Leesfragment: De boot in de avond

20 augustus 2020 , door Tarjei Vesaas
|

Nu in de winkel: De boot in de avond van Tarjei Vesaas (Båten om kvelden, vertaald door Marin Mars)! Lees bij ons een fragment.

In zijn laatste, meest persoonlijke roman weet Tarjei Vesaas proza en poëzie te verenigen. Alledaagse scènes, dromen en visioenen wisselen elkaar af en vormen samen een indringend levensverhaal. De betovering van de dans van de kraanvogels, de eendrachtige samenwerking tussen vader, zoon en paard in een besneeuwd bos, de oude, zwijgzame vriendschap met een steen: Vesaas neemt je mee in zijn wereld en geeft je toegang tot zijn intiemste gevoelens en gedachten.

N.B. Eerder publiceerden we fragmenten uit Vesaas' romans De vogels en Het ijspaleis, en een toelichting van Marin Mars bij haar vertaling van Het ijspaleis.

 

7

Gewassen wangen

Een afgelegen dicht loofbosje. En zulk heerlijk weer. Warme regen die iets heel milds, iets heel vredigs heeft.
Het ziet er niet uit alsof er iemand in het bosje is – hoewel er eigenlijk vijf man zijn. Het is te stil daar. De stilte is bij deze vijf mannen neergestreken en zal ook bij hen blijven.
Maar wie zijn die vijf?
Dat weet niemand hier.
Het zijn vijf soldaten, vijf volkomen onbekende soldaten die vergeten zijn. Ze kwamen hier schietend of niet, kwamen deze contreien samen met ontelbare anderen binnenmarcheren, maar meer in de flank dan de rest. Dat was toeval. Ze zijn heel jong. Het waren vast mannen van wie werd gehouden.
Nu doet dat er niet meer toe. Ze liggen op de grond in allerlei verschillende houdingen, in elk geval in vijf verschillende, en het regent op hen.
Ja, de mannen liggen op de grond en het regent op hen. Ze hebben zich vandaag noch gisteren verroerd. Zowel gisteren als vandaag heeft het rustig en vredig op hen geregend. Dezelfde stille warme regen die nu valt.
In de nacht tussen de twee regendagen regende het ook. De regendagen werden verbonden door een regennacht. In deze laatste nacht, die onverwacht stil was na al dat schokkende, helse kabaal, regende het de hele tijd op de vijf mannen in het donker. Vanmorgen vroeg waren hun stijve wangen wit en gewassen.
Je moet het wit noemen, maar het is veel dichterbij en tegelijkertijd veel verder weg dan dat wat wit wordt genoemd, het heeft geen menselijke naam.
Vijf man, dat is niet veel.
Een voor elke vinger van een hand. Dat is bijna niets.
De regen wast ze.

Over stil gesproken:
De nacht voor deze laatste kwamen er allerlei geluiden en kreten uit dit dichte loofbosje. Naarmate de nacht vorderde verstomden ze. De een na de ander had niets meer om over te klagen. Meer was er over deze vijf mannen niet te vertellen, en ze waren ook niet met meer dan vijf.
Die nacht was alles behalve stil. Toen beefde de aarde en ploegde de dood hier in de wijde omtrek in het rond. De vijf mannen waren ver weg in een flank van een vooruitgeschoven post, maar de dood zocht hen ook daar op. Ze verstomden niet in één klap, ze verstomden ten slotte. Ten slotte. Sindsdien heeft het geregend. Ze moesten gewassen worden, opdat er een soort orde zou heersen.
Wat er de nacht en de dagen daarvoor gebeurde, niemand kan begrijpen hoe dat echt was, maar het gebeurde met een kabaal dat alle dieren en vogels verjoeg, heel ver weg naar andere, stillere streken. De vijf mannen zullen voorlopig niet door dieren of vogels gevonden worden. Noch zullen ze gevonden worden door mensen die opruimen – want die hebben andere dingen te doen, er gebeuren elke dag nieuwe, grotere dingen in nieuwe gebieden.
Er was geen tijd om op alle afgelegen plekken te gaan zoeken. Een nieuwe grote dag doet nu, op dit moment de aarde beven, maar ver weg, en alle mogelijke hulp is daar nodig. Daar zijn het er vele duizenden. Hier in het bosje zijn het er maar vijf.

Degenen die hier zijn, zullen hier ook blijven. Ze zullen nooit worden herkend. Ver weg van waar mensen wonen en van waar mensen komen. En ze zijn niet in een vriendelijk land. Niemand zal een grootscheepse zoektocht beginnen. Niemand zal hen vinden behalve de vliegen. Wanneer de regen ooit ophoudt, zullen de vliegen tevoorschijn komen. De vliegen laten zich niet afschrikken door kanonnen.
Dat is alles, en niemand in hun eigen land weet iets over hen. Verdwenen in de storm. In het land ver weg vraagt iemand dag en nacht naar hen. Daar hebben ze hun kleine vertwijfelde kring van naasten. Het heeft geen zin. De vijf mannen zijn gewoonweg verdwenen. Niemand heeft ze gezien.
Orde? Ergens is wel een soort grimmige orde. Wat heeft het voor zin.
Steeds wittere mannenwangen.
Het is zo simpel. De regen stroomt vredig, en wangen die op de grond liggen worden aan één stuk door gewassen. De handen ook. De handen hebben in het laatste uur een vuist gemaakt ergens tegen. De regen bleekt ook deze handen en reinigt ze. Weekt ze met zacht regenwater als om ze te openen, maar ze laten zich niet openen, laten zich niet verzachten. Al zouden ze zo liggen tot alles weggewaaid is, dan zouden ze zich nog niet openen. Het zijn eeuwig veroordelende gebalde vuisten.

Het is alsof in dit weer de bomen in het loofbosje dichter naar elkaar toe buigen. Maken een extra scherm van dauw en nevel. De lagere struiken doen zelfs nog meer, spreiden zich uit in de regen, als om alle openingen te dichten.
De witte wangen vormen een rommelige hoop.
Steeds witter, tegen wat komen gaat:
Nog even en ze zullen oplichten.
Een onvoorstelbare gedachte, maar die speelt hier en wacht. Ergens wordt verzet geboden:
Nee nee, niet oplichten!
Is er niet een blinde orde voor zoiets. Een onzinnige orde, maar orde. Niet oplichten. Er moet een orde zijn die kan stoppen wat te heftig wordt.
Natuurlijk is er orde. Als het zo ver gekomen is als dit, dan treedt er een grimmige orde in. Als het te laat is. Als de storm verder is getrokken, om nog meer bleke wangen te maken – dan kan er een te late orde bij de vijf eenzame mannen in het bosje komen.
Maar nogmaals: het spel is groot.
Dit zijn er vijf.
Wat betekent vijf in zo’n spel?
Het betekent niet eens het optrekken van een commanderende wenkbrauw, en al helemaal geen reden voor een klaagzang.
Het betekent minder dan een vuiltje in een oog, op de juiste plaats. Als het nu honderd keer vijf was, of duizend – zoals gezegd, het spel is groot. En het moet gespeeld worden. Tussen glinsterende sterren beneden op de aarde wordt er gezegd dat het spel groot is en dat het groot gezien moet worden.
Wat betekent vijf dan?
Precies de vingers van een hand, als je zo telt.
Voor ieder van hen betekende het alles, het in leven zijn. Meedoen. Samen met de anderen zin geven aan het bestaan. De bomen in het bosje buigen in de regen, de vijf worden gewassen tot ze oplichten. Niet minder dan vijf keer betekende het alles.

Ze worden steeds witter. Ze komen ook steeds dichter bij een uitbarsting van licht dat zich opdringt.
Ze worden de hele dag gewassen. Tegelijkertijd lijkt het bosje dichter te worden. Het maakt zich op voor een nieuwe nacht. Het donker wordt mooi dicht daarbinnen, zoals het moet en zal zijn. Zoiets mag niet in het halfdonker liggen. Er heerst strikte orde – alsof het niet veel te laat is.
In deze derde nacht is het schijnsel gereed.
De derde nacht begint het:
Zachtjes, zachtjes beginnen de vijf gezichten op te lichten.

In de dichtste nacht, terwijl de warme vriendelijke regen voortduurt en niet wil stoppen, slechts bleekt op zijn milde wijze – dan is dat andere klaar en barst uit, en niet bepaald mild.
De bomen verroeren zich niet. Wind is er niet. Ook geen geritsel van dieren, de doodsstorm heeft ze verjaagd. Hier is alleen gras en bladeren – en er gaat geen huivering door het gras en de bladeren hoewel er dit gebeurt: er komt een lichtschijnsel van de vijf mannen en het wordt sterker.
Hun gezichten doemen vaag op uit het pikkedonker.
Duidelijk, rustig schijnsel. Geen geflakker. Wangen die zijn gewassen tot ze het van het donker winnen, niet door de regen, maar door andere dingen, gewassen tot waar het moet oplichten. Stil en vast als een diep verdriet.
Goed dat er in dit gebied geen mensen zijn. Een gewoon mens zou het niet kunnen verdragen. Dit licht is voor degenen achter de gebeurtenissen, degenen die het spel in gang zetten.
Nu is er opschudding in de nacht. Stil schrijdt het donker voort. Het bosje kruipt in elkaar rond dat wat de mens aanricht en niet kan verdragen.
De melodie in de nacht – waar is die? De regen duurt voort. Het schijnsel wordt sterker, gevaarlijker. Vaag verwoestend schijnsel. Er zijn honderdduizenden op andere plaatsen – dit zijn er maar vijf. Ze beginnen nu op te lichten.
Beginnen op te lichten in het donker. Morgen stopt de regen vast, dan zullen de zwarte vliegen komen. Nu is het nacht en durft geen vlieg tevoorschijn te komen.

Al sterker schijnsel. Onverstoorbaar. De gezichten krijgen het vanuit onbekende bronnen. Het nagloeien van wandaden die naar de hemel zijn opgestegen.
Een schijnsel dat trekt en lokt en verwarring en onrust schept. In het bosje waar het licht gedoofd lijkt, is het nu één en al onrust.
Het donker komt tot leven, het is vol klein leven. Het schijn- sel wekt alle piepkleine slapende beestjes binnen reikwijdte. Opeens kruipen ze tevoorschijn. Oneindig klein, maar ze hebben de gave het ongewone op te vangen. In dichte drommen op het schijnsel af. Erin gevangen en verloren, in dat licht zullen ze als dauw verdwijnen.
Vijf gezichten geven licht. Sterker en verwoestender. Snijdende stralen die zich door niets laten tegenhouden. Ze gaan door bomen, door steen, door alles, aangestoken door de nood van onschuldige mensen.
De kleine beestjes zonder stem kruipen ernaartoe. Kruipen uit hun nacht en worden getuige. Geheime getuigen zonder stem.

Dat het uitbarstte?
Dat moest wel komen.
Vannacht licht het op.
Moest zo komen. Hier heerst een late orde. De gepijnigde gezichten werden lichtgevend, en het is een gevaarlijk licht. Er zal laat over gesproken worden, maar hier heerst een late orde.
De regen zal gaan afnemen, morgen is het de dag voor alle vliegen.
Geeft licht vanuit hun verwoeste gezichten, en het kan op geen enkele manier worden verteld hoe dat is. Het is niet dat wat je licht noemt. Kruipbeestjes verdwijnen erdoor, zoals rook verdwijnt. Ook de pijn verdwijnt ten slotte.
Dit van vannacht zal nooit bekend worden. De molenstenen met alles wat erbij hoort zinken naar de bodem van de zee.
Of het daarna in vijfvoud licht gaf door aarde, bomen en steen? Niets. Dat zal nooit bekend worden.
Vannacht is het er, het verwoestende schijnsel. Zal nooit bekend worden.

 

© Tarjei Vesaas, 1968
© Vertaling uit het Noors: Maris Mars, 2020
© Nederlandse uitgave: Lebowski Publishers, Amsterdam 2020

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum