren. Een vraag blijft echter maar door haar hoofd spoken: zou ze echt de enige persoon van wie ze ooit gehouden heeft, vermoord kunnen hebben?

Sara Collins neemt de lezer mee naar beide kanten van de Atlantische Oceaan en langs de duisterste bladzijden van onze geschiedenis. Het schetst een indringend beeld van hoe ras, klasse en onderdrukking het slechtste in mensen naar boven brengt terwijl het voor anderen een innerlijke kracht aanwakkert. Bovenal is het een verhaal over een meisje dat in de verkeerde tijd op de verkeerde plaats geboren is. Een meisje dat zowel slachtoffer als dader is in een wereld die haar het liefste ten onder ziet gaan.

 

Hoofdstuk een

Mijn rechtszitting begint zoals mijn leven is begonnen: een eruptie van ellebogen, spuug en geduw. Vanuit de gevangeniscel voeren ze me door de publieke tribune, de trap af en langs de tafel, waar het wemelt van de advocaten en griffiers. Om me heen een buiten haar oevers tredende stroom van gezichten, en een aanzwellend gemompel dat zich vermengt met het gefluister van de advocaten. Een zoemend geluid als dat van nijdige bijen in een struik. Alle hoofden draaien zich om wanneer ik binnenkom. Elk oog een spies.
Ik buig het hoofd, richt mijn blik op mijn laarsjes en klem mijn handen ineen om het vreselijke trillen te stoppen. Het lijkt wel alsof heel Londen hier is, maar een verhaal over moord is dan ook wat de stad het liefst hoort. Iedereen is opgezweept tot dezelfde stemming, iedereen verkeert in een staat van opwinding door de ‘sensatie die werd opgeroepen door deze uiterst meedogenloze moorden’. Dat waren de woorden van The Morning Chronicle, die zich nu juist bezig hield met het oogsten van die sensatie, als was het een inktzwart gewas. Ik heb me aangewend om niet te lezen wat de kranten over me schrijven, want kranten zijn als de spiegel waar ik eens in keek op een kermis bij de Strand, die mijn spiegelbeeld uitrekte als was het een pijnbank en die me twee hoofden gaf, zodat ik mezelf bijna niet herkende. Als u ooit de pech hebt gehad dat er over u werd geschreven, weet u wat ik bedoel.
In Newgate heb je echter cipiers die er een sport van maken om je de krant voor te lezen, en je kunt bitter weinig doen om daaraan te ontkomen.
Wanneer ze zien dat ik niet doorloop, geven ze me met de vlakke hand een duw naar voren, en huiverend ondanks de warmte loop ik half struikelend de trap af.
Moordenaar! Dat woord achtervolgt me. Moordenaar! De Moordende Mulattin.
Ik moest een sukkeldrafje inzetten om de cipiers bij te houden en niet pardoes een duikeling te maken. Wanneer ze me in de beklaagden bank duwen, grijpt de angst me bij de keel. De advocaten in hun sombere toga kijken op van hun tafel, loom als rundvee. Zelfs deze door de wol geverfde oude rotten in het vak willen een blik werpen op de Moordende Mulattin. Zelfs de rechter, dik en glimmend in zijn ambtsgewaad, zijn gezicht zacht en uitdrukkingsloos als een oude aardappel, staart me aan totdat hij zijn ogen tot spleetjes knijpt en met een hoofdknikje beduidt dat de sluikharige griffier de tenlastelegging kan gaan voorlezen.

FRANCES LANGTON, ook bekend als Ebben Fran of Zwarte Fran, wordt moord met voorbedachten rade op GEORGE BENHAM en MARGUERITE BENHAM ten laste gelegd. Ze zou op de zevenentwintigste dag van januari in het jaar des Heren 1826 op misdadige wijze en met kwade opzet GEORGE BENHAM en MARGUERITE BENHAM, onderdanen van Zijne Majesteit de Koning, hebben aangevallen en het bovendeel en het middendeel van hun borstkas slagen en steekwonden hebben toegebracht totdat ze beiden het leven lieten, waarna hun ontzielde lichamen werden aangetroffen door EUSTACIA LINUX, huishoudster in Montfort Street in Londen. De openbare aanklager is de weledele heer JESSOP.

De publieke tribune is afgeladen met chique lui en gewoon volk, met daartussenin gepeupel . de rechtszaal is een van de weinige plaatsen waar je zulke mensen ooit broederlijk zij aan zij kunt zien zitten. Paduazijde, kasjmieren shawls en eenvoudige omslagdoeken naast elkaar. Ze schuiven met hun achterwerk heen en weer over het hout, daarbij een lucht verspreidend als van bedorven melk, net als de lap varkensvlees die Phibbah een keer was vergeten, onder de veranda. Zo'n lucht waardoor je tong aan je verhemelte gaat plakken. Sommige vrouwen zuigen op gekonfijte sinaasappelschil die ze opdiepen uit hun handtasje . hun kaken pompend als zuigers. Degenen die er niet tegen kunnen om in een eerlijke geur te zitten. Dames. Ik ken hun soort.
Jessop haakt zijn duimen achter zijn toga en gaat staan. Zijn stem kabbelt gestaag door, als water tegen een scheepsromp. Heel zacht. Hij had naast zijn eigen haard tegen ze kunnen staan babbelen. En dat is precies het beeld dat hij bij ze wil oproepen, want daardoor buigen ze zich nog iets verder naar voren om aandachtig te luisteren.
Mijne heren, op de avond van de zevenentwintigste januari werden mijnheer en mevrouw Benham doodgestoken. Mijnheer Benham in de bibliotheek, mevrouw Benham in haar slaapkamer. Deze...  vrouw... daar in de beklaagdenbank, wordt van deze misdaden beschuldigd. Eerder die avond was er in hun ontvangkamer een conflict waarbij ze hen met de dood bedreigde. Er waren die avond verschillende gasten getuige van deze dreigementen, mensen die waren uitgenodigd voor een van de legendarische soirees van mevrouw Benham. Deze gasten zullen gehoord worden. Ook de huishoudster, mevrouw Linux, zal gehoord worden en zal verklaren dat ze heeft gezien dat de verdachte, kort nadat mevrouw Benham zich had teruggetrokken, de slaapkamer van haar mevrouw is binnen gegaan. Mevrouw Linux is zelf omstreeks een uur in de ochtend naar boven gegaan, waar ze in de bibliotheek het levenloze lichaam van haar baas aantrof. Kort daarna betrad ze de slaapkamer van mevrouw Benham en trof daar haar levenloze lichaam aan en, naast haar, de verdachte. In het bed van haar mevrouw. Slapend. Toen de verdachte door de huishoudster werd gewekt, had ze bloed aan haar handen en opdrogend bloed op haar mouwen.
Tot op de dag van vandaag heeft ze, evenals tijdens haar aanhouding en opsluiting, geweigerd te spreken over wat er die nacht is gebeurd. Dat is de toevlucht voor degenen die niet in staat zijn een afdoende en eerlijke verklaring te bieden. Welnu, als ze opheldering kan geven, weet ik zeker dat u die nu zult horen, mijne heren, zonder enige twijfel. Maar het dunkt mij dat een bevredigende verklaring uitgesloten is wanneer het misdrijf onder dergelijke omstandigheden werd gepleegd.’
Ik grijp me vast aan het hekje van de beklaagdenbank, waarbij mijn ketenen rinkelen als sleutels. Ik kan mijn aandacht niet meer houden bij wat hij zegt. Mijn blik dwaalt door de rechtszaal en wordt getrokken door het zwaard dat achter de rechter hangt, zilver als een maansikkel. Ik lees de vergulde woorden die eronder zijn gegraveerd. ‘Een getuige die meineed pleegt zal niet ongestraft blijven, maar hij die leugens spreekt, zal het leven laten.’ Welaan. We zullen allemaal het leven laten, zowel leugenaars als waarheidslievenden, maar de Old Bailey is van zins het lot van een leugenaar te bespoedigen. Maar dat is niet wat me beangstigt. Wat me beangstigt, is sterven in de overtuiging dat ik degene ben geweest die haar heeft vermoord.
Ik zie u zitten aan de tafel van de advocaten. U kijkt omhoog en werpt me een snel knikje toe, dat als een paardendeken op me blijft rusten. Daar, uitgestald als porselein in een buffetkast, is het belastende bewijsmateriaal: Benhams kravat, zijn groenbrokaten vest, Madames lavendelkleurige zijden japon, haar onderjurk, en haar bandeau met de zwanenveer, die ook lavendelkleurig is geverfd, passend bij haar japon. En er ligt het slagersmes van Linux dat, bij mijn weten, al de tijd dat ik in Madames kamer ben geweest, in het messenblok in de keuken had gestaan.
Maar het is het voorwerp ernaast dat uw verwonderde blik trekt. Wanneer ik het zie, krimpt mijn maag samen van bezorgdheid. De vrucht, ineengedoken in een apothekerspot, strak als een vuist. Als iemand tegen de tafel stoot, wordt hij platgedrukt tegen het glas, als een wang. Er ligt een vraag besloten in uw opgetrokken wenk brauwen, maar een die ik niet kan beantwoorden. Ik had niet verwacht die hier te zien. De vrucht. Waarom is die hier toegelaten? Zullen ze me vragen erover te vertellen?
Als ik die apothekerspot zie, beginnen mijn knieën te trillen, en ik voel opnieuw alle ontzetting van die nacht. Maar de geest is een ander domein, zoals Milton al zei, hij kan een hel van de hemel en een hemel van de hel maken. Hoe doet hij dat? Door te onthouden of te vergeten. De enige kunstjes die een geest kent.
Er breekt een golf van herinneringen. Ze ligt in bed, steunend op haar ellebogen, met haar tenen in de lucht, en in haar ene hand een appel die ik haar vergeefs probeer te laten eten. ‘Luister! Luister je?’ Ze schopt met haar hiel.

‘Ik sprak een pelgrim uit een aloud land,
die zei: “Er staat een machtig benenpaar
romploos in de woestijn. Vlakbij in ’t zand
toont, half verzakt, een stuk gelaat aldaar…”’

Ik luister maar half, want het is onmogelijk wat hier gebeurt: mijn mevrouw, die samen met mij in bed ligt en me een gedicht voorleest! Maar ook omdat het een van de keren was dat mij de taak was toebedeeld haar geestelijk evenwicht, zoals ze dat noemden, in de gaten te houden, als een pan die ik op het fornuis had staan. Gaat het wel goed met haar, vraag ik me af. Gaat het wel goed met haar?
Ze wendt zich tot mij. ‘Vind je het mooi?’
‘Van wie is het?’ vraag ik, haar haar beroerend met mijn adem.
‘Van Shelley. Hoewel ik meer houd van Byron, jij niet? De prins van het melodrama.’ Ze draait zich plotseling op haar rug en sluit haar ogen. ‘Byron is het bewijs, als dat al nodig is, dat een man slechts blasé wordt door zijn ondeugden, terwijl een vrouw erdoor wordt bezoedeld. O, Frances, Fránces, vind je ook niet dat iedereen dagelijks een gedicht voorgeschreven moet krijgen? Een vrouw kan niet alleen van romans leven!’
Daar heeft ze gelijk in. Een roman is als een grote beker thee, maar een gedicht is als een spies door het hoofd.
Gisteren, toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, heb ik u dat verhaal verteld. Ik weet niet waarom, behalve misschien omdat ik wilde dat u iets anders over mij en haar zou weten dan alleen de vreselijke dingen die worden verteld. Jullie advocaten zijn net zo huiverig voor informatie uit de tweede hand als een planter voor rietratten, terwijl een rechtszaak een heel persoon daar nu juist toe reduceert.
‘John Pettigrew,’ zei u en u stak me uw hand toe. In uw andere hand het dossier, waarvan de linten over uw pols sliertten. Uw donkere haar hing voor uw ogen. Ik kon zien dat u nog nerveuzer was dan ik voor wat ons te wachten stond.
Toen zei u: ‘Geef me in godsnaam iets waarmee ik u van de galg kan redden.’
Maar hoe kan ik u geven wat ik niet heb? Onthouden is iets wat gebeurt of niet, zoals ademhalen.
Daarom heb ik u dat verhaal verteld. Ik denk dat ik u wilde laten zien dat er liefde bestond tussen mij en haar. Maar hoe zou dat kunnen helpen? Wat zij en ik voor elkaar betekenden, is niet iets wat jullie mannen op waarde zouden weten te schatten. En liefde is hoe dan ook geen verweer voor moord, zoals u zei, maar biedt dikwijls wel een verklaring.
Maar dit is een verhaal over de liefde, niet alleen over moord, hoewel ik weet dat dit niet het soort verhaal is dat u verwacht. Eerlijk gezegd verwacht niemand een verhaal van een vrouw zoals ik. U denkt ongetwijfeld dat dit een van die slavengeschiedenissen zal worden, smeuïg gemaakt met wanhoop en ellende. Maar wie wil zo’n verhaal lezen? Nee, dit is mijn relaas over mezelf, over mijn eigen leven en het geluk dat er zijn intrede deed, twee dingen die ik nooit voor mogelijk had gehouden, het geluk noch het kunnen vertellen van het verhaal.
Ik heb het papier dat u me gaf, een nieuwe ganzenveer en uw verzoek om uitleg te geven.
Iedere bajesklant zou u kunnen vertellen dat er voor elke misdaad twee verhalen zijn, en dat een rechtszaak in de Old Bailey het verhaal is van de misdaad, niet het verhaal van de verdachte.
Dat verhaal kan alleen ik vertellen.

© Sara Collins, 2019
© Vertaling uit het Engels: Anneke Bok, 2019
© Nederlandse uitgave: Hollands Diep, Amsterdam 2019

pro-mbooks1 : athenaeum