Leesfragment: De dood van Harriet Monckton

26 februari 2020 , door Elizabeth Haynes
| | |

Onlangs verscheen De dood van Harriet Monckton van Elizabeth Haynes (vertaald door Yolande Ligterink). Het boek werd deze maand besproken bij DWDD en wij publiceren een fragment!

Elizabeth Haynes heeft met De dood van Harriet Monckton haar meesterwerk geschreven.

In november 1843 wordt de 23-jarige lerares Harriet Monckton dood gevonden achter de kapel in Bromley die ze regelmatig bezocht. Het dorp is geschokt, helemaal wanneer het autopsierapport vermeldt dat ze zwanger was. Harriet bleek verwikkeld te zijn in relaties met ten minste drie mannen, maar ook haar goede vriendin Frances wordt gezien als verdachte in deze moordzaak. Wie heeft Harriet vermoord en wie is de vader van haar ongeboren kind?

Elizabeth Haynes schreef vier psychologische thrillers die wereldwijd vertaald zijn en waarvoor ze diverse prijzen won. De dood van Harriet Monckton is gebaseerd op historische feiten.

 

Dinsdag 7 november 1843

Frances Williams

Zodra het licht werd, stuurde ik een jongen naar Harriets moeder om naar haar te vragen. Een halfuur later kwam hij terug met een briefje. Harriet was daar niet. Ze hadden haar sinds de vorige morgen niet meer gezien, toen ze er was geweest om een andere jurk aan te trekken. Het was alsof ik koud water over me heen kreeg toen ik dat hoorde. Op dat moment wist ik dat mijn lieve vriendin iets akeligs was overkomen.
De gesprekken die je op dergelijke momenten met jezelf voert. Je probeert rustig te blijven en logisch na te denken. Ze was de vorige avond weggegaan om een brief te posten. Ze had gezegd dat ze niet lang weg zou blijven en dat ze watergruwel voor me zou maken. Ik was koortsig en mijn hoofd was zo zwaar dat ik me niet kon concentreren. Ze zei dat ik weer naar bed moest gaan om te rusten. Ze zei dat ze zo terug zou zijn.
Ik moet in slaap zijn gevallen, want toen ik wakker werd was het koud in de kamer en was de kaars bijna opgebrand. En zij was er niet. Versuft en rillend van de koorts ging ik uit bed en doorzocht de kamer voor het geval ze was teruggekeerd en een briefje voor me had achtergelaten om te zeggen dat ze weer was uitgegaan.
Maar er was geen briefje.
Ik probeerde weer te gaan slapen. Ik maakte me geen zorgen, op dat moment niet; er had zo veel gebeurd kunnen zijn terwijl ik sliep. Misschien was ze weggeroepen. Ze zou me niet wakker hebben gemaakt om me dat te vertellen en wellicht had ze geen tijd gehad om een briefje te schrijven. Misschien had ze verwacht terug te zijn voor ik wakker werd. Misschien was ze maar heel even weggegaan om iemand te spreken.
Maar inmiddels was het vier uur. Te laat en te vroeg om van huis te zijn. Het was buiten nog donker.
Uiteindelijk ging ik weer naar bed en bleef liggen luisteren of ik haar voetstappen buiten hoorde of een gesprek in de nacht, maar alles bleef stil.
Daarna kwamen het briefje naar Farwig, naar Harriets moeder, en het antwoord, en toen werd ze vermist. Wie zou mijn plaats innemen op school? Harriet had beloofd dat zij het zou doen. Ze had gezegd dat ze de meisjes les zou geven tot ik me beter voelde, tot ik weer kon spreken zonder te hoesten.
Ik stuurde de jongen naar het schoolgebouw om meneer Campling te waarschuwen dat mijn invalster vermist werd en dat de onderwijzeressen in opleiding het die dag zelf zouden moeten redden.
O, ik werkte die morgen alle mogelijke emoties af. Ik was nieuwsgierig, ik was geïrriteerd, ik maakte me zorgen om haar. Na de zoveelste onrustige nacht wist ik dat ik niet rationeel kon denken. Denk na, denk na, hield ik mezelf voor. Je moet weten waar ze naartoe is gegaan. Ze moet gisteravond iets hebben gezegd, je moet iets hebben gemist. Dat ze bij iemand op bezoek ging. Maar er was niets. Ze ging een brief posten. Ze zei dat ze terug zou komen en watergruwel voor me zou maken. Ze zei dat ze snel terug zou zijn.
En toen moest ik aan hem denken, aan Tom Churcher, die op de stoep had gestaan en naar haar had gevraagd. Ik zei: ‘Harriet is een brief gaan posten.’ Hij wilde wachten. Ik zei dat dat niet ging. Ik zei dat hij maar tot de volgende morgen moest wachten en uiteindelijk ging hij weg.
Misschien had hij haar gezien. Misschien waren ze elkaar tegengekomen op straat. Misschien was er een ongeluk gebeurd; ze kon in het donker zijn gevallen en gewond in een greppel liggen, bewusteloos en niet in staat om hulp te roepen.
Je denkt zo veel dingen. Je probeert de juiste oplossing te vinden voor een mysterie en je kunt niet onder ogen zien wat de waarheid moet zijn. Je deinst ervoor terug, omdat het te verschrikkelijk is.

Eerwaarde George Verrall

Ik was in mijn werkkamer bezig met een serie lezingen over het Laatste Avondmaal toen mijn intense concentratie werd doorbroken door een klop op de deur.

En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven. En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij zal verraden. En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere? En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest. En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd.

Gij hebt het gezegd.
Jij bent het. Jij bent het. Toen stond mijn vrouw bij de deur.
‘Wat is er? Ik heb toch gezegd dat ik niet gestoord wilde worden.’
‘Mary Ann Monckton is hier. Ze staat erop je te spreken.’
Ik draaide me om van mijn bureau. ‘Nou, laat haar dan maar binnen.’
Na een korte aarzeling ging Sarah terug naar de hal. Ik hoorde Mary Ann zeggen dat ze niet lang zou blijven en toen werd ze in mijn werkkamer gelaten. Ik bood haar een stoel bij het vuur.
‘Het spijt me dat ik u moet storen, meneer,’ zei ze, nadat ze had geweigerd te gaan zitten. ‘Ik ben op zoek naar mijn zus.’
‘Harriet?’
Achteraf vond ik het niet verstandig dat ik die naam had genoemd. Mary Ann had drie zusters; het feit dat ik Harriet beter kende dan een van de anderen, was niet iets wat onder de aandacht moest worden gebracht, zeker niet in deze omstandigheden.
Sarah Dorset, geboren Monckton, en Elizabeth, die nu Elizabeth Carpenter
heet, en dan Mary Ann
en als laatste Harriet
als beste
‘Ja, Harriet. Ze zou afgelopen nacht bij juffrouw Williams logeren, maar dat heeft ze niet gedaan. Juffrouw Williams dacht dat ze naar huis was gegaan, maar dat is niet zo.’ De jonge vrouw leek nogal overstuur en had moeite zelfs deze korte verklaring uit haar mond te krijgen. ‘Misschien is ze naar een andere vriendin gegaan?’
‘We kunnen niemand bedenken. We hebben overal geïnformeerd.
Niemand heeft haar gezien.’
Ik glimlachte. ‘Zoals u kunt zien, is ze niet hier.’
In gedachten was ik nog steeds bij de woorden van de Heer. Een van u zal mij verraden… Ben ik het, Rabbi?
Mary Ann verstijfde bij mijn luchtige opmerking. ‘Dat zei mevrouw Verrall ook al. Het is niet erg aardig, meneer, als u me niet kwalijk neemt dat ik het zeg. Ik ben bang dat mijn zus iets verschrikkelijks is overkomen en als u niet in staat bent me te helpen bij mijn zoektocht, zou ik u dankbaar zijn als u voor Harriet zou kunnen bidden.’ Ze liep naar de deur.
‘Wacht alstublieft even.’
Ze draaide zich niet om; ze kon zich er niet toe zetten me aan te kijken. Het bracht opeens de herinnering terug aan Harriet die hetzelfde deed; laat in de zomer, in een verstikkende hitte. Ik keek naar haar nek, de blankheid van haar huid en het laagje zweet dat erop lag.
‘Ik zal zien wat ik kan doen. Om te helpen met de zoektocht.’
een van u zal mij verraden

Thomas Churcher

Ik was aan het werk in de winkel van mijn vader en zag Mary Ann Monckton binnenkomen. Haar gezicht was bleek en ze had haar sjaal dicht om zich heen getrokken.
‘Heb jij Harriet gezien?’ vroeg ze.
‘Nee,’ zei ik.
Het was nog geen negen uur en ik was alleen in de zaak. Vader was naar de leerlooier.
‘Is ze niet op school?’ vroeg ik, want dat was de meest waarschijnlijke plek waar ze kon zijn. ‘Ze helpt juffrouw Williams.’
‘Dat weet ik, Tom Churcher,’ zei ze op die kille manier van haar. Ze denkt heel wat van zichzelf, Harriets zuster. Voor mannen als ik heeft ze geen goed woord over. ‘Ze is niet op school.’
‘Nou, ze is ook niet hier.’
‘En jij weet niet waar ze is?’
‘Nee.’
‘En Clara?’
‘Die is hier ook niet.’
Ze hield haar hoofd schuin en praatte tegen me alsof ik een imbeciel was.
‘Dat zie ik zelf ook wel. Misschien heeft Clara Harriet gezien. Waar is ze?’
‘Thuis.’
‘Goed dan.’ Ze draaide zich om en ging weg.
Ik keek haar na en dacht aan juffrouw Williams en wat ze had gezegd. Ze denken allemaal dat ik dom ben. Ik ben niet zo slim als sommigen. Ik ben goed in muziek en in het maken en herstellen van schoenen, en ik kan goed luisteren.
Harriet en Clara letten er niet op, maar ik heb de woorden in mijn hart gesloten en er sinds die dag veel over nagedacht. Je mag niet naar Arundel gaan, Harriet. Ik sta niet toe dat je me verlaat. Ze zei het luchtig, met een glimlach, maar haar hand had zich vast om Harriets arm geklemd.
Mary Ann had me om hulp moeten vragen, dacht ik. Als ze me had gevraagd mee te zoeken naar Harriet, had ik dat met alle plezier gedaan. Ik kende Harriet tenslotte. Ik kende de plekjes waar ze graag heen ging, haar geheime plekjes. Ik kende haar geheimen. Maar haar zus dacht dat ik dom was en daarom bleef ik waar ik was en wachtte op mijn vader.

Eerwaarde George Verrall

Omdat het meisje spoorloos bleef, ging ik om halftwee naar het politiebureau en sprak met de agent achter de balie, een jongeman met dunne, lichte bakkebaarden en een lange kin.
‘Kan ik u helpen, meneer?’
‘Ik heb begrepen dat er een zoektocht gaande is naar een lid van mijn gemeente,’ zei ik. ‘Een juffrouw Monckton.’
‘Dat klopt, meneer.’
De gedachte kwam bij me op dat deze jongeling me in de boeien zou kunnen slaan en me in een cel zou kunnen gooien als hij daar zin in had. Hij was amper ouder dan mijn oudste zoon. Ik likte langs mijn lippen. ‘En er is nog steeds geen nieuws?’
‘Tot dusver niet, meneer.’
‘Ik maak me grote zorgen,’ ging ik verder. ‘Vooral om haar geestestoestand. Ik ben bang dat haar iets verschrikkelijks moet zijn overkomen. Het arme kind.’
‘Waarom zegt u dat, meneer?’
Hij zei het met terloopse nieuwsgierigheid, een vage belangstelling, maar ik was meteen op mijn hoede. ‘Wel… Een jonge vrouw, helemaal alleen… En ze was de laatste tijd een beetje… Hoe moet ik het zeggen… Een beetje getroebleerd, misschien.’
houd op met dat gehakkel, man
zeg gewoon wat je bedoelt… Harriet is verloren, reddeloos verloren Satan heeft haar gevonden en opgeëist en ze moet teruggevonden worden niets van dat alles
dit is niets
helemaal niets
‘Getroebleerd, meneer?’
‘U kunt maar beter overwegen Bishop’s Pond af te dreggen. Ik vraag me af of iemand daar al aan heeft gedacht. Kan ik misschien de inspecteur spreken?’
‘Hij heeft het erg druk, meneer.’
‘De brigadier dan?’
‘Weg voor onderzoek, meneer.’
‘Ach zo.’
‘Ik wil uw bezorgdheid wel noteren, meneer, of misschien wilt u een briefje achterlaten voor als de brigadier terugkomt?’
niet overdrijven, George
gewoon een voorstel
een suggestie
je wilt niet dat ze dit allemaal een beetje verdacht gaan vinden
Ik wachtte.
Na een minuut of tien kwam de brigadier uit een achterkamer. Weg voor onderzoek? Het was waarschijnlijker dat hij me niet onder ogen wilde komen. Samuel King, eens lid van onze gemeente, maar nu niet meer. De eigenwaan zelve. Die kon wel een laatste oordeel gebruiken. ‘Meneer Verrall,’ bulderde hij. ‘Wat kan ik voor u doen?’
Ik vertelde hem iets van wat ik wist en ging zo snel mogelijk weg. Buiten was de dag nog steeds grauw en bewolkt. Vorig jaar om deze tijd sneeuwde het. Het was begin november en er hing een vreemde warmte in de lucht, waarin de geur van de stad bleef hangen als sleets wasgoed, omdat er geen briesje was om hem te verjagen.
Tom Churcher stond in de deuropening van zijn vaders winkel naar me te kijken. Toen ik terugkeek, knikte hij. Woede flitste in me omhoog en ik stak met doelbewuste, snelle passen de weg over, waarbij ik maar net een slagerskar miste.
‘Wat denk je dat je aan het doen bent?’ siste ik tegen hem.
‘Niets!’ De schrik stond op zijn gezicht geschreven. ‘Niets. Hebben ze haar al gevonden?’
‘Wat denk je zelf?’
‘Ik heb niets gehoord,’ zei hij.
Ik bond in. Die arme sukkel van een Tom, was hij het nu al vergeten?
‘Ik heb voorgesteld dat ze gaan dreggen in Bishop’s Pond.’
‘Waarvoor?’ vroeg hij.
‘Om Harriet te vinden, natuurlijk.’
Hij keek me met grote, knipperende koeienogen aan. Op zijn bleke voorhoofd parelde zweet.
‘Wacht tot het donker wordt,’ zei ik tegen hem. ‘Als er dan nog geen nieuws is, neem je iemand mee en ga je haar zoeken. Een verstandig iemand.’
Ik dacht dat hij zou protesteren, maar hij hield zich in.
‘Ik zal voor je bidden, Tom. Ik zal voor ons allemaal bidden.’
Dat leek iets van zijn angst weg te nemen. Ik ging terug naar huis om te dineren. Het huis galmde van leegte en ik zat alleen in de koude eetkamer en vroeg me af of iedereen weg was. Eindelijk hoorde ik voetstappen in de gang en ging de deur open. Hoewel ik haar had verwacht, schrok ik toch van haar aanwezigheid. Sarah kwam binnen en zette zonder iets te zeggen een bord voor me op tafel. Een lamskotelet en aardappels. Ze maakte aanstalten de kamer weer te verlaten.
‘Waar is mevrouw Burton?’
‘Haar zus is ziek. Alweer. Ze is naar Sydenham en zei dat ze morgenochtend terug zou zijn.’
‘Dat is waarschijnlijk maar beter ook. En Ruth?’
‘Op bezoek bij juffrouw Gent. Die heeft weer een kou te pakken.’
‘Eet jij niet?’ vroeg ik.
Ze bleef in de deuropening staan, met haar rug naar me toe. ‘De eetlust is me vergaan,’ zei ze. Ze vertrok en deed de deur achter zich dicht. Haar voetstappen verdwenen in de richting van de keuken.
Ik dankte de Heer en vroeg Hem bijna terloops om Tom Zijn genade te schenken. Na enig nadenken bad ik voor Harriets ziel. Toen at ik het lamsvlees op, dat vreemd genoeg tegelijkertijd taai en vet was. De aardappelen schoven over het bord. De adem stokte in mijn keel.
Heer, schenk me Uw vrede
waarom wil niemand me meer recht aankijken?
Ik at de helft van de aardappels op en liet het bestek op het bord kletteren. Ik veegde met mijn zakdoek het vet van mijn lippen, vouwde hem op en stak hem weer in mijn zak. Toen haalde ik mijn horloge voor de dag en zag dat het precies twee uur was. Het horloge tikte hard en snel.

Frances Williams

Om twee uur kwam Thomas Steers met een briefje van meneer Campling.

We hebben niets meer gehoord van juffrouw Monckton. Mevrouw Campling is zo vriendelijk geweest om vanmorgen de meisjes voor haar rekening te nemen, maar zorg er alstublieft voor dat u morgen op de gewone tijd op school bent. Ik zou deze zaak graag met u willen bespreken voor de lessen beginnen. Verdere afwezigheid zal niet worden getolereerd.

Ik stuurde de jongen terug met een berichtje waarin stond dat ik het had begrepen. Wat kon ik anders zeggen? Misschien zou de koorts weer opsteken; misschien was ik morgen wel dood. Misschien kwam Harriet straks wel binnenlopen om me glimlachend te vertellen dat ze naar een of andere vriendin was geweest en dat ze me dat gisteravond had verteld, en wat een dwaas ik was om me zo veel zorgen te maken. Ik wilde nog steeds zo graag geloven dat alles in orde was.
Maar de uren gingen zonder haar voorbij; het werd weer donker; ik stak de lampen aan en hield mezelf voor dat ze op een veilige en warme plek moest zitten. Er komt een moment waarop je ophoudt jezelf voor te liegen en begint te denken aan de geheimen die je hebt weggestopt en de waarheden die je hebt ontdekt, die je dicht bij je hart houdt.
De waarheid was dat er niet één Harriet was, maar twee: de Harriet die je kende en liefhad en de andere Harriet, het meisje met de geheimen, het meisje dat je eigenlijk helemaal niet kende.

© 2018 Elizabeth Haynes
© 2020 Uitgeverij De Fontein
Vertaling Yolande Ligterink

pro-mbooks1 : athenaeum