Leesfragment: De catalograaf. Een liefdesgeschiedenis

01 april 2020 , door Diana Tjin
| |

Vandaag verscheen bij Uitgeverij In de Knipscheer De catalograaf. Een liefdesgeschiedenis van Diana Tjin. De geplande boekpresentatie kan helaas niet doorgaan. Wel kunt u hier het eenendertigste hoofdstuk lezen!

Edgar werkte decennialang als catalograaf bij de Universiteitsbibliotheek. Nu is het voor hem tijd om van zijn welverdiende pensioen te gaan genieten. Daar heeft hij geen zin in. Sterker nog, deze man van rust, regels en regelmaat ziet de oneindige hoeveelheid vrije tijd met angst tegemoet. Teveel tijd om na te denken over het huwelijk van zijn ouders, over zijn afkomst en identiteit, over de mensen die hij kwijt is geraakt, de liefdes die niet tot bloei kwamen… Als hij van een verzamelaar het aanbod krijgt opnieuw aan de slag te gaan, zet dat zijn leven op zijn kop.

Identiteit

Hoe wordt iemand eigenlijk catalograaf? Het helpt beslist om gestopt te zijn met je studie zonder ook maar een flauw idee te hebben wat je moet doen met je in één klap onbestuurbaar geworden leven. En wat je ook op weg kan helpen om tot een dergelijke carrièrestap te komen, is in een peilloos diepe identiteitscrisis te belanden na het overlijden van een van je ouders. Daar waar het echte leven te ongrijpbaar, te beangstigend is geworden, biedt het leven van een catalograaf orde en regelmaat. De constante toevoer van boeken en voorwerpen die je moet beschrijven volgens onwrikbaar vaststaande regels – eigenlijk eerder wetten waaraan wereldwijd iedereen die zich met het vak bezighoudt, moet gehoorzamen – geven houvast en veiligheid. Het materiaal dat voor je ligt, vereist doortastendheid vermengd met de broodnodige opmerkzaamheid om geen enkel belangrijk detail te missen. Zo manoeuvrerend tussen extreme regelmaat en steeds weer ander materiaal dat steeds een andere benadering en andersoortige kennis vergt, kun je je aan dat bestaan vastklampen. Half verdrinkend in de woest bewegende oceaan die de strijd om in het leven overeind te blijven nu eenmaal is, zal dat je drijvende houden op dat alom aanwezige, levensbedreigende zoute water, mits je maar rustig meebeweegt en je concentratie niet verliest. Een levensreddend beroep dus, maar dan moet je wel van dat beroep gehoord hebben. En dat was op dat hachelijke moment met die onafzienbare nakende afgrond die een extreem magnetische aantrekkingskracht op hem uitoefende, nog niet het geval.
Dat stuurloos geworden leven – hij wist niet wat ermee te doen. Hoe kon hij structuur aanbrengen in die eindeloos durende tijd? Het enige ritme daarin was het verglijden van de dagen die overgingen in weken en, verdorie, zelfs in maanden. Op een dag bemerkte hij tot zijn afschuw dat hij in wat nu zonder enige twijfel zijn voormalig ouderlijk huis was, weinig anders had gedaan dan af en toe naar mensen in de buurt zwaaien vanuit de vroegere rieten stoel van zijn moeder. Een erfstuk in dubbele zin. Hij moest iets doen, beslist iets doen, maar wat en hoe en waar of wanneer? Halsoverkop aan een nieuwe studie beginnen of lukraak een baantje nemen? Nou nee. Als dat mislukte, was hij nog verder van huis. Dat gedoe met zijn afkomst en identiteit aanpakken? Dat zou een begin kunnen zijn.
Of het bestrijden van zijn identiteitscrisis nu de meest verstandige stap was richting geestelijk herstel of niet, hij besloot om een paar dingen te overdenken. Eén ding wist hij zeker: hij was en bleef een Amsterdammer en dat zou hij altijd blijven. Hij hoefde maar een stap buiten de stadsgrenzen te zetten of hem werd door zure, zuinige gezichten direct duidelijk gemaakt dat men daar niets moesten hebben van zijn grappen en bijdehante opmerkingen. Tegen iemand die in een diepe plas regenwater stapte waarin zijn broek tot aan de enkels verdween, hoorde hij niet te zeggen dat hij nog wel een duikbril en zwemvliezen voor hem te leen had. Met een geintje als dat, kreeg hij in de provincie de handen niet op elkaar. Dat vonden ze typisch Amsterdamse losse omgangsvormen, arrogante bemoeizucht. Maar wat kon zo’n speelse woordenwisseling eigenlijk voor kwaad? Elkaar een beetje plagen maakte het leven lichter, gezelliger. Het maakte dat de plager en geplaagde voor even op gelijke voet met elkaar verkeerden en het was daarmee de smeerolie voor het stadsleven, onmisbaar voor een goede omgang tussen mensen van overal vandaan en uit welke sociale klasse ook.
Maar verder? Wie of wat was hij met zijn Aziatische uiterlijk in een verder vrijwel blanke maatschappij? Bij wie of wat hoorde hij? Was hij een Nederlander van Surinaamse afkomst, omdat zijn ouders in Suriname waren geboren? En wat betekende dat voor zijn maatschappelijke positie? Of was hij juist een Surinamer (ook al was hij nog nooit in dat land geweest) die toevallig in Nederland was geboren? Hoe kon hij eigenlijk een Surinamer zijn, terwijl Suriname als Nederlands grondgebied gold? Dat simpele gegeven betekende toch dat hij een Nederlander was en verder niets? Veel mensen in zijn geboorteland Nederland zagen hem als de zoveelste Aziatische buitenlander, niet eens als Surinamer, omdat ze niet op de hoogte waren van de verschillende bevolkingsgroepen die uit allerlei delen van de wereld in hun eigen kolonie waren neergestreken. En als ze over wat meer kennis beschikten van de wereld om hen heen en hun eigen rijksgebied, wisten ze zeker dat hij afkomstig was uit voormalig Nederlands-Indië. Hoezo niet? Wist hij het zeker dat zijn familie niet daar vandaan kwam? Echt zeker? Hij had een lichte huid en steil haar, geen kroeshaar, hoe kon hij dan Surinaamse ouders hebben?
Wat maakte dat alles hem? Iemand die tot in lengte van dagen zou moeten opboksen tegen moedwil en misverstand?
En dan nog zijn religie. Was hij katholiek, omdat hij gedoopt was en de Heilige Communie had gedaan? Of was hij Joods, omdat zijn moeder dat was geweest voordat ze zich had laten dopen? Volgens zijn moeder was hij katholiek, want dat was wat zij en zijn vader hem hadden laten worden. Zo was het en niet anders. Tegelijkertijd beweerde ze ook dat hij bij het uitbreken van een volgende oorlog gewoon met de rest vergast zou worden en dat zijn lijk daarna net zo goed in de oven zou eindigen. Met die laatste, haast triomfantelijke woorden beëindigde ze al haar tirades, als een soort kers op de taart. Hij kon dus maar beter zijn mond houden over zaken waar hij geen verstand van had, zoals haar Joodse achtergrond. Zaken die hem niet anders dan in gevaar konden brengen wanneer hij ze wereldkundig maakte.
In een opwelling belde hij zijn vader. Eerder had hij elk contact zoveel mogelijk afgehouden dan wel stilzwijgend ondergaan. De telefoon nam hij nooit op. Hij wist zelf ook wel dat het plotseling beëindigen van zijn studie, zonder een alternatief achter de hand te hebben, niet verstandig was geweest. Dat hoefde zijn vader hem niet uit te leggen. Ook niet dat dagenlang in de stoel van zijn moeder zitten hem niet verder in het leven zou brengen.
Edgar vertelde hem dat hij de huidige, verlammende impasse van niets naar nergens wilde doorbreken, maar dat er een paar zaken waren waarover hij zijn hersens brak en die moest hij eerst zien op te lossen voordat hij wist hoe nu verder. Ze kwamen allemaal op hetzelfde neer: wie was hij eigenlijk?
Zijn vader vond dat hij moest proberen meer over zijn moeders achtergrond te weten te komen. Uiteindelijk was dat ook Edgars achtergrond, hoezeer zijn moeder dat ook van elkaar gescheiden had proberen te houden. Was ze ouder geworden, had ze vast op enig moment in de toekomst met Edgar willen praten over haar beweegredenen voor de fanatieke ontkenning van haar afkomst. Over haar angsten voor het altijd en overal aanwezige, soms openlijke dan weer sluimerende antisemitisme. Maar de dood was haar voor geweest.
‘Je moeder kennende, heeft ze dat boek Next year in Jerusalem met opzet voor je aangeschaft en het bij wijze van aanmoediging op zo’n niet te missen plek voor je neergelegd.’
Waarom schreef Edgar zich niet in voor een introductiecursus bij de maatschappelijke instelling MWJ (Meer Weten over het Jodendom)? Dat had hij zelf gedaan in hun verlovingstijd. Zij was bereid geweest katholiek te worden om met hem te kunnen trouwen. Het minste wat hij kon doen, was kennis te nemen van de eeuwenlange geschiedenis van het volk waaruit zij was voortgekomen. Hij sprak het vermoeden uit dat zij tot dezelfde conclusie moest zijn gekomen, dat het belangrijk voor Edgar was om meer te weten over de voorgeschiedenis van wat niet alleen haar, maar ook zijn familie was.
‘Dat moet de reden zijn geweest dat ze het voor je heeft gekocht. Ik weet zeker dat het haar toestemming is, aansporing zelfs om je daarin te verdiepen.’

© 2020, Diana Tjin

Delen op

Gerelateerde boeken

pro-mbooks1 : athenaeum